nr. 11
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 november 2009
Tijdens de plenaire behandelingen van de wetsvoorstellen inzake wijziging
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enkele andere belastingwetten
in verband met de introductie van een regeling voor vrijgestelde beleggingsinstellingen
en een aanpassing van de eisen voor beleggingsinstellingen met uitdelingsverplichting
(30 533) en inzake wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 teneinde beleggingsinstellingen de mogelijkheid te bieden om vastgoed
te ontwikkelen ten behoeve van de eigen portefeuille (30 689) zijn drie
toezeggingen gedaan1. Met deze brief los ik deze
beloften in.
De heer De Nerée tot Babberich heeft verzocht om een geactualiseerde
vergelijking van de fondsenregimes in de voornaamste andere landen waar deze
fondsen gevestigd zijn.
Ten opzichte van het destijds gegeven schematische overzicht2 zijn geen grote wijzigingen opgetreden. De belangrijkste wijzigingen
betreffen het Nederlandse regime voor fiscale beleggingsinstellingen met een
uitdelingsverplichting. De in het schema opgenomen teruggaafregeling van Nederlandse
dividendbelasting en de tegemoetkoming voor buitenlandse bronbelasting zijn
met ingang van 1 januari 2008 komen te vervallen3. Daarvoor in de plaats is in artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting
1965 een afdrachtvermindering dividendbelasting opgenomen. Deze afdrachtvermindering
houdt in dat de beleggingsinstelling op de door haar af te dragen dividendbelasting
een vermindering mag toepassen ter grootte van de dividendbelasting die ten
laste van haar is ingehouden. Er wordt geen onderscheid gemaakt met ten laste
van de fiscale beleggingsinstelling ingehouden en drukkende buitenlandse bronbelasting;
deze kan ook in aanmerking worden genomen bij de berekening van de afdrachtvermindering.
Mevrouw Dezentjé Hamming heeft verzocht om een evaluatie aan de
hand waarvan kan worden nagegaan of de toegestane beleggingsactiviteiten van
de vrijgestelde beleggingsinstelling voldoende op de praktijk aansluiten.
In de praktijk is gebleken dat de toegestane beleggingsinstrumenten in
het algemeen voldoen. In één casus bestond echter onduidelijkheid
of een vrijgestelde beleggingsinstelling gedurende langere tijd vrijwel uitsluitend
mag beleggen in banktegoeden. Om buiten kijf te stellen dat dit inderdaad
mogelijk is, is artikel 6a, derde lid, van de Wet Vpb 1969 met ingang van
1 januari 2009 in die zin aangepast1.
De heer De Nerée tot Babberich heeft gevraagd om een geactualiseerde
vergelijking van de regimes voor vastgoedbeleggingsinstellingen.
De European Public Real Estate Association (EPRA) heeft in september 2009
een nieuw rapport gepubliceerd. Het belangrijkste nieuws is dat Spanje en
Finland sinds 2009 eveneens een REIT-regime kennen. Hieronder volgt een schematische
vergelijking van deze nieuwe regimes met het Nederlandse FBI-regime.
| Spanje | Finland | Nederland |
---|
Regime | SOCIMI | REIT | FBI |
Minimum kapitaal | € 15 000 000 | € 5 000 000 | € 18 000 (BV) |
Verplichte beursnotering | Ja | Ja | Nee |
Beleggingseisen | Min. 80%
in vastgoed(fondsen) en ten minste drie onroerende zaken | Min. 80% in vastgoed(fondsen) | Geen |
Projectontwikkeling toegestaan | Ja, mits houdtermijn van 7 jaar | Ja, mits t.b.v. eigen portefeuille | Ja, via dochtermaatschappij
mits t.b.v. eigen portefeuille |
Financieringslimiet (in % van bezittingen) | 70% | 80% | 60% |
Uitdelingsverplichting | 90% van netto-inkomen plus 50% van vermogenswinsten (restant
herinvesteren) | 90% van netto-inkomen incl.
vermogenswinsten (evt. 40% reserveren voor herinvestering) | 100% van netto-inkomen (vermogenswinsten uitgezonderd) |
Winstbelasting | 18% | Vrijgesteld | 0% |
Hierbij is ook nog van belang dat in elk geval het Finse regime niet open
staat voor buitenlandse REITs en dat op de Finse dividenden een bronheffing
wordt ingehouden van 28%. Voorts kent dit regime geen tegemoetkoming
voor buitenlandse bronheffingen die drukken op inkomsten van de Finse REIT.
Sinds 1 januari 2009 is het Nederlandse FBI-regime op een aantal
punten versoepeld2. Onder beleggen door een FBI
wordt mede begrepen het verstrekken van garanties ten behoeve van met de beleggingsinstelling
verbonden vastgoedlichamen. Ook het uitlenen van bij derden (bijvoorbeeld
een bank) aangetrokken gelden aan met de beleggingsinstelling verbonden vastgoedlichamen
is toegestaan. Voorts is geregeld dat voor de toepassing van de financieringslimiet
zowel de van derden ingeleende gelden (voor zover die worden doorgeleend),
als de vordering die bij het doorlenen ontstaat op de verbonden lichamen,
buiten beschouwing worden gelaten.
In de praktijk is nog de vraag opgekomen of een garantieverstrekking door
de FBI van verplichtingen jegens derden van de projectontwikkelingsdochter
kwalificeert als beleggen. Naar mijn mening kan deze vraag bevestigend worden
beantwoord. Op grond van artikel 28, derde lid, onderdeel a, van de Wet Vpb
1969, wordt het houden en besturen van de projectontwikkelingsdochter als
beleggen aangemerkt. Het afgeven van een garantie door een moeder ten behoeve
van een (projectontwikkelings)dochter ligt in het verlengde daarvan. Overigens
wordt het verstrekken van garanties ten behoeve van met de FBI verbonden vastgoedlichamen
op grond van artikel 28, derde lid, onderdeel c, van de Wet Vpb 1969, reeds
expliciet als beleggingsactiviteit aangemerkt.
De staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager
XNoot
1Handelingen II , 2006/07, 30 533, blz. 2472 en Handelingen II,
2006/07, 30 689, blz. 3325.
XNoot
2TK 2006/07, 30 533, nr. 7, blz. 3.
XNoot
3Wet Overige fiscale maatregelen 2008.
XNoot
1Fiscale Onderhoudswet 2009.
XNoot
2Overige Fiscale Maatregelen 2009.