30 524
Wijziging van de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR); Genève, 24 juni 2005

nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 10 maart 2006 en het nader rapport d.d. 23 maart 2006, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 1 februari 2006, no. 06.000340, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de Wijziging van de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR); Genève, 24 juni 2005, met toelichtende nota.

De verdragswijziging ziet op wijzigingen en aanvullingen van de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (hierna: AETR)1, in verband met de introductie van de digitale tachograaf in de Europese Unie op grond van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer2.

De Raad van State maakt een opmerking over de bevoegdheid van de lidstaten tot het aangaan van de verdragswijziging.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 februari 2006, no. 06.000340, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake de bovenvermelde verdragswijziging rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 10 maart 2006, nr. W02.06.0024/II, bied ik U hierbij aan.

1. Bevoegdheid lidstaten tot verdragswijziging

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan de communautaire bevoegdheid om internationale overeenkomsten te sluiten onder meer voortkomen uit handelingen die door de communautaire instellingen op grond van EG-verdragsbepalingen worden verricht.3Wanneer een EG-regeling is ingevoerd, zijn de lidstaten echter niet langer gerechtigd om – individueel of collectief – met derde landen verplichtingen aan te gaan, die deze regels aantasten.4 In het voorliggende geval is onder meer sprake van EG-regelingen in de vorm van twee verordeningen van de Raad die zien op regulering van het wegvervoer, namelijk de eerdergenoemde verordening nr. 3821/85 en verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer1. De Raad is daarom van oordeel dat niet de lidstaten, maar de Gemeenschap tot de onderhavige wijziging van het AETR had moeten besluiten, dan wel dat de Raad van Ministers op voorstel van de Commissie mandaat aan de lidstaten had moeten geven om in het belang van en namens de Gemeenschap te onderhandelen en tot de verdragswijziging te besluiten.

In het licht van het voorgaande adviseert de Raad in de toelichtende nota aan te geven in hoeverre en op welke wijze er afstemming met de Gemeenschap heeft plaatsgevonden.

De opmerking over de bevoegdheidskwestie van de Europese Gemeenschappen geeft aanleiding tot de volgende verheldering.

Op het gebied van het vervoer, in het bijzonder wat betreft de bevoegdheid om verdragen daarover te sluiten, zijn veel bevoegdheden inderdaad overgegaan naar de Europese Gemeenschap (EG) omdat ter zake inmiddels veel Europese regelgeving is ingevoerd. In die zin is er op het onderhavige gebied thans inderdaad sprake van exclusieve bevoegdheid van de EG. De EG kan die bevoegdheid echter in veel gevallen (nog) niet zelf in volle omvang uitoefenen. Veel internationale regelingen op vervoersgebied komen tot stand onder de vlag van de Verenigde Naties (VN), zoals in casu binnen de Economische Commissie voor Europa (ECE/VN), en haar gespecialiseerde organisaties, zoals de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO). De EG is geen partij bij deze organisaties waarvan het lidmaatschap alleen openstaat voor staten; de EG heeft bij deze organisaties wel een waarnemersstatus. In de praktijk is een werkwijze gegroeid waarbij de Europese Commissie en de lidstaten in deze internationale organisaties nauw samenwerken bij de totstandbrenging en wijziging van internationale regelgeving op terreinen waar de EG bevoegd is.

De onderhavige wijzing van het AETR-verdrag is voorbereid in het kader van de ECE/VN te Genève. De Europese Commissie heeft samen met de EG-lidstaten deelgenomen aan de onderhandelingen en speelt een actieve rol bij het verdere streven naar harmonisatie van de AETR- en de Europese regelgeving. De wijziging van het AETR-verdrag is derhalve in goede afstemming tussen de lidstaten en de Gemeenschap tot stand gekomen.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoelde verdragswijziging wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U mede namens mijn ambtgenoten van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen de verdragswijziging vergezeld van de toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Totstandgekomen op 1 juli 1970 te Genève (Trb. 1972, 97) en later gewijzigd op 2 februari 1982 (Trb. 1982, 107), 24 juli 1991 (Trb. 1992, 145), 30 augustus 1993 (Trb. 1994, 123) en 27 mei 2003 (Trb. 2005, 24).

XNoot
2

PbEG 1985, L 370.

XNoot
3

HvJ EG zaak 22/70 (AETR), Jur. 1971, p. 263, bevestigd in o.a. HvJ EG advies 1/94 (WTO), Jur. 1994, p. I-5267 en HvJ EG zaak C-266/03 (Commissie/Luxemburg), 2 juni 2005 (n.n.g.).

XNoot
4

Zie de eerdere advisering hierover van de Raad in Kamerstukken II 2005/06, 30 441, B en nr. 2, alsmede het advies van de Raad van 19 december 2005, nr. W09.05.0517/V.

XNoot
1

PbEG 1985, L 370. Deze verordening zal op termijn worden vervangen door een verordening tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3821/85 van 20 december 1985 en verordening (EG) nr. 2135/98 van de Raad van 24 september 1998, en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985.

Naar boven