30 521
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met herschikking van de bevoegdheidsverdeling tussen rechtbank en kantonrechter, alsmede van artikel 12 van dat Boek en van artikel 268 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 21 april 2005 en het nader rapport d.d. 3 april 2006, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 21 maart 2005, no. 000995, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met herschikking van de bevoegdheidsverdeling tussen rechtbank en kantonrechter, met memorie van toelichting.

Met het wetsvoorstel wordt een herschikking beoogd van de bevoegdheden van de rechtbank en kantonrechter in zaken van personen- en familierecht. Voorgesteld wordt in zaken die de persoon en het gezag over minderjarige kinderen betreffen steeds de rechtbank als absoluut bevoegde rechter aan te wijzen, terwijl in zaken die het vermogen betreffen de kantonrechter de absoluut bevoegde rechter is. De Raad onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een tweetal opmerkingen met betrekking tot het wetsvoorstel. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 21 maart 2005, nr. 05.000995, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 21 april 2005, nr. W03.05.0079/I, bied ik U hierbij aan.

1. Bijzondere curator

In artikel 250 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de kantonrechter een bijzondere curator kan benoemen wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of één van hen, dan wel van de voogd of de beide voogden, in strijd zijn met die van de minderjarige. Niet is voorgesteld om hier de rechtbank als bevoegde rechter aan te wijzen, hoewel de bepaling ook ziet op strijdigheid van belangen in een aangelegenheid van verzorging en opvoeding. In Boek 1 BW is in één ander geval, namelijk in zaken van afstamming, de benoeming van een bijzondere curator uitdrukkelijk geregeld (artikel 212 van Boek 1 BW). In dat geval is steeds de rechtbank de bevoegde rechter. De memorie van toelichting gaat op artikel 250 van Boek 1 BW niet in. De Raad beveelt aan in de memorie van toelichting uiteen te zetten waarom wordt vastgehouden aan de bestaande bevoegdheidsverdeling voor de hier bedoelde gevallen en adviseert zo nodig het wetsvoorstel aan te passen.

Het advies van de Raad is gevolgd. Het nieuwe onderdeel E van Artikel I beoogt artikel 250 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aldus te wijzigen, dat, in geval van een strijd van belangen tussen de minderjarige en degene(n) die het gezag over deze uitoefenen in zaken die de verzorging en opvoeding van de minderjarige betreffen, in plaats van de kantonrechter voortaan de rechtbank bevoegd zal zijn een bijzondere curator te benoemen. Artikel V, onder A, bevat in verband hiermee nog een bepaling die voorziet in afstemming met het voorstel van wet van het lid der Tweede Kamer Luchtenveld (Wet beëindiging huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap) (Kamerstukken I 2005–2006, 29 676, A).

2. Verduidelijking van de bevoegdheid van de rechtbank

In onderdeel G van artikel I van het wetsvoorstel is voor een aantal gevallen voorgesteld te verduidelijken dat de rechtbank de bevoegde rechter is. In de desbetreffende bepalingen wordt thans van rechter gesproken. Nog afgezien van de omstandigheid dat op grond van artikel 42 van de Wet op de rechterlijke organisatie de regel geldt dat dan de rechtbank de bevoegde rechter is, is niet aanstonds duidelijk waarom vooral in titel 15 van Boek 1 BW in dit opzicht wijzigingen worden voorgesteld en waarom dat niet gebeurt in bijvoorbeeld de artikelen 56, 76, 282 en 422 van Boek 1 BW. De Raad adviseert om onderdeel G van artikel I te schrappen dan wel de voorgestelde verduidelijking systematisch in Boek 1 BW door te voeren.

Naar aanleiding van het advies van de Raad is onderdeel G van artikel I geschrapt, aangezien in de Wet op de Rechterlijke Organisatie reeds thans duidelijk blijkt welke rechter bevoegd is. De aanvankelijk voorgestelde wijziging van de desbetreffende bepalingen van Boek 1 BW kan derhalve, gelet op artikel 42 van de Wet op de rechterlijke organisatie, inderdaad achterwege blijven.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

Met de redactionele kanttekeningen van de Raad is rekening gehouden.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een artikel V in te voegen, waarin regels worden gegeven met betrekking tot de samenloop met het voorstel van wet van het lid Luchtenveld (Wet beëindiging huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap) (Kamerstukken I 2005–2006, 29 676, A).

In dat wetsvoorstel wordt een wijziging van artikel 250 voorgesteld. In onderdeel A van artikel V van het onderhavige wetsvoorstel wordt daarmee rekening gehouden. In bedoeld initiatief-wetsvoorstel worden aan artikel 377e zes leden toegevoegd, waarbij het tweede lid wordt vernummerd tot achtste lid. In artikel V wordt derhalve erin voorzien dat, indien het initiatief-wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, onderdeel P van het onderhavige wetsvoorstel wordt gewijzigd zodat niet het tweede maar het achtste lid van artikel 377e zal vervallen. In artikel V wordt voorts onderdeel Q van het wetsvoorstel aangepast aan het initiatief-wetsvoorstel waarin artikel 377h wordt geschrapt.

Tevens zijn, met vernummering van het oorspronkelijke artikel II tot IV, alsnog de nieuwe artikelen II en III en een nieuw derde lid van artikel VI opgenomen.

Artikel II zondert van de reikwijdte van de regel inzake de afhankelijke woonplaats van artikel 12 Boek 1 BW uit het toezicht en alle in het kader van de desbetreffende maatregel te nemen rechterlijke beslissingen voor zover het gaat om lopende curatelen, onderbewindstellingen van titel 19 en mentorschappen van titel 20 Boek 1 BW. Artikel VI, derde lid, voorziet op dit punt nog in een overgangsbepaling.

Voorts wordt voorzien in de mogelijkheid van één uitsluitend bevoegde kantonrechter voor situaties waarin curatele, mentorschap of beschermingsbewind tezamen met testamentair of schenkingsbewind bestaan. Op zodanige voorzieningen, en dit ook op kortere termijn, is door het Landelijk Overleg van Kantonsectorvoorzitters (LOK) eveneens aangedrongen.

Artikel III bevat een hiermee samenhangende wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W03.05.0079/I met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Invoegen tussen het opschrift en de aanhef in hoofdletters: voorstel van wet.

– In onderdeel A van artikel I «302, vierde lid,» schrappen, gelet op de inmiddels gewijzigde redactie van dit lid.

– In onderdeel A van artikel I de zinsnede «De kantonrechter» onderscheidenlijk «de kantonrechter» telkens vervangen door «De rechtbank» onderscheidenlijk «de rechtbank» vervangen door: «kantonrechter» telkens vervangen door: rechtbank.

– In onderdeel B van artikel I de zinsnede «De kantonrechter» onderscheidenlijk «de kantonrechter» telkens vervangen door «De rechter» onderscheidenlijk «de rechter» vervangen door: «kantonrechter» telkens vervangen door: rechter.

– In onderdeel D van artikel I de zinsnede «De rechtbank» onderscheidenlijk «de rechtbank» telkens vervangen door «De kantonrechter» onderscheidenlijk «de kantonrechter» vervangen door: «rechtbank» telkens vervangen door: kantonrechter.

– In onderdeel G van artikel I de zinsnede «De rechter» onderscheidenlijk «de rechter» telkens vervangen door «De rechtbank» onderscheidenlijk «de rechtbank» vervangen door: «rechter» telkens vervangen door: rechtbank.

– In onderdeel N van artikel I de zinsnede «van dit boek» verwijderen.

– In onderdeel Q van artikel I de zinsnede «vervallen de woorden» vervangen door: vervalt de zinsnede.

– In de memorie van toelichting bij artikel IV na «rechterlijke colleges» toevoegen: en de rechtspraktijk.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven