Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 30517 nr. 14 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 30517 nr. 14 |
Vastgesteld 3 september 2009
De vaste commissie voor Justitie1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Justitie naar aanleiding van de brief van 27 mei 2008 inzake tapstatistieken (Kamerstuk 30 517, nr. 6).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 september 2009.
Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
Vragen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen of de minister inzicht kan geven in de kosten, die gepaard gaan met het tappen van de gesprekken. Wat zijn de kosten voor tapvertalers en voor tolken? Wat is de kostprijs van een gemiddelde tap? Is er binnen de begroting van het Openbaar Ministerie (OM) een bepaald bedrag gereserveerd voor het tappen van telefoongesprekken. Zo ja, wat is de hoogte van dit bedrag? Zo neen, waarom niet?
De minister gaf in zijn brief van 13 november 2007 al aan dat de tapstatistieken niets zeggen over subsidiariteit en proportionaliteit van het instrument. Kan de minister aangeven of hij zicht heeft op het nut en de noodzaak van de ingezette taps, zoals deze in de brief van 27 mei 2008 zijn opgenomen? Is er voldoende waarborg en garantie dat er geen wildgroei is in het inzetten van de taps?
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de brief van de minister van 27 mei 2008 beperkte informatie verschaft over de het tappen. Geeft de informatie die in de toekomst in de begroting wordt opgenomen dezelfde beperkte informatie weer of wordt ook de effectiviteit van het aftappen van telefoons in de begroting meegenomen? Zo neen, hoe kan de Tweede Kamer wel inzicht krijgen in de effectiviteit van het instrument tappen van telefoons?
Heeft het tappen geleid tot, of bijgedragen aan, een bevredigend aantal opgeloste zaken? Kan de minister percentages noemen? Hoeveel taps hebben informatie verschaft die hebben geleid tot, of bijgedragen aan, het vervolgen van de getapte personen of personen die gesproken hebben met de getapte personen? Zijn in de beschreven periode nog gevallen bekend van gesprekken die verdachten hebben gevoerd met hun advocaat en hoe is omgegaan met deze tapgesprekken? Hoe wordt er zorgvuldig op gelet dat de tapgegevens afkomstig uit gesprekken tussen advocaat en verdachte niet worden gebruikt bij een strafrechtelijk onderzoek?
Bij de schriftelijke vragenronde over de Evaluatie van de Telecomwet hebben de leden van de PvdA-fractie vragen gesteld over de aftapbaarheid van nieuwe technieken en of deze nog wel effectief zijn wanneer de kosten hiervoor niet langer in verhouding staan tot de mogelijk beperkte informatie die het oplevert, zeker gezien de moeilijkheden met het tappen van versleutelde informatie via p2p-netwerken en bijvoorbeeld Skype. Volgens deze leden is er geen bevredigend antwoord op deze vraag gekomen. De minister verwijst naar een Justitiële verkenning «De telefoontap in grote opsporingsonderzoeken». Dit artikel spreekt echter over het tappen van vaste en mobiele telefoons. Wat is op dit moment de stand van de techniek en wat is er gezien de stand van de techniek mogelijk ten aanzien van het aftappen van telefoongesprekken of andersoortige informatie-uitwisseling via internet?
Vragen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie roepen in herinnering dat nu voor het eerst, nadat daar al geruime tijd op is aangedrongen, deze statistieken openbaar zijn gemaakt. Het is goed dat er nu eindelijk inzicht bestaat in het aantal maal dat het OM een bevel tot aftappen heeft gegeven en hoeveel taps er dagelijks gemiddeld liepen. Kan de minister bevestigen dat de genoemde aantallen nog exclusief de taps van inlichtingendiensten zijn? Zo ja, kunnen ook deze aantallen openbaar worden gemaakt om een volledig beeld te krijgen?
De leden van de SP-fractie zijn wel geschrokken van de aantallen telefoontaps die in Nederland lopen en worden geplaatst. In een half jaar is op 12 491 telefoonnummers een bevel tot aftappen gegeven, en dagelijks liepen gemiddeld 1681 taps. Hoe lang duurt een telefoontap gemiddeld? De leden van de SP-fractie willen graag een kwalificatie van de minister van deze cijfers. Hoe beoordeelt de minister deze aantallen? Kan de minister deze cijfers vergelijken met het aantal telefoons dat wordt getapt in andere landen? Luistert men in Nederland veel meer af dan in andere landen? Kan de minister een overzicht opstellen van de tapstatistieken in andere landen? Is het waar dat in de Verenigde Staten jaarlijks 2 208 telefoonaansluitingen worden afgeluisterd, en dat Nederland dus meer dan 5 keer zoveel telefoonnummers aftapt? Hoe verklaart de minister dit en wat is zijn mening hierover?
De leden van de SP-fractie vernemen graag van de minister hoe naar zijn oordeel het criterium dat «het onderzoek dit dringend vordert» in de artikelen 126t en 126m van het Wetboek van Strafvordering (Sv.), waarin de bevoegdheid af te tappen is neergelegd, dient te worden uitgelegd. Wanneer is er precies sprake van een dringend belang? Wordt hier in de praktijk streng aan getoetst? De zittingsrechter beoordeelt achteraf of de inzet van het opsporingsmiddel in het kader van dat strafrechtelijk onderzoek te rechtvaardigen is. Deze leden willen graag weten of in de gaten wordt gehouden hoe vaak de zittingsrechter het aftappen in een concrete zaak als niet gerechtvaardigd beoordeelt. Zo neen, kan dat alsnog worden geregistreerd? Zo ja, kan de minister deze cijfers aan de Tweede Kamer zenden?
De leden van de SP-fractie lezen in een eerdere brief van de minister van Justitie van 13 november 2007 de opmerking dat tapstatistieken «niets zeggen over proportionaliteit en subsidiariteit van het instrument. Iedere tap moet voldoen aan de criteria van artikel 126m of t Sv.» De leden van de SP-fractie zijn echter van mening dat de hoeveelheid telefoontaps wel een vermoeden kan opleveren dat de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets niet streng wordt uitgelegd in de praktijk. Kan de minister hier op reageren? Bovendien stellen de leden vast dat nu de aantallen openbaar zijn gemaakt, de Kamer in de visie van de minister hiermee nog geen enkele inzicht heeft in nut en noodzaak van de toepassingen van het instrument. Op welke wijze kan het inzicht in nut en noodzaak dan wel worden verkregen?
De leden van de SP-fractie zijn zeer benieuwd naar de resultaten van het afluisteren van gesprekken. Hoe wordt er nagegaan of het toepassen van deze bevoegdheid tot concrete resultaten leidt?
Tenslotte hebben de leden van de SP-fractie vragen over het afluisteren van gesprekken wanneer die gevoerd worden met geheimhouders, zoals bijvoorbeeld advocaten. Het is problematisch dat gesprekken eerst uitgeluisterd dienen te worden en dat vervolgens wordt beoordeeld of de inhoud daarvan onder het verschoningsrecht valt. Recent is er door een rechter geoordeeld (woensdag 3 september 2008, rechtbank Den Haag) dat het OM onrechtmatig handelt wanneer opsporingsambtenaren en officieren van justitie, die inhoudelijk betrokken zijn bij de zaak, kennis mochten nemen van afgeluisterde gesprekken met advocaten. De leden van de SP-fractie zijn zeer benieuwd naar de maatregelen die genomen gaan worden om herhaling te voorkomen. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de commissie geheimhoudersgesprekken? Wanneer kunnen de voorstellen van deze commissie worden verwacht? Worden daarbij alle technische mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld automatische nummerherkenning, beoordeeld en van commentaar voorzien en aan de Tweede Kamer gemeld?
Vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie merken op dat de verstrekte informatie ten aanzien van het gebruik van het telefoontap zeer summier is. De VVD-fractie heeft daarom nog wel enkele vragen. De brief geeft slechts inzicht in het aantal telefoonnummers ten aanzien waarvan een bevel tot aftappen is gegeven (tijdens de tweede helft 2007). Deze leden vragen de minister daarom ten eerste of hij nader inzicht kan geven in de gemiddelde duur van de telefoontaps en in hoeverre één bepaald telefoonnummer meerdere malen is getapt gedurende dat half jaar? Zou de minister ook kunnen aangeven in hoeveel verschillende strafrechtelijke onderzoeken is getapt?
Ten tweede vragen de leden van de VVD-fractie de minister nader inzicht te verschaffen in de effectiviteit van het betreffende opsporingsmiddel. Wat is het effect of resultaat van de 1 681 taps (gemiddeld) per dag? In hoeverre is er bij het gebruik van de taps sprake van zogenaamde ’bijvangst’? Is er een overzicht hoe vaak er nutteloos wordt getapt (geen opsporingsvervolg)? Zo neen, waarom niet? Wordt er thans in alle gevallen genotificeerd?
Ten derde vragen de leden van de VVD-fractie de minister hoe de cijfers over de tweede helft van 2007 zich verhouden tot het aantal taps in voorgaande jaren en de eerste helft van 2008. Pas sinds juli 2007 wordt er een duidelijk overzicht verstrekt door de politie. Gelet op het feit dat er altijd toestemming van Officier van justitie/rechter-commissaris vereist is, vragen de leden van de VVD-fractie de minister naar enig inzicht in de cijfers over tussenliggende jaren, maar ook de eerste cijfers voor de eerste helft van 2008.
Elsevier schrijft in een artikel dat eerdere gegevens dateren van 1998 en dat toen «ongeveer 10 000 taps zijn geplaatst waarvan 7000 in de mobiele netwerken». Hieruit maken de leden van de VVD-fractie op dat er vanaf 1998 tot 2007 sprake is van een verdrievoudiging van het aantal bevelen tot telefoontap (de cijfers in de brief van 27 mei 2008 hebben namelijk betrekking op een half jaar). Kan de minister zich vinden in deze conclusie? Wat vindt de minister van deze verdrievoudiging? Graag een toelichting op dit punt. Betekent dit dat er sprake is van een aanzienlijke intensivering van de opsporingsactiviteiten?
Vervolgens vragen de leden van de VVD-fractie aan de minister in hoeverre het aantal telefoontaps in Nederland afwijkt van de toepassing in andere landen, met name de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Is het juist dat landen als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk met infiltratie veel verder gaan en dat de recherche-inzet en -tactiek hier in Nederland meer is gebaseerd op tappen? Kortom, is het hoge aantal telefoontaps in Nederland een gevolg van beperkter mogelijkheid tot toepassing van andere opsporingsbevoegdheden? Graag een reactie van de minister.
In dit licht vragen de leden van de VVD-fractie of het juist is dat Nederland in Europa (en ook daarbuiten) verhoudingsgewijs per 100 000 inwoners veel minder politiemensen in operationele functies heeft en dientengevolge bij de inzet van recherchepersoneel sneller genoodzaakt is haar toevlucht te nemen tot technische hulpmiddelen? Graag ook een reactie van de minister op dit punt.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie de minister in hoeverre het juist is dat snel tappen van mobiele telefoons in een aantal gevallen leidt tot het snel oplossen van misdrijven waarbij slachtoffers zijn betrokken (zoals roofovervallen, mishandelingen, verduisteringen, etc.)? Kan de minister dit verband nader inzichtelijk maken en toelichten?
Vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie zijn verheugd over de openheid van de Minister over het aantal keer dat het OM in de tweede helft van 2007 een bevel heeft gegeven tot het aftappen van telefoons. Deze leden zijn van mening dat het aftappen in bepaalde situaties een bruikbaar opsporingsmiddel kan zijn. Deze leden zijn echter geschrokken van het hoge aantal van de telefoontaps. Het aftappen van telefoons is immers een inbreuk op de privacy.
De leden van de D66-fractie merken op dat het hoge aantal van 12 491 niet weergeeft hoeveel mensen exact zijn afgeluisterd. Niet alleen de gebruikers van de 12 491 afgetapte telefoons zijn afgeluisterd, ook iedereen die naar een afgetapte telefoon belt of door een afgetapte telefoon wordt gebeld, wordt afgeluisterd. Bovendien worden vaste nummers vaak door meerdere mensen gebruikt. Op deze mensen rust niet altijd de verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv.. Deze leden constateren dat een grote hoeveelheid mensen in de tweede helft van 2007 te maken gehad heeft met afgeluisterde telefoongesprekken. Kan de minister een schatting geven van het aantal mensen dat is afgeluisterd en hierbij aangeven hoeveel mensen afgeluisterd zijn zonder dat zij verdacht zijn van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv.?
De leden van de D66-fractie vragen de minister of justitie, zodra het onderzoek het toestaat, de plicht uit artikel 126b Sv. nakomt? Wordt degene die afgetapt wordt, geïnformeerd over het aftappen? Remy Chavannes geeft in het artikel «Veel taps, weinig verantwoording» uit Media Forum 2008–6 aan, dat deze verplichting door justitie wordt genegeerd. Deze leden vragen de minister of degenen die afgeluisterd worden, doordat zij bijvoorbeeld bellen naar een persoon die afgetapt wordt, zonder dat zij zelf verdacht worden van een misdrijf uit artikel 67 lid 1 Sv., achteraf op de hoogte worden gebracht van het afluisteren?
De leden van de D66-fractie vragen de minister voorts hoe de 1681 taps die gemiddeld per dag in de tweede helft van 2007 liepen, zijn afgeluisterd en verwerkt. Kan de minister aangeven hoeveel van de 12 491 afgetapte telefoongesprekken bruikbaar zijn geweest?
Deze leden vragen de minister of telefoon aftappen nog wel een efficiënt en effectief opsporingsmiddel is nu het zo vaak wordt toegepast? In het rapport «Aftapbaarheid van telecommunicatie» uit 2006, concluderen de onderzoekers dat de effectiviteit en efficiëntie van aftappen gaat afnemen vanwege nieuwe technische ontwikkelingen en marktontwikkelingen. Aftappen wordt volgens het rapport minder doelmatig en minder doeltreffend omdat er onder andere meer verschillende netwerken en technieken ontstaan, meer mensen vaker gebruik maken van telecommunicatie en telecommunicatiediensten vanuit het buitenland worden aangeboden. De leden van de D66-fractie vragen de minister of dit opsporingsmiddel nog wel efficiënt en effectief is nu het zo vaak wordt toegepast, mede gezien het feit dat in bovengenoemd rapport ook al wordt geconcludeerd dat de efficiëntie en effectiviteit van telefoon aftappen gaan afnemen door technische ontwikkelingen en marktontwikkelingen.
De leden van de D66-fractie willen het rapport «Data voor daadkracht» van de Adviescommissie Informatiestromen Veiligheid onder de aandacht van de minister brengen. In het rapport oordeelt de commissie dat de gegevensverwerking door partijen in het veiligheidsdomein niet voldoet aan de vereisten van maatschappelijke zorgvuldigheid, effectiviteit en doelmatigheid.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat in vergelijking met andere landen het aantal telefoontaps in Nederland erg hoog is. Zo blijkt uit het Wiretap Report 2007 van het Administrative Office of the United States Courts dat in 2007 in de Verenigde Staten 2208 reguliere justitiële verzoeken tot het aanleggen van telefoontaps zijn goedgekeurd. Daarnaast heeft de Foreign Intelligence Surveillance Court 2370 geheime aanvragen toegekend. Over geheel 2007 was er dus sprake van 4578 telefoontaps in de Verenigde Staten, terwijl over alleen de tweede helft van 2007 in Nederland 12 491 telefoons zijn afgetapt. Deze leden van constateren een relatief groot verschil tussen het aantal afgetapte telefoons in de Verenigde Staten en Nederland, gelet op het feit dat de Verenigde Staten achttien maal zoveel inwoners telt als Nederland en in Nederland in een half jaar tijd bijna drie keer zoveel telefoons zijn afgetapt in een jaar. Vindt de minister dit grote verschil qua aantal telefoontaps wenselijk?
De leden van de D66-fractie geven aan dat in het rapport «Rechtswirklichkeit und Effizienz der Überwachung der Telekommunikation» van het Duitse Max Planck Institut voor buitenlands en internationaal strafrecht, onderzoek is gedaan naar het aantal telefoontaps in twaalf Europese en vier niet-Europese landen. In dit rapport uit 2004 kwam al naar voren dat in Nederland na Italië per 100 000 inwoners de meeste telefoons afgetapt worden. Het Duitse instituut ging uit van 10 000 afgetapte telefoongesprekken in 1998 in Nederland, welk aantal openbaar is gemaakt door het ministerie van Justitie na een WOB-procedure door Bits of Freedom. Het hoge aantal telefoontaps in Nederland heeft de leden van de D66-fractie geschokt, vooral nu blijkt dat in andere landen aanmerkelijk minder telefoons worden afgetapt. Hoe verklaart de minister het grote verschil met andere landen?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de privacy van mensen beschermd moet worden en er zorgvuldig om moet worden gegaan met de bevoegdheid tot het aftappen van telefoons. De inbreuk op de privacy die het aftappen teweegbrengt dient te worden gerechtvaardigd door een dringende maatschappelijke behoefte. De leden van de D66-fractie vragen de Minister of de criteria uit de artikelen 126m en 126t Sv. voor het aftappen van telefoons altijd in acht zijn genomen hoeveel telefoontaps van de 12 491 in de tweede helft van 2007 achteraf onrechtmatig is bevonden door de Commissie van Toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of door de rechter.
De Tweede Kamer heeft schriftelijke vragen gesteld naar aanleiding van mijn brief van 27 mei 2008, kenmerk 5546537/08, waarbij de Kamer is geïnformeerd over de tapstatistieken over de tweede helft van 2007. Alvorens nader in te gaan op de beantwoording van de gestelde vragen merk ik op dat in de vergaderjaren 2005–2006, 2006–2007 en 2007–2008 uitvoerig met de Tweede Kamer is overlegd naar aanleiding van het evaluatierapport «Aftapbaarheid van telecommunicatie» van november 2005 dat is uitgevoerd door de Universiteit van Tilburg. Bij kabinetsbrief van 31 maart 2006 is dit rapport aan u aangeboden (Kamerstukken TK 2005–2006, 30 517, nr. 1). Naar aanleiding van de kabinetsbrief heeft de Kamer schriftelijke vragen gesteld die door de regering bij brief van 15 december 2006 zijn beantwoord (Kamerstuk 30 517, nr. 2). Daarbij is uitvoerig ingegaan op de proportionaliteit en subsidiariteit van het instrument tappen, de criteria die zijn vervat in de artikelen 126m en 126t Sv. en de weging en beoordeling door zowel de officier van justitie en de rechter-commissaris die bij elke tap plaatsvindt. Bij gelegenheid van een algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Economische Zaken en de Vaste Commissie voor Justitie op 28 maart 2007, heeft de regering toegezegd jaarlijks tapstatistieken aan de Kamer te zullen toezenden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 517, nr. 3). Bij brief van 13 november 2007 (Kamerstuk 30 517, nr. 5) heb ik aangekondigd de Kamer tapstatistieken te doen toekomen die zien op het gemiddelde aantal gelijktijdige taps per dag, het aantal telefoonnummers waarvoor tapbevelen zijn afgegeven per jaar en een procentuele verdeling van het jaarcijfer naar vaste en mobiele communicatie. In deze brief heb ik tevens benadrukt dat de tapstatistieken een beeld bieden van aantallen, maar niet van nut en noodzaak van de taps. Naar de bijdrage van het middel tappen aan de opsporing en vervolging is in algemene zin onderzoek gedaan door het WODC. Uit dit onderzoek uit 1996 (Tappen in Nederland) blijkt dat de tap een effectief middel is. Later onderzoek heeft dit beeld bevestigd (R.J. Bokhorst: De telefoontap in grote opsporingsonderzoeken, Justitiële Verkenningen, themanummer Recherche, 2004–04) Naar aanleiding van mijn voornoemde brief van 27 mei 2008, stellen de fracties van CDA, PvdA, SP, VVD en D66 vragen die betrekking hebben op het nut en de noodzaak van het tappen. De leden van de fracties van PvdA en de SP stellen bovendien vragen met betrekking tot de geheimhouders en het CDA stelt vragen met betrekking tot de kosten van het tappen. De PvdA vraagt wat gezien de stand der techniek thans mogelijk is ten aanzien van het aftappen. De SP, de VVD en D66 stellen vragen in relatie tot de aantallen taps, mede in vergelijking met aantallen uit het buitenland. De SP vraagt bovendien naar aantallen taps uitgevoerd door de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. De SP en D66 vragen voorts naar de mening van de minister over de criteria die vervat zijn in de artikelen 126m en 126t Sv. en de naleving daarvan.
Naast de reactie van de regering op de vragen van de fracties zij ook verwezen naar mijn brief inzake de tapstatistieken over het jaar 2008, (kamerstuk 30 517, nr. 13).
Wat zijn de kosten voor tapvertalers en voor tolken?
Per jaar worden ongeveer 5500 declaraties van taptolken ingediend door de regiokorpsen en het KLPD. Deze worden betaald door het ministerie van BZK. Hiermee is een bedrag gemoeid van ongeveer € 10,3 mln. aan betalingen en ca. € 0,4 mln. aan administratiekosten.
Wat is de kostprijs van een gemiddelde tap?
De kostprijs van een gemiddelde tap is niet te geven, aangezien de kostenopbouw per provider en per product verschilt.
Is binnen de begroting van het OM een bepaald bedrag gereserveerd voor het tappen van telefoongesprekken? Hoe hoog is dit bedrag? Zo nee waarom niet?
Met ingang van het begrotingsjaar 2007 is de budgetverantwoordelijkheid voor de gerechtskosten in relatie tot aftappen en dataretentie overgedragen aan de minister van BZK. Bij deze overdracht is 25 mln. euro overgemaakt van de Justitiebegroting naar de begroting van BZK. In genoemd bedrag zijn ook de kosten voor tolken en vertalers begrepen.
Kan de minister aangeven of hij zicht heeft op het nut en de noodzaak van de ingezette taps, zoals deze in de brief van 27 mei 2008 zijn opgenomen?
Om nut en noodzaak van ingezette taps inzichtelijk te maken zou in elk opsporingsonderzoek de rol van de tap achteraf nader onderzocht moeten worden. Ik zie daar geen noodzaak toe. Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat de tap een effectief opsporingsmiddel is. Een oordeel over het nut en de noodzaak van de ingezette taps kan alleen in algemene zin worden gegeven. Uit onderzoek blijkt dat de tap een effectief opsporingsmiddel is. («Tappen in Nederland», WODC 1996 en «De telefoontap in grote opsporingsonderzoeken», Justitiële Verkenningen, themanummer Recherche, 2004–04). Genoemde onderzoeken tonen aan dat met name de van de tap afgeleide resultaten het rechercheonderzoek verder helpen. De tap levert een bijdrage aan het inwinnen van informatie over verdachten en relaties tussen verdachten onderling en met derden. In dat verband speelt de tap een belangrijke rol in de sturing van het opsporingsonderzoek en bij indirect uit de tap voortvloeiend bewijsmateriaal. De resultaten van het tappen moeten daarnaast worden gezien in samenhang met andere opsporingsmethoden, zoals het horen van getuigen en verdachten en observatie. Deze bevindingen zijn eveneens in overeenstemming met onderzoek van het Max Planck Instituut voor strafrechtsvergelijking dat enig vergelijkend cijfermateriaal geeft over aantallen taps in enkele Westerse landen (Albrecht, Dorsch e.a., 2004). Ook in het VK wordt in positieve zin geoordeeld over nut en noodzaak van het tappen. Hoewel de inhoud van de tap in het Britse rechtstelsel niet als bewijs mag dienen ter zitting wordt de tap toch als zeer waardevol beschouwd. In het «Report of the interception of Communications commissioner for 2007» schrijft de commissioner over het nut van de taps het volgende:
«As I said in my first Report last year, the interception of communications is an invaluable weapon for the purposes set out in section 5(3) of RIPA (Regulation of Investigatory Powers Act). It has continued to play a vital part in the battle against terrorism and serious crime, and one that would not have been achieved by other means.»
Is er voldoende waarborg en garantie dat er geen wildgroei is in het inzetten van taps?
Het Wetboek van Strafvordering kent voldoende waarborgen om te voorkomen dat er wildgroei kan ontstaan in het inzetten van taps. Ter illustratie daarvan zal ik onderstaand het proces en de gronden voor het zetten van een tap uiteenzetten.
De Officier van Justitie verzoekt om machtiging van de rechter-commissaris om te tappen, en maakt vervolgens een tapbevel op. Een uittreksel van het tapbevel wordt via de tapkamer naar de telecomaanbieder gestuurd, waarna de tap wordt aangesloten. Dit gebeurt over het algemeen binnen enkele uren, maar kan langer duren als de aanbieder het tapproces niet heeft geautomatiseerd. Er is een aparte procedure voor spoedtaps; in geval van dringende noodzaak kan het tapbevel mondeling worden gegeven.
De Officier van Justitie die het tapbevel afgeeft, beoordeelt op grond van feiten en omstandigheden van het geval of aan de criteria voor het plaatsen van een tap (art. 126m of 126t Sv.), waaronder de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, is voldaan. Deze beoordeling wordt getoetst door de rechter-commissaris die een machtiging moet afgeven. Ook een verlenging, aanvulling of wijziging van een tapbevel geschiedt alleen na machtiging van de rechter-commissaris. Indien de strafzaak ter zitting wordt behandeld, worden de proportionaliteit en subsidiariteit ook getoetst door de zittingsrechter.
In ons strafvorderlijk systeem moet per tap worden gewogen of deze gerechtvaardigd wordt door het onderzoek. Daarbij geldt in het kader van strafvordering als ondergrens de normering, die in de artikelen 126m en 126t van het Wetboek van Strafvordering zijn neergelegd. Daarnaast wordt bij de beslissing om te gaan tappen gekeken naar proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet. Hierbij is van belang dat zowel in artikel 126m als in artikel 126t de voorwaarde voor toepassing van de bevoegdheid tot aftappen is, dat het belang van het opsporingsonderzoek dit dringend vordert (Op de betekenis hiervan ga ik nader in in mijn antwoord op vraag 8 van de SP). Deze wegingen worden door het Openbaar Ministerie gedaan alvorens er een machtiging voor een tap wordt gevorderd bij de rechter-commissaris. Deze laatste zal op grond van de hem aangeleverde stukken ook weer toetsen aan het wettelijke kader en aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechter-commissaris kan – als de weging uitvalt in het voordeel van de inzet van het middel – een machtiging verstrekken voor ten hoogst vier weken. Na het verlenen van de machtiging zal de Officier van Justitie zich opnieuw beraden of hij daadwerkelijk het bevel geeft, waarbij de duur van het bevel nimmer de periode waarvoor de machtiging is afgegeven, mag overschrijden. De inzet van het middel kan na ommekomst van die periode verlengd worden, waarbij opnieuw het hele scala van criteria zal worden getoetst door zowel de officier van justitie als door de rechter-commissaris. Dit betekent dat de toetsen dus plaatsvinden voor en regelmatig tijdens de toepassing van dit opsporingsmiddel. Na de toepassing van het middel zal, indien de zaak ter zitting komt, ook de zittingsrechter beoordelen of de inzet van het opsporingsmiddel in het kader van het onderzoek gerechtvaardigd is. Hiermee is een duidelijk en effectief toetsingskader gecreëerd voor de inzet van het middel tappen dat voldoende waarborg biedt om wildgroei van de inzet van dit middel tegen te gaan. Ik voeg hieraan toe dat het aantal taps niet bepalend is voor een beoordeling van de proportionaliteit van het tappen. Immers, iedere tap moet voldoen aan de criteria van artikel 126m of 126t Sv. Iedere tap wordt afzonderlijk gewogen en beoordeeld door zowel de officier van justitie als de rechter-commissaris. Het aantal taps is niet indicatief voor de proportionaliteit. De weging van proportionaliteit kan alleen plaatsvinden door beoordeling van de afzonderlijke tapbevelen. Door het hiervoor geschetste systeem van «checks and balances» wordt voldoende gewaarborgd dat het opsporingsmiddel «tappen» op een verantwoorde manier wordt ingezet.
Voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldt, dat de toestemming voor het plaatsen van een tap wordt verstrekt door de minister van BZK, onderscheidenlijk de minister van Defensie.
Met betrekking tot deze diensten geldt een eigen toetsingsregime dat is opgenomen in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV 2002, artikel 31). De betrokken ministers beoordelen of aan de criteria voor het plaatsen van een tap is voldaan. Dit geldt ook voor de verlengingen, aanvullingen of wijzigingen van een taplast. De Commissie van Toezicht betreffende inlichtingen- en veiligheidsdiensten is belast met het toezicht op de rechtmatigheid van de taakuitvoering van deze diensten. Deze Commissie toetst de rechtmatigheid van taplasten elke drie maanden achteraf.
Geeft de informatie die in de toekomst in de begroting wordt opgenomen dezelfde beperkte informatie weer of wordt ook de effectiviteit van het aftappen van telefoons in de begroting meegenomen?
Bij brief van 13 november 2007, Kamerstuk 30 517, nr. 5, heb ik aangegeven welke tapstatistieken ik de Kamer zou doen toekomen. Dit betreft het aantal telefoonnummers waarvoor tapbevelen zijn afgegeven per jaar, het gemiddelde aantal gelijktijdige taps per dag en een procentuele verdeling van het jaarcijfer naar vaste en mobiele communicatie. Ik zie geen aanleiding tot het opzetten van een systeem waarbij achteraf de effectiviteit van elke tap wordt gemeten. Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat de tap een effectief opsporingsmiddel is. In dit verband verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 4 van het CDA.
Zo nee, hoe kan de Tweede Kamer wel inzicht krijgen in de effectiviteit van het instrument tappen van telefoons?
De resultaten van een opsporingsonderzoek zijn altijd afhankelijk van een combinatie van verschillende onderzoekshandelingen. Eén van die onderzoekshandelingen kan de inzet van de tap zijn. Gezien het samenspel van verrichtingen in het opsporingsonderzoek is niet in percentages aan te geven welke bijdrage het tappen speelt bij het al dan niet oplossen van een zaak. De meerwaarde van de tap verschilt per zaak waarin getapt is en kan variëren van geringe meerwaarde (wanneer de tap niet het verwachte resultaat heeft opgeleverd) tot zeer veel meerwaarde (wanneer over de tap wordt gesproken over het strafbare feit waarnaar onderzoek wordt gedaan). Informatie verkregen uit een tap kan worden gebruikt als sturingsinformatie ten behoeve van het opsporingsonderzoek en kan als direct of indirect bewijs in een strafzaak worden gebruikt.
Inzicht in de effectiviteit van het tappen in het algemeen en uitgedrukt in eenduidig meetbare waarden is gezien het vorenstaande lastig te verkrijgen. Naar de bijdrage van het middel tappen is in algemene zin onderzoek gedaan door het WODC. Uit het onderzoek van het WODC uit 1996 (Tappen in Nederland) blijkt dat de tap een effectief opsporingsmiddel is. Later onderzoek bevestigt dit beeld (R.J. Bokhorst: De telefoontap in grote opsporingsonderzoeken, Justitiële Verkenningen, themanummer Recherche, 2004–04). In dit verband verwijs ik ook graag naar het antwoord op vraag 4 van het CDA.
Uit het onderzoek blijkt dat de geïnterviewden het tappen vooral als zeer nuttig ervaren bij georganiseerde en seriematig gepleegde criminaliteit. In dit verband worden delicten genoemd als handel in verdovende middelen, diefstal, heling en fraude. Het merendeel van de geïnterviewden vindt dat de effectiviteit van de tap vooral naar voren komt in het bepalen van de koers van het onderzoek en het bepalen van de handelingen die verricht moeten worden. Zij zien de tap als een middel waarmee tactische keuzes kunnen worden gemaakt.
Heeft het tappen geleid tot, of bijgedragen aan, een bevredigend aantal opgeloste zaken? Kan de minister percentages noemen?
Hoeveel taps hebben informatie verschaft die hebben geleid tot, of bijgedragen aan, het vervolgen van de getapte personen of personen die gesproken hebben met de getapte personen?
Kortheidshalve wordt voor het antwoord op deze vragen verwezen naar het antwoord op vraag 4 van het CDA en het antwoord van vraag 2 van de PvdA. Het is niet mogelijk om concreet aan te geven in welk aantal zaken het tappen heeft geleid tot, of heeft bijgedragen aan, het oplossen van een zaak.
Wel kan worden aangegeven dat het tappen zijn meerwaarde heeft binnen vele onderzoeken en dat deze bevoegdheid zeer regelmatig relevante onderzoeksinformatie oplevert.
Zijn in de beschreven periode nog gevallen bekend van gesprekken die verdachten hebben gevoerd met hun advocaat en hoe is omgegaan met deze tapgesprekken?
Hoe wordt er zorgvuldig op gelet dat de tapgegevens afkomstig uit gesprekken tussen advocaat en verdachte niet worden gebruikt bij een strafrechtelijk onderzoek?
Het antwoord op vragen 5 en 6 luidt als volgt.
Een deel van de onderzoeken waarin gedurende de tweede helft van 2007 gebruik is gemaakt van de tapbevoegdheid van artikel 126m Sv. is tot op heden nog niet voor de rechter gebracht of betreft zaken waarin de rechterlijke uitspraak nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. In een aantal van deze onderzoeken zullen ongetwijfeld gesprekken van verdachten met advocaten hebben plaatsgevonden. Deze gesprekken vallen onder het verschoningsrecht en al deze gesprekken zouden derhalve dienen te zijn gewist conform de geldende regelgeving. Recente strafzaken hebben echter geleerd dat in voorkomende gevallen geheimhoudergesprekken niet zijn gewist. Om een eenduidig zicht te krijgen op de gevallen waarin geheimhoudergesprekken niet zijn gewist, vindt in alle zaken die nog niet voor de rechter zijn gebracht of waarin de rechterlijke uitspraak nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, thans onder toezicht van een daartoe ingestelde commissie een integrale schoning van het door middel van telefoontaps verkregen onderzoeksmateriaal plaats. Indien zich in dat materiaal geheimhoudergesprekken bevinden die niet zijn gewist, zal dit ter attentie van de rechter worden gebracht. Desbetreffende gesprekken zullen alleen ten behoeve van de rechterlijke toetsing beschikbaar blijven.
Wat is op dit moment de stand van de techniek en wat is er gezien de stand van de techniek mogelijk ten aanzien van het aftappen van telefoongesprekken of andersoortige informatie-uitwisseling via internet?
In het belang van de opsporing en de staatsveiligheid wordt deze vraag niet beantwoord.
Kan de minister bevestigen dat de genoemde aantallen nog exclusief de taps van inlichtingendiensten zijn?
De genoemde aantallen taps zijn inderdaad exclusief de taps van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (AIVD en MIVD).
Zo ja, kunnen ook deze aantallen openbaar worden gemaakt om een volledig beeld te krijgen?
De informatie over de toepassing van bijzondere bevoegdheden – waaronder begrepen de toepassing van de bevoegdheid tot het aftappen en opnemen van telecommunicatie – door de AIVD en MIVD is staatsgeheim, daaronder begrepen informatie over het aantal keren dat van deze bijzondere bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Dergelijke informatie kan dus niet openbaar worden gemaakt en kan uitsluitend worden gedeeld met de commissie betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer.
Hoe lang duurt een telefoontap gemiddeld?
Een tapbevel wordt gegeven voor de duur van ten hoogste vier weken (art. 126m, vijfde lid en 126l, vijfde lid Sv). De geldigheidsduur kan telkens met een periode van vier weken worden verlengd. Niet alle taps worden aangevraagd (en verkregen) voor de maximale termijn van vier weken. Dit hangt af van de feiten en omstandigheden in de zaak. Taps kunnen verder vroegtijdig worden afgesloten, wanneer de tap geen bijdrage aan het onderzoeksbelang (meer) blijkt te hebben.
Hoe beoordeelt de minister de aantallen taps (kwalitatief)?
Iedere tap moet voldoen aan de criteria van artikel 126m of 126t Sv. Iedere tap wordt afzonderlijk gewogen en beoordeeld door zowel de officier van justitie als de rechter-commissaris. Het aantal taps is in kwalitatieve zin niet indicatief. In dit verband zij ook verwezen naar het antwoord op vraag 5 van het CDA.
Kan de minister deze cijfers vergelijken met het aantal telefoons dat wordt getapt in andere landen?
Luistert men in Nederland veel meer af dan in andere landen?
Is het waar dat in de VS jaarlijks 2208 telefoonaansluitingen worden afgeluisterd, en dat Nederland dus meer dan 5 keer zoveel telefoonnummers aftapt? Hoe verklaart de minister dit en wat is zijn mening hierover?
Het antwoord op vragen 5, 6 en 7 luidt als volgt.
Het aantal taps in andere landen laat een grote verscheidenheid zien. In Duitsland zijn in 2007 39 200 mobiele nummers getapt en 5078 vaste nummers (Jahresstatistik der strafprozessualen, Bundesnetzagentur). In totaal derhalve ruim 44 000 taps. In de VS bedroeg het totaal aantal tapbevelen 2208 (Wiretap report 2007), een stijging van 20% ten opzichte van 2006 toen er 1839 tapbevelen werden uitgevaardigd. In het VK zijn in 2007 1881 tapbevelen uitgegeven (Report of the Interception of Communication Commissioner for 2007). In België werden in 2007 3603 tapmaatregelen uitgevoerd (www.senate.be). In Frankrijk werden in 2008 26 000 tapbevelen uitgevaardigd. Ten opzichte van 2006, toen er 20 000 tapbevelen werden uitgevaardigd betekent dit een stijging van 30%. In Nederland is in 2008 voor 26 425 telefoonnummers een bevel tot aftappen afgegeven door het Openbaar Ministerie. Een conclusie uit de vergelijking van cijfers over de taps in de verschillende landen is niet te trekken, omdat de rechtstelsels te zeer van elkaar verschillen. In het VK mogen de resultaten van de tap niet op de zitting worden toegelaten als bewijsmiddel. In de VS wordt de toepassing van het tappen sterk beïnvloed door het zogenaamde beginsel van «minimization», dat de toepassing van het tappen en het gebruik als bewijsmiddel sterk belemmert. De toepassing en het gebruik van de telefoontap is sterk afhankelijk van de verschillen in de strafvorderlijke systemen, rechtsculturen en werkwijze in de verschillende landen. Over het algemeen kennen landen met een Angelsaksisch rechtssysteem zoals de VS en het VK lage tapaantallen.
In vergelijking daarmee wordt in landen als Duitsland, Frankrijk en Nederland op een veel groter schaal getapt. In dit verband verwijs ik ook naar het antwoord op vraag 6 van de D66-fractie.
Overigens wil ik u erop wijzen dat geen conclusies over aantasting van de privacy kunnen worden getrokken op basis van een vergelijking van tapstatistieken van verschillende landen. Zo is bekend dat de autoriteiten in de VS andere opsporingsmethoden vaker inzetten dan in Nederland.
Hoe dient naar het oordeel van de minister het criterium «dat het onderzoek dit dringend vordert» in de artt. 126t en 126m Sv, waarin de bevoegdheid af te tappen is neergelegd, te worden uitgelegd?
Wanneer is er precies sprake van een dringend belang?
Het antwoord op vragen 8 en 9 luidt als volgt.
Het criterium «dat het onderzoek dit dringend vordert» in de artikelen 126m en 126t Sv. heeft betrekking op het bij de toepassing van dwangmiddelen geldende vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit met betrekking tot inzet van de bevoegdheid tot het aftappen van telecommunicatie. Met de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden, die op 1 februari 2000 van kracht is geworden, is de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden telkens gebonden aan het criterium van het belang van het onderzoek. Hierin is een doel- en proportionaliteitseis besloten. Dit vereist een afweging van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Een afweging van deze beginselen brengt met zich mee dat toepassing van de bevoegdheid in een redelijke verhouding moet staan tot het te bereiken doel. In verband met het ingrijpende karakter van een aantal bijzondere opsporingsbevoegdheden is daarnaast als extra eis opgenomen dat het onderzoek de toepassing dringend vordert. Dit betreft de infiltratie (art. 126h, eerste lid, Sv), het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel (art. 126l, eerste lid, Sv), het opnemen van telecommunicatie (art. 126m, eerste lid, Sv), het direct na de verwerking verstrekken van gegevens die na het tijdstip van de vordering worden verwerkt (art. 126ne, derde lid, Sv), het vorderen van gevoelige persoonsgegevens (art. 126nf, eerste lid, Sv), het vorderen van gegevens van de aanbieder van een communicatiedienst die niet voor deze bestemd of van deze afkomstig zijn (artikel 126ng, tweede lid, Sv) en het vorderen dat gegevens van een geautomatiseerd werk worden bewaard en beschikbaar gehouden (artikel 126ni, eerste lid, Sv). Daardoor wordt een extra proportionaliteitseis ingebouwd. Met dit criterium wordt benadrukt dat een zorgvuldige afweging van belangen in een concreet geval nodig is voordat de bevoegdheid wordt toegepast. In het licht van het aftappen en opnemen van telecommunicatie dient dit criterium aldus te worden uitgelegd dat de rechter-commissaris moet vaststellen dat het belang van het onderzoek noodzaakt tot de inzet van dit middel en dat de waarheid niet op een andere, voor de betrokkene minder ingrijpende wijze kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld door middel van de inzet van een minder ingrijpende opsporingsbevoegdheid. Enerzijds zijn hier de belangen van de opsporing van strafbare feiten en van de waarheidsvinding in het concrete geval aan de orde. Deze belangen moeten worden afgewogen tegen het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in het bijzonder ten aanzien van de betrokkene. Daarbij zal uitdrukkelijk rekening moeten worden gehouden met het feit of het gaat om een telefoonaansluiting van de verdachte of van derden. De rechter-commissaris is belast met de toetsing van de vraag wanneer in een concreet geval precies sprake is van een dringend belang, dat aanleiding kan vormen voor het aftappen van telecommunicatie.
Wordt hier in de praktijk streng aan getoetst?
De officier van justitie die het tapbevel afgeeft, beoordeelt op grond van feiten en omstandigheden van het geval of aan de criteria uit de artikelen 126m en 126t Sv. is voldaan, waaronder de proportionaliteits- en subsidiariteitseisen. Deze beoordeling wordt getoetst door de rechter-commissaris die de machtiging moet afgeven. Wanneer de zaak op zitting wordt behandeld, vindt ook door de zittingsrechter een marginale toets plaats op de rechtmatigheid van de afgegeven machtiging en vordering. Dit systeem van «checks and balances» waarin de Officier van Justitie, de rechter-commissaris en de zittingsrechter een verantwoordelijkheid hebben acht ik van voldoende gewicht.
Wordt in de gaten gehouden hoe vaak de zittingsrechter het aftappen in een concrete zaak als niet gerechtvaardigd beoordeelt? Zo nee, kan dat alsnog worden geregistreerd? Zo ja, kan de minister deze cijfers aan de Kamer zenden?
Dit wordt niet centraal bijgehouden. Aangezien aan het tappen een machtiging van de rechter-commissaris vooraf gaat en er derhalve, naast de beoordeling door de officier van justitie, reeds een rechterlijke toets heeft plaatsgevonden, toetst de zittingsrechter marginaal of een tapmachtiging en -vordering rechtmatig zijn afgegeven. Door dit systeem van «checks and balances» wordt voldoende gewaarborgd dat het opsporingsmiddel tappen op verantwoorde wijze wordt ingezet.
Beoordeling van een tap vindt per afzonderlijke tap plaats door de officier van justitie, door de rechter-commissaris die de machtiging moet afgeven en (marginaal) door de zittingsrechter. Gezien het feit dat het slechts incidenteel voorkomt dat het aftappen in een concrete zaak als onrechtmatig wordt beoordeeld door de zittingsrechter, heeft een (centrale) registratie daarvan geen meerwaarde.
De leden van de SP fractie zijn van mening dat de hoeveelheid telefoontaps wel een vermoeden kan opleveren dat de proportionaliteits- en susidiariteitstoets niet streng wordt uitgelegd in de praktijk. Kan de minister hierop reageren?
Zoals gezegd moet bij de inzet van elke telefoontap voldaan zijn aan de criteria van art. 126m of art. 126t Sv. Door de officier van justitie en de rechter-commissaris die de machtiging moet afgeven, wordt elke tap aan deze criteria getoetst. Daarnaast vindt altijd een toets plaats met betrekking tot de proportionaliteit en subsidiariteit van de te plaatsen tap. Indien aan alle voorwaarden is voldaan, kan de officier van justitie met machtiging van de rechter-commissaris een tapbevel afgeven. De hoeveelheid taps zijn op zich zelf derhalve niet indicatief met betrekking tot de wijze en de mate van zorgvuldigheid waarmee met de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets wordt omgegaan.
De aantallen taps geven geen inzicht in nut en noodzaak. Op welke wijze kan het inzicht in nut en noodzaak dan wel worden verkregen?
Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4 van het CDA en het antwoord op vraag 2 van de PvdA.
Hoe wordt nagegaan of het toepassen van het afluisteren van gesprekken tot concrete resultaten leidt?
Per individuele zaak kan worden nagegaan welke resultaten een tap heeft gehad. Concrete resultaten aanwijzen van de afzonderlijke tap blijft overigens ook dan lastig, aangezien er naast de tap vaak verscheidene andere opsporingsbevoegdheden worden ingezet, waardoor bepaalde resultaten vaak niet alleen zijn toe te schrijven aan de tap.
Gedurende een opsporingsonderzoek blijven er toetsmomenten ten aanzien van lopende taps. Indien in een onderzoek een tap niet de gewenste resultaten oplevert, kan deze tap vroegtijdig worden afgesloten vanwege het feit dat de tap geen bijdrage meer levert aan het opsporingsbelang. Voor het overige zij verwezen naar het antwoord op vraag 2 van de PvdA.
Recent is er door een rechter geoordeeld (woensdag 3 september 2008, rechtbank Den Haag) dat het OM onrechtmatig handelt wanneer opsporingsambtenaren en officieren van justitie, die inhoudelijk betrokken zijn bij de zaak, kennis mochten nemen van afgeluisterde gesprekken met advocaten. De leden van de SP-fractie zijn zeer benieuwd naar de maatregelen die genomen gaan worden om herhaling te voorkomen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de commissie geheimhoudergesprekken?
Wanneer kunnen de voorstellen van deze commissie worden verwacht?
Worden daarbij alle technische mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld automatische nummerherkenning, beoordeeld en van commentaar voorzien en aan de Tweede Kamer gemeld?
Het antwoord op vragen 15, 16, 17 en 18 luidt als volgt.
In alle lopende en nieuw te starten opsporingsonderzoeken is de regelgeving op het gebied van geheimhoudergesprekken en daaruit voortvloeiende werkwijze een standaard aandachtspunt. De zaaksofficier geeft aan de teamleiding van het opsporingsonderzoek dienaangaande gerichte instructies. Vast onderdeel is hierbij dat eenduidig wordt vastgesteld wie wel en niet betrokken is bij de verwerking van geheimhoudergesprekken en dat politieambtenaren de inhoud van geheimhoudergesprekken op geen enkele wijze onderling mogen delen opdat kan worden voorkomen dat deze wordt aangewend als sturingsinformatie in het opsporingsonderzoek.
Met de commissie Geheimhoudergesprekken die dit voorjaar advies heeft uitgebracht aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal ben ik van mening dat een geautomatiseerd systeem van herkenning en vernietiging van geheimhoudergesprekken soelaas kan bieden voor de problemen die zich thans voordoen bij de «handmatige» herkenning en vernietiging van geheimhoudergesprekken. Inmiddels heb ik uw Kamer hierover een brief gestuurd (Kamerstuk 2008–2009, 30 517, nr. 8) en heb ik hierover met uw Kamer in het Algemeen Overleg van 16 april 2009 gesproken.
Kan de minister nader inzicht geven in de gemiddelde duur van de telefoontaps en in hoeverre één bepaald telefoonnummer meerdere malen is getapt gedurende dat half jaar?
Graag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van de SP.
Kan de minister aangeven in hoeveel verschillende strafrechtelijke onderzoeken is getapt?
Graag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 van de PvdA.
De leden van de VVD-fractie vragen de minister hoe de cijfers over de tweede helft van 2007 zich verhouden tot het aantal taps in voorgaande jaren en de eerste helft van 2008. Pas sinds juli 2007 wordt er een duidelijk overzicht verstrekt door de politie. Gelet op het feit dat er altijd toestemming van Officier van justitie/rechter-commissaris vereist is, vragen de leden van de VVD-fractie de minister naar enig inzicht in de cijfers over tussenliggende jaren, maar ook de eerste cijfers voor de eerste helft van 2008.
Elsevier schrijft in een artikel dat eerdere gegevens dateren van 1998 en dat toen «ongeveer 10 000 taps zijn geplaatst waarvan 7000 in de mobiele netwerken». Hieruit maken de leden van de VVD-fractie op dat er vanaf 1998 tot 2007 sprake is van een verdrievoudiging van het aantal bevelen tot telefoontap (de cijfers in de brief van 27 mei 2008 hebben namelijk betrekking op een half jaar). Kan de minister zich vinden in deze conclusie?
Wat vindt de minister van deze verdrievoudiging? Graag een toelichting op dit punt.
Betekent dit dat er sprake is van een aanzienlijke intensivering van de opsporingsactiviteiten?
Het antwoord op vragen 3,4, 5 en 6 luidt als volgt.
Het kabinet beschikt niet over landelijke gegevens van het aantal justitiële taps op jaarbasis van voor de tweede helft van 2007. Uitzondering hierop is de inventarisatie uit 1998 door de tapkamerbeheerders van de regionale korpsen op verzoek van het Overlegorgaan Post en Telecommunicatie, deelorgaan aftappen. Uit deze inventarisatie bleek dat in 1998 ongeveer 10 000 taps zijn geplaatst, waarvan 3000 in het vaste net en 7000 in de mobiele netwerken. Over de groei van het aantal taps sindsdien kan het volgende worden opgemerkt. Tot aan de inwerkingtreding van de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden op 1 februari 2000 was voor het plaatsen van een tap voorwaarde dat het gesprekken betrof ten aanzien waarvan het vermoeden bestond dat daaraan de verdachte zou deelnemen (artikel 125g Sv. oud). De tap was dus altijd gericht op de verdachte. Na 1 februari 2000 is de eis voor het plaatsen van een tap, dat het vermoeden moet bestaan dat de verdachte aan de gesprekken deelneemt, vervallen. Dat betekent dat de tapbevoegdheid ruimer kan worden ingezet. Daarnaast is het aantal mobiele telefoons in het afgelopen decennium explosief gegroeid. Volgens cijfers van de OPTA bedroeg het aantal mobiele telefoons in 1998 in Nederland 3,4 miljoen. Thans telt Nederland 20 miljoen mobiele telefoons. Dat is 6 maal zoveel als in 1998. Naar inwoneraantal is dit meer dan één op één. Een verdrievoudiging van het aantal taps acht ik in dit licht dan ook niet buitensporig.
Kan de minister nader inzicht verschaffen in de effectiviteit van het betreffende opsporingsmiddel?
Wat is het effect of resultaat van de 1 681 taps (gemiddeld) per dag?
Voor het antwoord op de vragen 7 en 8 verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 4 van het CDA en het antwoord op vraag 2 van de PvdA.
In hoeverre is er bij het gebruik van de taps sprake van zogenaamde bijvangst?
Het is niet duidelijk wat de fractieleden bedoelen met «bijvangst». Voor zover daarmee wordt gedoeld op het rijzen van een vermoeden van andere strafbare feiten dan in het kader waarvan de tap is gezet, dan wel op het verkrijgen van aanwijzingen voor de betrokkenheid van een of meer andere personen dan de getapte persoon bij de onderzochte strafbare handelingen, kan deze «bijvangst» in de regel volledig en vrij worden gebruikt ten behoeve van het opsporingsonderzoek.
Is er een overzicht hoe vaak er nutteloos wordt getapt (geen opsporingsvervolg)? Zo neen, waarom niet?
Nee, dit wordt niet bijgehouden. Op het moment dat een tap niet het verwachte resultaat blijkt te hebben, wordt deze afgesloten.
Wordt er thans in alle gevallen genotificeerd?
Verdachten en betrokkenen die zijn getapt, dienen daarvan steeds conform art. 126b Sv. op de hoogte te worden gesteld. De verplichting tot notificatie kan in het belang van het onderzoek echter worden uitgesteld of achterwege worden gelaten. Het moment waarop de notificatie plaatsvindt, staat ter beoordeling van de officier van justitie, met inachtneming van de vraag of het onderzoek notificeren toestaat. Notificatie aan de getapte verdachte vindt uiterlijk plaats op het moment van en aan de hand van de verstrekking van het procesdossier. Notificatie aan betrokkenen vindt plaats door een daartoe strekkende mededeling.
Vervolgens vragen de leden van de VVD-fractie aan de minister in hoeverre het aantal telefoontaps in Nederland afwijkt van de toepassing in andere landen, met name de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Is het juist dat landen als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk met infiltratie veel verder gaan en dat de recherche-inzet en -tactiek hier in Nederland meer is gebaseerd op tappen? Kortom, is het hoge aantal telefoontaps in Nederland een gevolg van beperkter mogelijkheid tot toepassing van andere opsporingsbevoegdheden? Graag een reactie van de minister.
Of het verschil in aantallen taps tussen Nederland en de VS en het VK een rechtstreeks gevolg is van een beperkter mogelijkheid tot toepassing van andere opsporingsbevoegdheden kan ik niet beantwoorden. Wel is mij bekend dat de toepassing van de telefoontap in de VS en VK onder een ander regiem plaatsvindt dan in Nederland. Zowel in de VS als in de VK dient bij de aanvraag van de tap aangetoond worden dat de informatie niet op andere wijze verkregen is en ook niet verkregen kan worden met gebruikmaking van andere opsporingsmiddelen. In de VS wordt de toepassing van de tap in hoge mate beïnvloed door het zogenaamde vereiste van «minimization». Bovendien worden in het VK de resultaten van de tap niet toegelaten als bewijsmiddel op de zitting. Voor het overige verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 6 van de D66-fractie.
In dit licht vragen de leden van de VVD-fractie of het juist is dat Nederland in Europa (en ook daarbuiten) verhoudingsgewijs per 100 000 inwoners veel minder politiemensen in operationele functies heeft en dientengevolge bij de inzet van recherchepersoneel sneller genoodzaakt is haar toevlucht te nemen tot technische hulpmiddelen? Graag ook een reactie van de minister op dit punt.
Uit onderzoek van het WODC (Heimelijke opsporing in de Europese Unie) uit 2000 is gebleken dat er weliswaar verschillen in regelgeving zijn op het gebied van de bijzondere opsporingsmethoden maar dat de verschillen in strafvorderlijke systemen, rechtsculturen en werkwijze meer bepalend zijn voor de toepassing van de bijzondere opsporingsmiddelen. Ik ben niet bekend met onderzoeken over de relatie tussen het aantal operationele politiemensen per 100 000 inwoners en de inzet van technische hulpmiddelen door rechercheteams.
In hoeverre is het juist is dat snel tappen van mobiele telefoons in een aantal gevallen leidt tot het snel oplossen van misdrijven waarbij slachtoffers zijn betrokken (zoals roofovervallen, mishandelingen, verduisteringen, etc.)? Kan de minister dit verband nader inzichtelijk maken en toelichten?
De bevoegdheid tot het snel tappen – de spoedtap – is te vinden in art. 126m, achtste lid en 126l, zevende lid Sv. De spoedtap mag alleen worden ingezet in gevallen van «dringende noodzaak». In voorkomende gevallen kan het plaatsen van een spoedtap tot een snelle opheldering van het delict leiden en/of de aanhouding van een of meer verdachten. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen ingeval bekend is dat een potentieel slachtoffer in een acuut gevaarzettende situatie dreigt te raken. Danwel in het geval dat essentiële informatie verloren dreigt te gaan. Een spoedtap wordt ook overwogen ingeval het vermoeden bestaat dat met de informatie die uit de spoedtap kan komen, een zaak versneld opgelost kan worden.
Kan de minister een schatting geven van het aantal mensen dat is afgeluisterd en hierbij aangeven hoeveel mensen afgeluisterd zijn zonder dat zij verdacht zijn van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv.?
Het aantal tapbevelen is de Kamer bekend gemaakt bij mijn brieven over de tapstatistieken over de tweede helft van het jaar 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, nr. 6) en over het jaar 2008, kenmerk 5608133/09. De laatst genoemde brief is gelijktijdig met de reactie van de regering op de onderhavige schriftelijke vragen aan de Kamer gezonden. Over het aantal mensen dat over de getapte lijnen communiceert worden geen cijfers bijgehouden.
De leden van de D66-fractie vragen de minister of justitie, zodra het onderzoek het toestaat, de plicht uit artikel 126b Sv. nakomt? Wordt degene die afgetapt wordt, geïnformeerd over het aftappen? Remy Chavannes geeft in het artikel «Veel taps, weinig verantwoording» uit Media Forum 2008–6 aan, dat deze verplichting door justitie wordt genegeerd. Deze leden vragen de minister of degenen die afgeluisterd worden, doordat zij bijvoorbeeld bellen naar een persoon die afgetapt wordt, zonder dat zij zelf verdacht worden van een misdrijf uit artikel 67 lid 1 Sv., achteraf op de hoogte worden gebracht van het afluisteren?
Personen die afgeluisterd worden doordat zij bellen met een persoon die afgetapt wordt, vallen niet onder de plicht tot notificatie als bedoeld in art. 126b Sv. Voor het overige verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 11 van de VVD.
De leden van de D66-fractie vragen de minister voorts hoe de 1 681 taps die gemiddeld per dag in de tweede helft van 2007 liepen, zijn afgeluisterd en verwerkt.
De lopende taps worden door de betreffende telecomaanbieder digitaal verwerkt en opgeslagen. Per zaak worden daarvan lijsten aangemaakt waarvan de inhoud alleen toegankelijk is voor de rechercheurs die de betreffende zaak behandelen. Deze rechercheurs beoordelen de opgenomen gesprekken op zaaksrelevantie en luisteren de relevante gesprekken uit. Relevante informatie uit deze gesprekken wordt op schrift gezet en, zonodig na vertaling, verder verwerkt in het opsporingsdossier. Niet relevante informatie wordt vernietigd.
Kan de minister aangeven hoeveel van de 12 491 afgetapte telefoongesprekken bruikbaar zijn geweest?
Deze leden vragen de minister of telefoon aftappen nog wel een efficiënt en effectief opsporingsmiddel is nu het zo vaak wordt toegepast? Een en ander mede gezien in het licht van de technische en marktontwikkelingen die de effectiviteit en efficiency van het aftappen doet afnemen. Zie in dit verband het rapport «Aftapbaarheid van telecommunicatie» uit 2006.
Het antwoord op 4 en 5 luidt als volgt.
Er worden geen statistieken bijgehouden of de tap heeft geleid tot een bijdrage in de opsporing en/of vervolging. Verder is het niet aan te tonen wat de invloed zou zijn op een onderzoek indien de tap niet uitgevoerd zou zijn. Uit verschillende Nederlandse en buitenlandse onderzoeken blijkt dat de tap een effectief opsporinginstrument is dat vooral sturing geeft aan het opsporingsonderzoek. Ook in het licht van de technische ontwikkelingen en marktontwikkelingen die het aftappen kunnen bemoeilijken, blijft het aftappen van communicatie vele aspecten houden die nuttig zijn voor de opsporingsdiensten.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat in vergelijking met andere landen het aantal telefoontaps in Nederland erg hoog is. Zo blijkt uit het Wiretap Report 2007 van het Administrative Office of the United States Courts dat in 2007 in de Verenigde Staten 2208 reguliere justitiële verzoeken tot het aanleggen van telefoontaps zijn goedgekeurd. Daarnaast heeft de Foreign Intelligence Surveillance Court 2370 geheime aanvragen toegekend. Over geheel 2007 was er dus sprake van 4578 telefoontaps in de Verenigde Staten, terwijl over alleen de tweede helft van 2007 in Nederland 12 491 telefoons zijn afgetapt. De leden van de D66-fractie constateren een relatief groot verschil tussen het aantal afgetapte telefoons in de Verenigde Staten en Nederland, gelet op het feit dat de Verenigde Staten achttien maal zoveel inwoners telt als Nederland en in Nederland in een half jaar tijd bijna drie keer zoveel telefoons zijn afgetapt in een jaar. Vindt de minister dit grote verschil qua aantal telefoontaps wenselijk?
Het gebruik van de telefoontap is in hoge mate afhankelijk van het geldende rechtstelsel in een land. In de VS valt het aftappen onder Title III van de Omnibus Crime Control and Safe Street Act uit 1968. Deze vereist, waar het de toepassing van telefoontaps betreft, zogenaamde «minimization» (minimalisering). In concreto betekent dit dat geen informatie opgevangen mag worden die niet direct in relatie staat tot de verdachte en de zaak. Dit noodzaakt de opsporingsautoriteiten er toe om de telefoontap live uit te luisteren en deze te stoppen op het moment dat er geen relevante informatie als vorenbedoeld over de tap komt. In de praktijk wordt het vereiste van minimalisering bereikt door de tap om de paar minuten aan te zetten om te bezien of de conversatie zich heeft gericht op informatie die in relatie staat tot de verdachte. Bestaat de conversatie bijvoorbeeld alleen uit huiselijke gesprekken dan moet de tap weer afgezet worden. Bijzondere problematiek doet zich bij deze werkwijze voor als criminelen in code spreken teneinde hun criminele activiteiten en intenties te verbergen. Niet zelden lijkt deze code op een alledaags huiselijk praatje. In dat geval en indien de conversatie in een vreemde taal plaatsvindt, mag de conversatie opgenomen worden en mag de minimalisering uitgesteld worden tot een code expert of vertaler de conversatie heeft kunnen interpreteren of vertalen. Indien niet aan de vereiste criteria van minimalisering wordt voldaan dan is er een grote kans dat het verzamelde bewijsmateriaal dat door middel van de tap is verkregen in zijn geheel niet wordt toegelaten als bewijs. Voorts is de aanvraag van een tap in de VS zeer bewerkelijk. Bij elke aanvraag dient de betreffende rechter gedocumenteerd overtuigd te worden van het feit dat alle andere opsporingsmiddelen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid en dat ook niet zullen doen. Daarnaast moet worden aangetoond dat het telefoonnummer dat men onder de tap wil leggen daadwerkelijk gebruikt wordt door de verdachte bij de uitvoering van zijn criminele activiteiten. Bij drugshandel moet bijvoorbeeld aangetoond worden dat de verdachte de verboden handel heeft gedreven met gebruikmaking van de afgetapte telefoon. Een en ander als hiervoor beschreven maakt dat de tap in de VS bijzonder arbeidsintensief is in vergelijking tot Nederland.
Het hoge aantal telefoontaps in Nederland heeft de leden van de D66-fractie geschokt, vooral nu blijkt dat in andere landen aanmerkelijk minder telefoons worden afgetapt. Hoe verklaart de minister het grote verschil met andere landen?
Graag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 5, 6, en 7 van de SP en naar het antwoord op vraag 6 hiervoor. Er zijn ook landen binnen de Europese Unie waar aanzienlijk meer wordt getapt dan in Nederland.
De leden van de D66-fractie vragen de minister of de criteria uit de artikelen 126m en 126t Sv. voor het aftappen van telefoons altijd in acht zijn genomen en hoeveel telefoontaps van de 12 491 in de tweede helft van 2007 achteraf onrechtmatig is bevonden door de Commissie van Toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of door de rechter.
De officier van justitie die het tapbevel afgeeft, beoordeelt op grond van feiten en omstandigheden van het geval of aan de criteria uit de artikelen 126m en 126t Sv. is voldaan, waaronder de proportionaliteits- en subsidiariteitseisen. Deze beoordeling wordt getoetst door de rechter-commissaris die de machtiging moet afgeven. Wanneer de zaak op zitting wordt behandeld, vindt ook door de zittingsrechter een marginale toets plaats op de rechtmatigheid van de afgegeven machtiging en vordering. De beoordeling of de criteria van art. 126m en 126t Sv. altijd in acht zijn genomen, kan derhalve alleen plaatsvinden door beoordeling van afzonderlijke tapbevelen. Er zijn geen aanwijzingen dat de wettelijke criteria niet op zorgvuldige wijze in acht worden genomen.
Van het aantal taps dat achteraf door de zittingsrechter als onrechtmatig wordt geoordeeld, wordt geen cijfermateriaal bijgehouden. In dit verband verwijs ik ook naar de antwoorden op de vragen 8, 9 en 11 van de SP.
De Commissie van Toezicht betreffende Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIV) houdt zich alleen bezig met bevoegdheden die door de AIVD of de MIVD worden ingezet op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv). De CTIV geeft derhalve geen oordeel over de rechtmatigheid van een tap die op art. 126m of 126t Sv. is gegrond.
Samenstelling:
Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma-Buma (CDA), Slob (ChristenUnie) en Sterk (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30517-14.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.