30 516
Wijziging van de Wet bevordering eigenwoningbezit (afschaffing van de correctie verzamelinkomen)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Harmonisatie van het inkomensbegrip maakt deel uit van het kabinetsstreven om met name inkomensafhankelijke regelingen te harmoniseren. Om het inkomensbegrip te kunnen harmoniseren heeft het kabinet er in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het vervolgonderzoek van de Werkgroep Harmonisatie Inkomensafhankelijke Regelingen (HIAR) voor gekozen om voor alle betreffende regelingen de zogenoemde correctie op het verzamelinkomen in 2006 af te schaffen, dan wel een gefaseerde afbouw daarvan te starten (Kamerstukken II 2003/04, 29 287, nr. 2).

Ondanks het feit dat de Wet bevordering eigenwoningbezit (Wet bew) een inkomensafhankelijke regeling betreft, is de onderhavige wetswijziging niet in de in het verleden tot stand gekomen Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen opgenomen. Deze wet strekt ertoe enkele wetten te wijzigen die per 1 januari 2006 of later door de Belastingdienst/Toeslagen worden uitgevoerd. De Wet bew zal evenwel niet door de Belastingdienst/Toeslagen worden uitgevoerd, zodat aan de onderhavige wetswijziging een apart wetsvoorstel is gewijd.

De voorgestelde wetswijziging betreft de afschaffing van de correctie op het verzamelinkomen in de Wet bew.

De afschaffing van de correctie op het verzamelinkomen in de Wet bew vindt op grond van de aanbevelingen in eerdergenoemd HIAR-onderzoek in één keer plaats. Om te voorkomen dat koopsubsidieontvangers daarvan nadeel ondervinden, vindt gelijktijdig compensatie plaats.

De correctie op het verzamelinkomen is destijds geïntroduceerd in verband met de belastingherziening in 2001. Met het van kracht worden van de Wet inkomstenbelasting 2001 kwamen namelijk een aantal aftrekposten te vervallen of werd de hoogte daarvan verlaagd. Zonder compenserende maatregelen zou het daardoor gestegen fiscale inkomen (= verzamelinkomen) tot financieel nadeel leiden voor gebruikers van inkomensafhankelijke regelingen. De correctie op het verzamelinkomen strekt ertoe om dit nadeel zoveel mogelijk te beperken.

Voor de transparantie en een eenvoudige uitvoering is stroomlijning van het inkomensbegrip echter een cruciale voorwaarde. Als geharmoniseerde inkomensbegrippen gelden voortaan het verzamelinkomen en het belastbare loon.

Voor de Wet bew, waarin de verschillende parameters elk jaar per 1 juli worden aangepast, betekent dit dat vanaf 1 juli 2006 deze geharmoniseerde inkomensbegrippen van toepassing zijn. Zonder gelijktijdige compensatie zou een deel van de huidige koopsubsidieontvangers bij de driejaarlijkse inkomenstoets nadeel kunnen ondervinden van de afschaffing van de correctie op het verzamelinkomen. Daarom voorziet dit voorstel in een compensatiemaatregel met een differentiatie naar huishoudcategorie, zodanig dat niemand financieel nadeel van de afschaffing van de genoemde correctie ondervindt.

Voorts is nog een aantal wetstechnische en redactionele wijzigingen doorgevoerd. Voor een nadere toelichting hierop kan verwezen worden naar het artikelsgewijze gedeelte van deze memorie van toelichting.

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van het bedrijfsleven en de burgers.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel A

Artikel 1a van de Wet bew schrijft voor hoe het gecorrigeerde verzamelinkomen en het gecorrigeerde belastbare loon moeten worden berekend. Het gecorrigeerde verzamelinkomen en het belastbare loon worden berekend door op het verzamelinkomen of het belastbare loon van de aanvrager en diens eventuele partner afzonderlijk een of meer aftrekposten toe te passen. Kenmerkend voor de gehanteerde correctie is dat zo een differentiatie wordt aangebracht naar de aard van de inkomensbron. De hoogte van het subsidiebepalend inkomen is afhankelijk van het gegeven of belanghebbende zelfstandigenaftrek dan wel inkomen uit tegenwoordige of vroegere arbeid genoot. Op grond van dit artikel is de Belastingdienst belast met de bepaling van het gecorrigeerde verzamelinkomen of het gecorrigeerde belastbare loon op de voorgeschreven wijze.

Met de afschaffing van de correctie op het verzamelinkomen kan artikel 1a, eerste tot en met zesde lid, komen te vervallen.

Voor een toelichting op het verplaatsen van het thans geldende artikel 1a, zevende lid, van de Wet bew naar het voorgestelde artikel 3, vierde lid, van die wet, wordt verwezen naar het artikelsgewijze gedeelte van deze memorie van toelichting onder artikel I, onderdelen B en D.

Artikel I, onderdelen B en D

Om de koopsubsidieregeling uitvoerbaar te houden en tegelijkertijd benadeling van de koopsubsidiegerechtigden te voorkomen, wordt voor gesubsidieerden tot 65 jaar als aftrek op het gezamenlijke, geharmoniseerde inkomen het actievenforfait standaard – voor het maximale bedrag – toegepast. Dit wordt tot uiting gebracht in het voorgestelde artikel 3, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, van de Wet bew. Dat betekent dat de niet-actieven en alleenverdieners onder hen daardoor enig voordeel ondervinden. Gezien de geringe omvang van de groep koopsubsidieontvangers is het budgettaire effect van de gekozen compensatiemaatregel beperkt. Het extra budgettair beslag zal structureel netto hooguit enkele tienduizenden euro’s tot ten hoogste € 100 000 bedragen. Voor de ouderenhuishoudens (het voorgestelde artikel 3, eerste lid, onderdeel a, onder 3° en 4°, van de Wet bew) werkt de maatregel neutraal uit door als aftrek standaard het inactievenforfait toe te passen (onderdeel B, onder 1).

De voorgestelde terminologische wijzigingen in de artikelen 3, derde lid, onderdelen a en b, en 33, eerste lid, onderdeel a, van de Wet bew lopen hierbij mee (onderdelen B, onder 2, en D).

Uit pragmatische overwegingen is het thans geldende artikel 1a, zevende lid, van de Wet bew overgeheveld naar het voorgestelde artikel 3, vierde lid, van de Wet bew. Ook in dit artikellid is voormelde terminologische wijziging doorgevoerd (onderdeel B, onder 3).

Artikel I, onderdelen C en E

Op 1 januari 2006 is de Wet van 22 december 2005 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet op de huurtoeslag en enige andere wetten in verband met het toekennen van tegemoetkomingen aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele aanpassingen in de berekening van de uitkeringen (Stb. 2005, 713) in werking getreden. Als gevolg hiervan wordt aan ouderenhuishoudens een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 33b van de Algemene Ouderdomswet toegekend. Om te voorkomen dat deze huishoudens door een toename van het rekeninkomen een eigenwoningbijdrage als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Wet bew mislopen, is in het thans geldende artikel 8, eerste lid, onderdelen c en d, van die wet bepaald dat de aldaar genoemde maximale inkomensgrenzen worden vermeerderd met (twee maal) voormelde tegemoetkoming.

Door deze exercitie is er in het begrippenkader een terminologische onduidelijkheid opgetreden. Niet duidelijk is immers welke bedragen door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden aangepast en op welke wijze dit gebeurt. Het voorgestelde artikel 8 van de Wet bew en de voorgestelde wijzigingen in artikel 41 van die wet zorgen ervoor dat deze duidelijkheid wordt verkregen. Zo worden in het voorgestelde artikel 8, eerste lid, van de Wet bew de zogenoemde norminkomens opgenomen. Deze norminkomens worden jaarlijks op grond van (de voorgestelde wijziging in) artikel 41, eerste lid, van de Wet bew aangepast (het voorgestelde artikel 8, vierde lid, van de Wet bew). In het voorgestelde artikel 8, tweede lid, van de Wet bew wordt bepaald dat de norminkomens van de ouderenhuishoudens (het voorgestelde artikel 8, eerste lid, onderdelen c en d, van de Wet bew) worden vermeerderd met (twee maal) het bedrag van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 33b van de Algemene Ouderdomswet. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid past jaarlijks voormelde tegemoetkoming aan. De norminkomens, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen a en b (maximaal toegestaan inkomen bij een- en tweepersoonshuishoudens) en de som van de bedragen, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van de Wet bew (maximaal toegestaan inkomen bij eenen tweepersoonsouderenhuishoudens, inclusief tegemoetkomingen), wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 25 (het voorgestelde artikel 41, vijfde lid, onderdeel b, van de Wet bew).

Een eigenwoningbijdrage als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Wet bew wordt vervolgens niet toegekend als het rekeninkomen uitkomt boven de norminkomens, bedoeld in het voorgestelde artikel 8, eerste lid, onderdelen a of b, van de Wet bew, of boven de som van de bedragen, genoemd in het voorgestelde artikel 8, eerste lid, onderdelen c en d (norminkomens bij ouderenhuishoudens), en bedoeld in het tweede lid van dat artikel (tegemoetkomingen) (het voorgestelde artikel 8, derde lid, van de Wet bew).

Het voorgestelde artikel 41, zevende lid, van de Wet bew loopt hierbij mee.

Artikel II

Blijkens artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet bew wordt onder peiljaar verstaan het kalenderjaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, of, als dat kalenderjaar minder dan een half jaar voor het bijdragejaar eindigt, het kalenderjaar dat voorafgaat aan dat kalenderjaar. Voor elk driejaarstijdvak dat begint in de eerste helft van 2006 is derhalve het inkomen over het jaar 2004 relevant. Voor elk driejaarstijdvak dat begint in de tweede helft van 2006 en de eerste helft van 2007 is het inkomen over het jaar 2005 relevant.

Voor deze situaties worden ingevolge het voorgestelde artikel II van dit wetsvoorstel de begrippen gehanteerd die passen bij een peildatum, zijnde de eerste dag van het driejaarstijdvak, respectievelijk, in artikel 40 van de Wet bew, de eerste dag die volgt op het vijfde driejaarstijdvak, die gelegen is vóór 1 juli 2006.

Artikel III

Zoals reeds toegelicht bij het artikelsgewijze gedeelte van deze memorie van toelichting onder artikel I, onderdelen C en E, wordt aan ouderenhuishoudens vanaf het kalenderjaar 2006 een structurele tegemoetkoming als bedoeld in artikel 33b van de Algemene Ouderdomswet toegekend. In het kalenderjaar 2005 werd reeds begonnen met het verstrekken van een tegemoetkoming. Alleen was die tegemoetkoming gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. De achterliggende gedachte bij deze tegemoetkoming is dezelfde, alleen is deze dus gebaseerd op een andere wet. Het voorgestelde artikel III van het onderhavige wetsvoorstel voorziet hierin.

Artikel IV

In het voorgestelde artikel IV, eerste lid, van dit wetsvoorstel is bepaald dat deze wet in werking treedt met ingang van 1 juli 2006. Voor een toelichting hierop kan worden verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting. Het voorgestelde artikel IV, tweede lid, van het wetsvoorstel voorziet in een dekkende bepaling voor het geval de inwerkingtreding per 1 juli 2006 onverhoopt niet gehaald wordt.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Naar boven