30 502
Oprichting Stichting Topinstituut Pharma

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 maart 2006

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 27 maart 2006.

De wens over de voorgenomen rechtshandeling nadere inlichtingen te ontvangen kan door of namens een van beide Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk 26 april 2006.

Het oordeel dat de voorgenomen rechtshandeling een voorafgaande machtiging bij de wet behoeft kan door een van beide Kamers worden uitgesproken uiterlijk op 26 april 2006 dan wel binnen veertien dagen na het verstrekken van de in de vorige volzin bedoelde inlichtingen.Met deze brief breng ik u op de hoogte van mijn voornemen tot het doen oprichten van de Stichting Topinstituut Pharma. Hiermee geef ik uitvoering aan artikel 34, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001.

De oprichting van de stichting vloeit voort uit het beschikbaar stellen van € 130 miljoen uit het Fonds Economische Structuurversterking voor het bevorderen van het strategisch geneesmiddelenonderzoek.

Zoals voorgeschreven in artikel 96, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 heeft overleg met de Algemene Rekenkamer (ARK) plaatsgevonden. Op grond van de resultaten van dit overleg heeft de ARK geen opmerkingen bij de thans voorliggende stukken.1

Bij deze brief treft u aan1:

1. de conceptstatuten van de op te richten stichting;

2. nadere informatie aan de Kamer over het Topinstituut Pharma naar aanleiding van vragen van de leden Vendrik en Schippers tijdens het wetgevingsoverleg over de begroting VWS 2006 d.d. 8 november 2005 (kamerstuk 30 300-XVI, nr. 83). Brief met de onderstaande bijlagen:

a. aanbiedingsbrief geactualiseerde versie businessplan Topinstituut Pharma (aanpassingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van opmerkingen door CPB);

b. geactualiseerd businessplan van het Topinstituut Pharma;

c. management structuur Topinstituut Pharma – Toekomstige partners Topinstituut Pharma per 2 november 2005.

Ter toelichting op het voornemen tot het doen oprichten van de Stichting Topinstituut Pharma ga ik hieronder nader in op:

1. de aanleiding en achtergrond van het Topinstituut Pharma en de oprichting van de stichting;

2. het doel en de opzet van de stichting;

3. de keuze voor de stichtingsvorm en het doen oprichten;

4. de financiële aspecten;

5. de vormgeving van informatie en sturingsrelaties.

1. Aanleiding en achtergrond van het Topinstituut Pharma en de oprichting van de stichting

a. Innovatieplatform

In de zomer van 2004 gaf het Innovatieplatform het advies de mogelijkheden voor een top-instituut op dit terrein te verkennen. Onvoldoende benutting van resultaten van wetenschappelijk onderzoek (de beruchte kennisparadox) zou omgebogen moeten worden in concrete activiteiten waarin die resultaten wel zouden kunnen worden bereikt. In Nederland staat het fundamenteel medisch-farmacologisch onderzoek op hoog niveau. De resultaten stromen echter onvoldoende door naar industrie (sterke kennisinfrastructuur en beperkte bedrijvigheid) en daarmee ook onvoldoende naar de patiënt. Nodig is dus een versterking van de kennisoverdracht tussen universiteiten en bedrijfsleven via bundeling van kennis. Dit is tevens bevorderlijk voor de kenniseconomie en sluit aan bij de zogenoemde Lissabon-doelstellingen van de Europese Unie, die door de Lidstaten worden onderschreven.

b. Conferentie Priority Medicines

Zoals ik u op 14 maart 2005 (TK 2004–2005, 29 477 nr.16) schreef vind ik het als minister van Volksgezondheid belangrijk om richting te geven aan het medisch onderzoeksbeleid, in dit geval in het bijzonder op farmaceutisch terrein. Om die reden heb ik tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie in overleg met de ministers van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het zogenaamde project «Priority Medicines» gelanceerd. De conferentie heeft inspiratie aan partijen opgeleverd uit zowel de wetenschappelijke als de industriële wereld om de handen verder ineen te slaan en zich te beraden op nadere voorstellen. Wat daarvóór niet goed mogelijk was gebleken – een vruchtbare samenwerking – lijkt nu mogelijk geworden. De tijd is rijp. Allen hebben zich de conferentieconclusie eigen gemaakt die luidde: «Er is een dringende behoefte aan een allesomvattende en coherente research-agenda die de belangen van onderzoek en industrie bijeenbrengt in het algemene kader van de volksgezondheid.» Het door de Wereldgezondheidsorganisatie op verzoek van de Nederlandse regering gemaakte rapport Priority Medicines for the Citizens of Europe and the World blijkt een solide richtsnoer voor verder beleid. Het dient ook als grondslag voor de programmering van het Topinstituut Pharma.

Besluitvorming kabinet

Eerder dit jaar werd duidelijk dat er fondsen ter beschikking zouden komen uit het Fonds Economische Structuurversterking (de FES-meevaller). Bij de besluitvorming in het kabinet, die zich over meerdere maanden heeft uitgestrekt, zijn de gebruikelijke ICES/KIS-criteria gehanteerd, zoals de wetenschappelijke kwaliteit van het voorstel, de maatschappelijke en/of economische relevantie ervan en publiek-private financiering.

De Federatie voor Innovatief Geneesmiddel Onderzoek Nederland (FIGON) waarin door de Koninklijke Academie van Wetenschappen (KNAW) erkende geneesmiddelgerichte onderzoekscholen, wetenschappelijke verenigingen, instituten, de farmaceutische industrie en Zorgonderzoek Nederland (ZonMw) samenwerken heeft de handschoen opgepakt. Dit leidde tot een eerste blauwdruk die op 3 maart 2005 aan de Minister van EZ is gepresenteerd.

Het CPB heeft het voorstel voor het verkrijgen van een overheidsbijdrage beoordeeld. Deze beoordeling moest plaatsvinden op basis van een onvolledig en nog niet goed uitgewerkt voorstel. Zoals ook in de schriftelijke antwoorden op vragen van het lid Douma van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Vergaderjaar 2004–2005, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2433) is aangegeven was de in de pers weergegeven reactie van het CPB op dat oordeel gebaseerd en gaf die dus geen compleet oordeel over het voorstel. In juni heeft het kabinet besloten dat de betrokken departementen in de gelegenheid gesteld zouden worden om de voorstellen aan te passen en daarbij een adequaat antwoord te geven op de door het CPB naar voren gebrachte kritiekpunten.

Op 29 juli 2005 hebben ter voorbereiding van de besluitvorming de betrokken bewindslieden het definitieve businessplan aangeboden gekregen door de initiatiefnemers van het Topinstituut Pharma.

De indieners deelden in juli mede dat ieder onderzoeksprogramma in de komende maanden door de partners zal worden uitgewerkt, en afzonderlijk volgens het «matching» principe worden gefinancierd – met als resultaat een gedegen bottom-up onderbouwing van het jaarlijkse budget, onderschreven door alle partners. Een gedetailleerde invulling en budgettering van de individuele onderzoeksprogramma’s zal naar verwachting de eerstkomende maanden mogelijk worden.

Een gespreksronde langs bedrijven en kennisinstellingen had in juli 2005 al geleid tot een reeks «Letters of Intent», die tezamen jaarlijks € 37 miljoen aan participaties vertegenwoordigen. Inmiddels is dit bedrag opgelopen tot jaarlijks meer dan € 42 miljoen, met een groeiende participatie van bedrijven. Inmiddels doen 17 bedrijven mee. Ik verwijs u voor een overzicht naar de bijlage (bijlage 2.b).

Bij de voorbereiding van het kabinetsbesluit is advies uitgebracht door de ambtelijke Commissie voor Wetenschaps-, Technologie- en Informatiebeleid (CWTI). De CWTI heeft het kabinet als volgt bericht over het Topinstituut Pharma:

«De CWTI constateert dat in het aangepaste voorstel voor het Topinstituut Pharma adequaat is ingegaan op de kritische opmerkingen van het CPB. Er is een uitgewerkt businessplan aangeleverd, waarin onder meer de doelstellingen van het project, de aanpak, het commitment van partijen en de organisatiestructuur zijn uitgewerkt.

In reactie op de vraag van het CPB of institutionalisering de meest efficiënte oplossing is, wordt volgens de CWTI in het aangepaste voorstel de keuze voor het virtuele instituut gelegitimeerd. Het virtuele instituut is opgebouwd uit een sterk samenhangend nationaal programma van eindige projecten. Hoofdtaak van het instituut is de coördinatie en aansturing van het programma. Deze formule wordt ook bij andere TTI’s toegepast en heeft in de praktijk bewezen effectief te werken en tot een minimale beheersstructuur en overhead te leiden. Ook op de twee andere door het CPB genoemde punten, de onderbouwing en dekking van de kosten alsmede het inzicht in de opbrengsten van het voorstel, geeft het aangepaste voorstel voldoende duidelijkheid. Wat betreft het kostenaspect vindt de CWTI het positief dat de «Letters of Intent» van bedrijven en kennisinstellingen op het moment van beoordelen uitkwamen op een jaarlijkse bijdrage aan het voorstel van € 37 mln.

Als aandachtspunt stelt de CWTI dat het verantwoordelijke departement (VWS) bij de financiële toezegging aan het voorstel zekerheid heeft over de hardheid van het financiële commitment van de bedrijven en kennisinstellingen en de bij het voorstel betrokken partijen hier ook op vastlegt. Hieronder verstaat de CWTI ook harde toezeggingen van bedrijven om de co-financiering voor een groot deel «in cash» te doen (bijvoorbeeld 50%). Voorts moet in de financiële toezegging aan het voorstel worden opgenomen dat de gevraagde overheidsbijdrage (€ 10 mln. startfinanciering en € 30 mln. per jaar voor de periode 2006–2009) jaarlijks op basis van concrete werkplannen en begrotingen beschikbaar wordt gesteld. Ook moet volgens de CWTI in de financiële toezegging worden opgenomen dat de door partijen op te stellen regeling voor intellectueel eigendom ter goedkeuring aan het verantwoordelijke departement wordt voorgelegd.

De CWTI adviseert om aan dit voorstel een FES-bijdrage van € 130 mln. toe te kennen onder de voorwaarde dat het verantwoordelijke departement invulling geeft aan de bovengenoemde aandachtspunten en voorwaarden bij de financiële toekenning aan het voorstel.»

Het kabinet heeft conform dit advies besloten.

2. Doel en opzet van de Stichting Topinstituut Pharma

De oprichters verwachten dat versterking van het pre-competitieve geneesmiddelonderzoek in Nederland indirect ook extra competitief onderzoek aantrekt, wat geheel door de bedrijven wordt gefinancierd. Het bedrijfsleven investeert hierin momenteel in Nederland tenminste € 400 miljoen per jaar.

De oprichters hebben gekozen voor de vormgeving als Technologisch Top Instituut. Hierover stellen zij onder meer dat het Topinstituut Pharma een virtueel instituut is, opgebouwd uit een sterk samenhangend nationaal programma van eindige projecten. Het verbergt dus geen mogelijke «capaciteit- of instituutsfinanciering». Ieder programma heeft duidelijke doelstellingen, een start, heldere fasering, een einde, concrete klanten en goed gedefinieerde succesparameters. Het Instituut heeft een centrale regie maar wordt virtueel opgezet en zal daarmee een minimale overhead hebben. In binnen- en buitenland wordt de Technologische Top Instituten (TTI) formule inmiddels geroemd als een «best-practice» voor het maken van de slag van kennis naar innovatie. TTI’s zijn ruim zeven jaar geleden door het kabinet als nieuw instrument in het leven geroepen voor publiek-private samenwerking op het gebied van R&D.

Samengevat wil het Topinstituut Pharma een leidende positie opbouwen in onderzoek en onderwijs in die gebieden die kritisch zijn voor de concurrentie kracht van de Nederlandse farmaceutische sector. Het Instituut wil tevens bijdragen aan het welzijn van de samenleving, door het onderzoek specifiek te richten op ontwikkeling van medicijnen tegen ziektes met hoge maatschappelijke relevantie. Het Instituut zal zich vooral bezig houden met onderzoek dat gericht is op de efficiëntie van de ontwikkeling van geneesmiddelen, teneinde de «cost- & time-to-patient» te verlagen, hetgeen een groot maatschappelijk belang vertegenwoordigt. De onderzoeksthema’s van het Topinstituut Pharma betreffen ziektegebieden die vanuit het bedrijfsleven voorrang krijgen en aansluiten op de prioriteiten van het Ministerie van VWS, vastgelegd in het Priority Medicines rapport.

Hierbij kan men denken aan het vaststellen van nieuwe concepten om effectiever klinisch onderzoek te verrichten, of in een vroeg stadium de toxiciteit van kandidaat geneesmiddelen vast te stellen. Gegenereerde kennis zal vervolgens door marktpartijen worden ingezet in de versnelde en verbeterde ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen (is per definitie competitief onderzoek; valt buiten Topinstituut Pharma). Zo zullen uiteindelijk betere medicijnen tegen minder hoge kosten kunnen worden ontwikkeld.

Het Topinstituut Pharma sluit aan bij de geformuleerde Lissabon-strategie van de EU, met als doelstelling de concurrentiepositie van Europa te versterken, ondermeer door in 2010 3% van het BNP (50% publiek, 50% privaat) in onderzoek te investeren. De overheid kan door haar bijdrage een blijvende verbetering van het innovatieklimaat realiseren, in een voor ons land relatief groot en belangrijk onderzoeksgebied. Het Topinstituut Pharma richt zich op translationeel onderzoek dat pre-competitief van aard is. Dit onderzoek bestaat uit de vertaling van fundamentele kennis naar toepassing in de kliniek. Het precompetitieve karakter van deze vorm van publiek-private samenwerking bestaat uit het genereren van kennis waarmee de efficiëntie van het langdurige ontwikkelingstraject van geneesmiddelen zal worden verbeterd.

De verdere inrichting van de plannen

Onderscheid moet worden gemaakt tussen de startfase en het daadwerkelijke functioneren van het Topinstituut Pharma. Voor de startfase heb ik het de oprichters van het voorgenomen Topinstituut Pharma, mede namens de ministers van EZ en OCW een brief doen toekomen met de voorwaarden waaraan het Topinstituut Pharma moet voldoen, voordat van subsidie van de programma-activiteiten sprake zal zijn.

Om aan deze voorwaarden te kunnen voldoen en om het Topinstituut in zijn geheel verder gestalte te geven is een oprichtingsfase noodzakelijk. De kwartiermakers van het Topinstituut Pharma zijn met bovengenoemde brief verzocht de daartoe nodige activiteiten in gang te zetten. De te verrichten activiteiten zijn vastgelegd in een plan van aanpak, waarin opgenomen een begroting en een tijdpad van werkzaamheden. Dit plan van aanpak zal na goedkeuring door mij dienen als grondslag voor de financiering voor de oprichtingsfase.

Uitgangspunt na oprichting van het Topinstituut Pharma voor de daarbij te hanteren verdeling van kosten is, zoals bij alle TTI’s: bedrijven 1: universiteiten 1: overheid: 2. Hierbij passen twee kanttekeningen. Deze verhouding geldt over het totaal van de planning, niet noodzakelijkerwijs voor elk individueel project. De door het kabinet vastgestelde bijdrage is maximaal € 130 mln. Indien bedrijven of universiteiten meer wensen in te brengen dan verandert hiermee dus het procentuele aandeel van die categorie.

De stichting wordt gehuisvest in het Bio Science Park te Leiden. Voor deze vestigingsplaats is gekozen vanwege de bereikbaarheid, de farmaceutische omgeving met aanwezigheid zowel van industrie als onderzoekscentra in de nabijheid.

De oprichters van de stichting zijn vanuit de industrie: Organon, Crucell, Johnson&Johnson, Solvay, Octopus, IQ Corporation, Pepscan, Pharma-BioResearch, Numico, Altana, Fuji Photo, GSK, Cardialysis, Pharming, Nobilon en Biomade; vanuit de universiteiten en kennisinstellingen: de Universiteit Utrecht, Vrije Universiteit, Universiteit van Amsterdam, Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit Leiden, Radboud Universiteit Nijmegen, Universiteit Maastricht, Erasmusuniversiteit Rotterdam, TNO.

Zoals vastgelegd in haar statuten zal het bestuur van de stichting gevormd worden door een Supervisory Board. In deze Supervisory Board hebben alle deelnemende partners zitting. De Supervisory Board is verantwoordelijk voor de benoeming van de Executive Board, het goedkeuren van het strategisch onderzoeksplan en de goedkeuring van de jaarlijkse werkplannen en het budget. Door de Supervisory Board wordt uit haar midden de Executive Board samengesteld.

De Executive Board is verantwoordelijk voor de benoeming van de Managing en Scientific Director, houdt toezicht op het beleid van de directie en de algemene gang van zaken en keurt individuele projecten goed.

De dagelijkse leiding wordt gevormd door een Managing en een Scientific Director, de eerste is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering inclusief benoeming van de stafleden en coördinatoren. De Scientific Director is verantwoordelijk voor de wetenschappelijke inhoud van projecten en het aantrekken van wetenschappers.

Naast het bestuur bestaat een International Scientific Review Committee die toeziet op de balans en kwaliteit van de programma’s enerzijds en een onafhankelijke toets op het bereiken van de doelstellingen van het Topinstituut Pharma, waaronder het voldoende centraal stellen van de inhoudelijk prioriteiten van Priority Medicines anderzijds. Het advies is niet bindend, maar in de subsidievoorwaarden zal worden gesteld dat van het advies alleen op zwaarwegende gronden gemotiveerd kan worden afgeweken. Hierop zal bij de subsidieverlening worden getoetst. Het Scientific Review Committee is samengesteld uit vooraanstaande vertegenwoordigers van industrie en wetenschap en de WHO.

Een tweede adviesorgaan van de Executive Board is de Board of Trustees. Deze board fungeert als brede maatschappelijke klankbordgroep wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van Figon, Zonmw, deelnemende departementen, College ter beoordeling van geneesmiddelen en Europese partners.

3. De keuze voor de stichtingsvorm en het doen oprichten

Om de doelstellingen van het Topinstituut Pharma te bereiken is het oprichten van een uitvoerend orgaan noodzakelijk, dat in staat is de voornemens om te zetten in een daartoe reikend onderzoeksprogramma. Het is van belang dat het instituut vorm wordt gegeven buiten de bestaande structuren van de partners. Dit is randvoorwaarde voor een programmering waaraan alle partners zich kunnen committeren.

De onafhankelijkheid van de organisatie uit zich door het oprichten van een zelfstandige juridische entiteit met een eigen beleid. De beste vorm wordt gevonden in een stichting. De stichtingsvorm sluit aan bij het ideële – not for profit – karakter van het Topinstituut Pharma en het feit dat de organisatie geen winstoogmerk heeft en geen onderneming drijft.

De feitelijke oprichtingshandelingen worden verricht door de hierboven genoemde instellingen. Van «het doen oprichten van een privaatrechtelijke rechtspersoon door de staat» – als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001 – is in dit geval sprake omdat zowel de oprichting als toekomstige functioneren van de stichting door een financiële bijdrage van de overheid mogelijk wordt gemaakt.

4. De financiële aspecten

Voor het verrichten van de oprichtingshandelingen, het vormgeven van het plan van aanpak en daaraan gerelateerde activiteiten is naar verwachting € 2 miljoen nodig. In het FES-fonds is daarna nog € 128 miljoen beschikbaar voor de instituuts- en programmeringskosten in de jaren 2006 tot en met 2009. Bij eerste suppletore begrotingswet 2006 zal echter in verband met de voorziene startdatum van het Topinstituut Pharma aan het einde van het eerste kwartaal budgettair neutrale verlening tot en met (een deel) van 2010 worden gevraagd. Over de financiering van het Topinstituut door de overheid in de periode daarna kan ik nog geen uitspraak doen. In verband met de voorziene beloningsstructuren is de overheidsbijdrage daarin gemaximeerd tot het percentage overheidsbijdrage vermenigvuldigd met de loonkosten van de minister-president.1

Subsidiering van het Topinstituut vindt plaats op basis van een strategisch onderzoekskader en jaarlijks in te dienen werkplannen en begrotingen.

De uitvoering van de subsidieverlening zal worden belegd bij het agentschap SenterNovem dat ruime ervaring heeft met het verstrekken van subsidies aan Technologische Topinstituten.

De financiering van de oprichtingsfase zal plaatsvinden door middel van een notariële overeenkomst met de beoogde directeuren en met afzonderlijke goedkeuring van de onderdelen van het plan van aanpak.

5. Vormgeving van informatie en sturingsrelaties

Gezien de financiële bijdrage van de rijksoverheid is het passend dat er zorgvuldig naar de vormgeving van de informatie en sturingsrelaties wordt gekeken. Daarbij valt ook aandacht te besteden aan een goede afstemming met de rol en de positie van de andere betrokkenen, in het bijzonder met de andere financiers.

5.1 Algemene uitgangspunten

Heldere en eenduidige belegging van verantwoordelijkheden De vorm van de privaatrechtelijke rechtspersoon, een stichting, dient – naast de overwegingen van paragraaf 3 – vooral ook als de kapstok voor het invullen van de eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid.

De verantwoordelijkheid voor de richting van de activiteiten en de inhoudelijke resultaten van die activiteiten berust bij het bestuur van de rechtspersoon. Het stichtingsbestuur is verantwoordelijk voor het beleidsmatige en financiële beheer en legt daarover aan mij verantwoording af.

Gezien de subsidierelatie met de stichting en de voorgaande uitgangspunten berust de verantwoordelijkheid voor het toezicht, d.w.z. het toezien op de verantwoording door de stichting en het nemen van corrigerende maatregelen indien dit nodig mocht zijn, eerst en vooral bij de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die optreedt als penvoerder namens de andere betrokken departementen van Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze worden over zijn bevindingen geïnformeerd en geconsulteerd.

De minister benoemt geen eigen vertegenwoordigers in het bestuur van de rechtspersoon (scheiding van uitvoering en toezicht).

De bovenstaande punten worden uitgewerkt in het juridisch instrumentarium zoals beschreven onder punt 5.2.2.

Richting en ruimte

Voor de inhoudelijke prioriteitstelling van de stichting is de onderzoeksagenda zoals die blijkt uit het WHO rapport «Priority Medicines for Europe and the World» in principe kaderstellend.

5.2 Praktische vormgeving

Voor de jaarlijkse verantwoording wordt tussen minister en stichting een cyclus voor de financiële en bedrijfseconomische planning & control ingericht en wordt in goed overleg tevens een beperkte set indicatoren op maat ontwikkeld. Met de stichting maak ik afspraken over de inrichting van de begroting, het jaarverslag, de jaarrekening en de accountantscontrole. De inrichting van de administratie zal hierop worden afgestemd. Met de indicatoren op maat verschaft de stichting informatie over de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar activiteiten.

Bij het voorgaande zijn een bestuurlijk, een juridisch en een indicatoreninstrument ondersteunend. De door mij beoogde vormgeving daarvan is als volgt:

5.2.1 Het bestuurlijke instrumentarium

Door de betrokken financiers wordt tenminste twee maal per jaar onderling overleg gevoerd. De betrokken ministers voeren tenminste een maal per jaar een bestuurlijk overleg met het bestuur van de stichting.

Ter ondersteuning zal naar bevind van zaken enige malen per jaar technisch en ambtelijk overleg worden gevoerd. Vaste punten van aandacht zijn in elk geval het activiteitenplan, de bedrijfsvoering, alsook de doelmatigheid en doeltreffendheid van de activiteiten.

5.2.2 Het juridische instrumentarium

Aan de stichting wordt subsidie verleend op grond van de Kaderwet Volksgezondheidssubsidies, de subsidieregeling inzake het verstrekken van subsidies voor strategische onderzoekssubsidies (regeling TTI) van de minister van VWS (Staatscourant nog te publiceren), de Subsidieregeling IOP-TTI-module van de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten van de Minister van Economische Zaken (Staatscourant 14 november 2005, nr. 221/pagina 11). De subsidieverlening zal worden gemandateerd aan het agentschap SenterNovem. De Subsidieregeling IOP-TTI geeft een transparante en gestandaardiseerde set toekenningsvoorwaarden en voorwaarden aangaande de verantwoording.

5.2.3 Financiële en bedrijfseconomische planning & control

De cyclus van planning & control tussen de minister en de rechtspersoon bevat de volgende zes elementen:

– richtlijnen voor de jaarverslaggeving;

– onderzoek van een onafhankelijke externe accountant m.b.t. de jaarstukken van de instelling;

– een verklaring van de externe accountant omtrent getrouwheid én rechtmatigheid van het uit de jaarstukken naar voren komende financiële beeld;

– een controleprotocol als richtsnoer voor de externe accountant en als aangrijpingspunt voor de departementale accountantsdienst (AD);

– de bevoegdheid van de AD om reviews uit te voeren op de werkzaamheden van de voornoemde externe accountant;

– de bevoegdheid van de AD om aanvullend onderzoek uit te voeren n.a.v. bevindingen bij de review.

De inhoud van de richtlijnen en het controleprotocol worden ter kennis gebracht van de andere financiers van de stichting.

Indicatoren

Het toepassen van indicatoren is gericht op een bestuurlijk relevante en vooral ook omvatbare informatievoorziening over de resultaten van de bedrijfsvoering en beleidsuitvoering van de stichting. Ik kies nadrukkelijk voor «de indicator als kapstok voor bestuurlijk gesprek», dus niet voor het formuleren van een uitputtende lijst met technische micro-indicatoren. Een ander belangrijk uitgangspunt is het nastreven van tweezijdigheid en wederzijds goed afgestemde ambitieniveaus: met de stichting worden afspraken gemaakt over de voorlopig te hanteren set indicatoren. Na het eerste jaar van leverantie wordt vervolgens geëvalueerd of de overeengekomen indicatoren het inzicht en de effectiviteit van beleid daadwerkelijk hebben vergroot, en of zij ook daadwerkelijk zijn gebruikt. Op basis van de opgedane ervaringen worden daarna definitieve afspraken gemaakt.

De indicatoren zijn een belangrijk instrument bij het beoordelen of de beoogde doelstelling wordt bereikt.

De Tweede Kamer der Staten-Generaal zal ik tijdig informeren over relevante ontwikkelingen bij de realisatie van het onderzoeksprogramma.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

mede namens,

de Minister van Economische Zaken, en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Honorering in de nieuwe kabinetsperiode.

Naar boven