30 495
Toekomstig internationaal klimaatbeleid

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 maart 2006

Het kabinet heeft onlangs besloten tot een aanvullend Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) inzake toekomstig internationaal klimaatbeleid. Hierbij bied ik u mede namens de staatssecretaris van VROM de taakopdracht voor dit onderzoek aan. Daarin worden aanleiding en probleemstelling van het onderwerp toegelicht.

Procedurele Richtlijnen en tijdschema

Het onderzoek wordt uitgevoerd volgens de Procedurele Richtlijnen voor de Interdepartementale Beleidsonderzoeken, en dient uiterlijk op 1 januari 2007 te worden voltooid.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

BIJLAGE

TAAKOPDRACHT IBO TOEKOMSTIG INTERNATIONAAL KLIMAATBELEID

1. Aanleiding

Op 16 februari 2005 is het Kyoto-protocol in werking getreden. Hiermee is een eerste, zij het beperkte, stap gezet in het aanpakken van het klimaatprobleem. De eerste verplichtingenperiode van het Kyoto-protocol loopt in 2012 af, de EU probeert binnen de UNFCCC (United Nations Framework Convention on Climate Change) tot onderhandelingen te komen voor de periode na 2012. De politieke wil in de VS, Australië en de grote ontwikkelingslanden om onderhandelingen te starten over een klimaatregime na 2012 was de afgelopen jaren afwezig. Op dit moment lijkt het draagvlak hiervoor toe te nemen, maar de onderhandelingen zullen veel tijd kosten en het is onzeker of het zal lukken om de uiteenlopende standpunten bij elkaar te brengen.

Gegeven deze onzekerheden is het de vraag hoe eventuele toekomstige afspraken over internationaal klimaatbeleid eruit kunnen gaan zien. Wordt het een multi-stadiabenadering, waarbij kort gezegd de verplichtingen van landen in deze benadering bepaald worden door het stadium van hun ontwikkeling? De verplichtingen zouden dan van geen kwantitatieve doelstelling voor de armste landen via relatieve doelstellingen voor meer ontwikkelde landen naar absolute, harde doelstellingen voor de rijkste landen kunnen worden gedifferentieerd. Of wordt het een meersporenbenadering, waarin (groepen) landen zelf kunnen kiezen welk beleid ze willen voeren? De vraag is wat de milieu-effectiviteit en de economische consequenties (voor Nederland en de andere betrokken Partijen) van verschillende regimevormen zijn. En hoe verhouden mogelijke toekomstige afspraken zich tot de economisch gezien optimale vormgeving voor klimaatbeleid?

Een andere belangrijke vraag is wat Nederland via andere wegen kan bijdragen aan een internationale aanpak van het klimaatprobleem, gegeven de omstandigheid dat een akkoord in VN-verband niet dichtbij lijkt. Het klimaatprobleem en de oplossing daarvan raakt vele facetten van de samenleving. Verbreding van het klimaatbeleid naar andere beleidsterreinen kan mogelijk bijdragen aan het realiseren van een verdergaande internationale aanpak van het klimaatprobleem, bijvoorbeeld in aansluiting op het G8 actieprogramma klimaat. De VS richten zich met name op technologiesamenwerking enontwikkeling, landen als China en India vragen om technologieoverdracht. Verbreding van het klimaatbeleid naar het technologiebeleid is daarom één van de opties.

Een andere verbredingsoptie is het zgn. financieringsspoor. Hoe zijn klimaatvriendelijke investeringen te financieren in ontwikkelingslanden? Daarnaast zal het opvangen van de negatieve effecten van klimaatverandering en het managen van de risico’s leiden tot een rekening, die de armste landen niet op kunnen brengen. De vraag is hoe via dit financieringsspoor het internationale klimaatbeleid verder kan worden gebracht.

2. Probleemstelling

De probleemstelling bestaat uit twee delen. Het eerste deel richt zich op de verschillende vormen van internationale samenwerking. Wat is de effectiviteit en wat zijn de economische gevolgen van deze verschillende vormen van samenwerking in post-2012 klimaatbeleid?

In het tweede deel gaat het erom hoe verbreding van het klimaatbeleid naar technologiebeleid en financieringsbeleid gericht op ontwikkelingslanden een bijdrage kan leveren aan de internationale aanpak van het klimaatprobleem.

3. Onderzoeksaanpak

Het eerste deel van het onderzoek heeft een economische invalshoek. Op basis van de (theoretische) literatuur wordt een overzicht gegeven van verschillende vormen van klimaatbeleid. Een deel hiervan wordt onderzocht op hun economische consequenties (voor Nederland en andere Partijen) en milieu-effectiviteit.

In het tweede deel van het onderzoek zal in kaart worden gebracht wat de mogelijkheden zijn om het klimaatbeleid te verbreden naar technologiebeleid en financieringsbeleid. Vervolgens wordt in kaart gebracht hoe deze opties bij kunnen dragen aan internationale afspraken over post-2012 klimaatbeleid.

Beide delen van het onderzoek kunnen gelijktijdig worden uitgevoerd. Eventueel zal hiervoor aanvullend onderzoek moeten worden gedaan.

4. Onderzoeksvragen

Consequenties van vormen van post-Kyoto regimes

– Wat is economisch gezien de optimale vormgeving voor klimaatbeleid?

– Welke verschillende vormen van internationale samenwerking zijn er, zoals bijvoorbeeld combinaties van resultaats- en inspanningsverplichtingen?

– Wat is de milieueffectiviteit en wat zijn de gevolgen voor andere beleidsterreinen (bijvoorbeeld concurrentiekracht, energiezekerheid, economische groei, volksgezondheid en de Millennium Development Goals) van verschillende vormen van samenwerking?

– Hoe kunnen we de adaptatiekosten beter inzichtelijk maken? In hoeverre kan de aanpak van het adaptatieprobleem in een internationaal klimaatregime worden meegenomen?

Technologiespoor

– Hoe kunnen we samenwerking met de Verenigde Staten op technologiegebied nader vorm geven?

– Hoe kunnen we aan de wens van ontwikkelingslanden voor technologieoverdracht tegemoet komen?

– Wat kunnen we onder andere in het International Energy Agency verder doen aan technologie-opties?

– Hoe kunnen we internationaal energiebeleid in lijn brengen met klimaatbelangen, als andere partijen minder belang hechten aan klimaat en de andere belangen zo groot zijn?

– Welke rol kan Nederland spelen bij de exportbevordering van Nederlandse/Europese milieu- en energietechnologie?

Financieringsspoor

– Hoe kunnen de financiële instellingen een grotere bijdrage leveren aan de aanpak van het klimaatprobleem door onder andere het leningen- en schuldenbeleid mede te koppelen aan het behalen van klimaatdoelstellingen in ontwikkelingslanden en wat kan Nederland doen om dat te bevorderen?

– Hoe kunnen internationale instellingen structureel technische assistentie en capaciteitsopbouw leveren voor ontwikkeling en uitvoering van plannen in ontwikkelingslanden op het terrein van klimaat, landgebruik en energie?

– Moet Nederland meer nadruk leggen op het terugdringen van emissies in grote ontwikkelingslanden?

– Welke positieve prikkels zijn mogelijk om ontwikkelingslanden te bewegen tot een zo klimaatvriendelijk mogelijk energiebeleid?

– Hoe kunnen de benodigde private investeringen zoveel mogelijk gericht worden op het gebruik van klimaatvriendelijke technologie?

– Hoe kan de inzet van OS op het gebied van duurzame energie en bossen bijdragen aan mondiale effectieve emissiereducties? Kan de inzet voor adaptatie bijdragen aan de totstandkoming van een effectieve coalitie om tot reducties te komen? Zijn er meer mogelijkheden om mitigatie (het voorkomen van klimaatverandering) via het multilaterale kanaal aan te pakken?

5. Deelnemende departementen

Financiën, VROM, AZ, EZ, Buza, LNV, VenW, CPB en MNP. Daarnaast worden twee externe leden in de werkgroep opgenomen met een gedegen kennis van het klimaatprobleem.

Naar boven