30 469
Verlenging van de Tijdelijke instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming II

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

De Tijdelijke instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (hierna: Tiw RSJ) heeft, zoals de titel reeds aangeeft, een tijdelijk karakter. Als gevolg van de in deze wet opgenomen horizonbepaling zou deze wet aanvankelijk vier jaar na zijn inwerkingtreding vervallen. De datum van inwerkingtreding was 1 april 2001 met als gevolg dat deze wet zou komen te vervallen op 1 april 2005. Teneinde te voorkomen dat deze wet zou komen te vervallen voordat de definitieve taken vastgesteld konden worden, is de duur van de Tiw RSJ verlengd tot 1 april 2006 (Stb. 2004, 572). In de bijbehorende memorie van toelichting (Kamerstukken II 2004/05, 29 710, nr. 3) kondigde de regering reeds het voornemen aan om spoedig na indiening van het verlengingsvoorstel een ander, tweede, wetsvoorstel in procedure te brengen. Dit wetsvoorstel, dat beoogt de taken van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming definitief te regelen, is sedert medio 2005 aanhangig bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 30 161). Indien de nieuwe Instellingwet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming niet vóór 1 april 2006 in werking zal treden, zullen niet alleen de taken van de RSJ niet definitief vastgesteld zijn, maar zullen álle taken van de RSJ (advies en rechtspraak) komen te vervallen. De RSJ zou dan namelijk ophouden te bestaan.

Met het oog op het bieden van voldoende ruimte aan de Staten Generaal voor een verantwoorde behandeling van het reeds aanhangig gemaakte wetsvoorstel (Kamerstukken II 30 161), alsmede ter voorkoming van het van rechtswege vervallen van de instelling en de taken van de RSJ per 1 april 2006, acht ik het van belang door middel van onderhavig wetsvoorstel de duur van de Tijdelijke instellingswet te verlengen, en wel met een half jaar. Het wetsvoorstel heeft louter en alleen deze strekking. Deze periode biedt naar mijn oordeel voldoende ruimte voor een verantwoorde parlementaire behandeling van het inhoudelijke wetsvoorstel 30 161.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven