Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30453 nr. 21 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30453 nr. 21 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 juni 2006
In vervolg op het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel geurhinder en veehouderij met de vaste commissie voor LNV en de vaste commissie voor VROM van uw Kamer op maandag 26 juni jongstleden informeer ik u nog eens over mijn standpunt met betrekking tot de ingediende amendementen. Tevens ga ik in deze brief in op enkele vragen en opmerkingen die ik tijdens het overleg niet of onvoldoende heb kunnen belichten. Onderstaand ga ik eerst in op deze resterende punten uit het overleg. Daarna geef ik mijn oordeel over de amendementen.
De heer Van den Brink stelde de vraag of een gemeente in een verordening ook voor delen van het grondgebied een afwijkende norm kan vaststellen, en of deze bevoegdheid beperkt is tot de concentratiegebieden. Deze bevoegdheid is in het wetsvoorstel niet beperkt tot de concentratiegebieden: in het hele land kunnen gemeenten gebruik maken van de mogelijkheid van een verordening. De gemeente kan in de verordening voor delen van het grondgebied verschillende normen formuleren. Dit betekent dat de gemeente echt maatwerk kan leveren.
De heer Van den Brink heeft gevraagd of er een overgangsregeling komt voor bestaande bedrijven, wanneer in de toekomst de emissiefactoren in de ministeriële regeling zouden worden aangepast. Is dat niet het geval, dan overweegt de heer Van den Brink een amendement met als strekking dat bestaande bedrijven die investeringen hebben gedaan voor ten minste acht jaar gevrijwaard blijven van de gevolgen van een eventuele aanscherping.
Mijn antwoord hierop is dat een dergelijke overgangsregeling niet nodig is. Een eventuele wijziging van de emissiefactoren zal op grond van dit wetsvoorstel geen gevolgen hebben voor bestaande bedrijven en voor reeds gedane investeringen. Bestaande bedrijven, bij gelijkblijvende omvang en geuremissie, zullen niet te maken krijgen met normen in deze wet. De normen in deze wet worden alleen toegepast bij uitbreiding of nieuwvestiging van een bedrijf.
De heer Waalkens heeft gevraagd of het suboptimaal systeem met vaste emissiefactoren kan worden vervangen door praktijkmetingen van de geurbelasting. In dat verband stelde hij ook de vraag hoe dit is geregeld in het industrieel geurbeleid.
De geuremissie vanuit een stal is meetbaar. De geurbelasting (immissie) op een nabijgelegen object moet om technische redenen modelmatig worden benaderd, evenals in het industrieel geurbeleid. Groot bezwaar van het meten van de emissie bij elke stal is, dat dergelijke metingen zeer kostbaar zijn en veel tijd vergen. Daarbij moet gedacht worden aan meerdere tienduizenden euro’s per stal, en metingen gedurende (veelal) een heel jaar. Het grootschalig onderzoek dat de grondslag vormt voor de geuremissiefactoren, heeft geleerd dat meerdere herhalingen van metingen nodig zijn om tot een betrouwbaar beeld te komen.
Thans wordt onderzoek uitgevoerd naar snelle en goedkope meetmethoden (onder meer in het kader van het programma luchtwassers). Dat onderzoek zal echter pas op langere termijn tot resultaten leiden.
De heer Waalkens heeft gevraagd hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de andere afwegingskaders van de Wet milieubeheer en tot de Natuurbeschermingswet.
Deze wet is een zogenoemde lex specialis ten opzichte van de Wet milieubeheer. De wet schrijft dwingend voor op welke wijze geur vanuit dierenverblijven moet worden beoordeeld. De uitkomsten van deze beoordeling spelen een rol in de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer. De systematiek van het beoordelingskader komt in grote lijnen overeen met de systematiek voor de beoordeling van geluidhinder. Het wetsvoorstel beoogt de bescherming van mensen tegen geurhinder, zodat geen relatie bestaat met de Natuurbeschermingswet.
Hieronder mijn reactie op de amendementen.
Amendement nr. 12 betreffende de definitie van geurgevoelige objecten
Ik ondersteun het amendement, maar geef de indieners in overweging de redactie aan te passen met het oog op onderstaande overwegingen.
De redactie van het amendement is nu zodanig, dat uitsluitend woningen onder de definitie zouden vallen.
Tijdens het wetgevingsoverleg is in gezamenlijkheid geconcludeerd dat zulks niet overeenstemt met het oogmerk van de indieners van het amendement.
Amendement nr. 13 betreffende de ministeriële regeling
Ik ontraad dit amendement, vooral vanwege het feit dat het vervangen van de ministeriële regelingsbevoegdheid door regels op amvb-niveau de noodzakelijke flexibiliteit en snelheid van handelen in gevaar brengen. Gelet op de aanmerkelijk langere proceduretijd kunnen wijzigingen dan veel minder gemakkelijk worden doorgevoerd. Dit wordt met name knellend wanneer innovaties in de veehouderij die tot verminderde geuruitstoot leiden, in regelgeving moeten worden verwerkt. De ministeriële regeling zal immers ook de aan de staltechniek gerelateerde geuremissiefactoren bevatten.
Anderzijds heb ik begrip voor het verzoek vanuit uw Kamer om eventuele beleidskeuzes in het kader van de voorbereiding van de ministeriële regeling ter beoordeling aan de Kamer voor te leggen. Ik zal u daarom dit najaar, voordat de ministeriële regeling wordt vastgesteld, per brief hierover informeren.
Ook zeg ik toe dat over eventuele toekomstige wijzigingen in de ministeriële regeling, zoals bijvoorbeeld een aanpassing van de verspreidingsmodellen, vooraf overleg met het bedrijfsleven zal worden gevoerd.
Ik ga ervan uit hiermee voldoende aan de bedoelingen van de indieners van dit amendement tegemoet te komen.
Amendement nr. 14 betreffende de begripsomschrijving van dierenverblijf
Ik ben van mening dat het doel dat de indieners van dit amendement voor ogen hebben, beter op een andere wijze kan worden gerealiseerd, en ben ook bereid dit te doen.
Ik begrijp dat de bedoeling van de indieners van dit amendement is, dat afstanden die volgen uit de artikelen 3 en 4, worden gemeten vanaf het werkelijke emissiepunt van een stal en niet vanaf enig punt van de uitloop. Het amendement realiseert dit door de definitie van «dierenverblijf» in het wetsvoorstel te beperken tot het overdekte gedeelte, dus de stal of de overdekte uitloop. Daarmee wordt een eventuele uitloop voor de dieren echter geheel buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel gebracht. Gevolg daarvan is dat de gemeente alsnog de geurbelasting vanwege die uitloop moet beoordelen. Dit wetsvoorstel biedt daarvoor dan niet meer het beoordelingskader.
Ik stel daarom voor om de begripsomschrijving van dierenverblijf van het wetsvoorstel te handhaven, waarmee dit wetsvoorstel ook het verplichte en unieke beoordelingskader voor de uitloop voor dieren biedt. Ik zal in de ministeriële regeling, waarin onder meer wordt bepaald op welke wijze afstanden moeten worden gemeten, vastleggen dat de afstand dient te worden gemeten vanaf (het emissiepunt op) de stal, en niet vanaf (de buitengrens van) de uitloop.
In dit verband wees de heer Van den Brink erop dat een en ander er niet toe zou moeten leiden dat de dieren «tot onder het keukenraam van de buren» kunnen worden gehouden. Hierin is in het wetsvoorstel voorzien in die zin dat, wat de hiervoor genoemde afstanden ook zijn, de afstand tussen de buitenzijde van het dierenverblijf en het geurgevoelige object te allen tijde groter moet zijn dan 25 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom ligt, en groter dan 50 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom ligt. Deze bepaling geldt voor het gehele dierenverblijf, dus inclusief een eventuele uitloop. Dat laatste uiteraard zolang de definitie van dierenverblijf niet bij amendement wordt gewijzigd.
Ik ga ervan uit dat ik op bovenomschreven wijze tegemoet kom aan de wens van de Kamer op dit punt.
Amendement nr. 15 betreffende overbelaste situaties
Ik ondersteun dit amendement.
Net als in de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden mag een veehouderij die een te hoge geurbelasting veroorzaakt op een geurgevoelig object, uitbreiden als er geurreducerende technieken worden toegepast ook al wordt de normoverschrijding daarmee niet teniet gedaan. De helft van de ruimte die ontstaat door de geurreducerende techniek mag worden gebruikt voor uitbreiding.
Amendement nr. 17 betreffende voormalige agrarische bedrijfswoningen
Ik ondersteun de strekking van dit amendement, maar geef de indieners in overweging niet artikel 14 te wijzigen, maar artikel 3, tweede lid aan te vullen. De reden voor deze suggestie is van wetstechnische aard. In artikel 3 van het wetsvoorstel is namelijk reeds geregeld dat een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij een lager beschermingsniveau heeft (lid 2). Aan deze bepaling kan eenvoudig en eenduidig worden toegevoegd dat een dergelijk geurgevoelig object dat lage beschermingsniveau behoudt wanneer het een zogenoemde burgerwoning wordt of na 19 maart 2000 een burgerwoning is geworden.
Bovengenoemde amendementen overziende concludeer ik dat ik bereid ben aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen. Deze bereidheid heb ik, ervan uitgaande dat de kern van het wetsvoorstel onaangetast blijft. Zoals ik in het wetgevingsoverleg herhaaldelijk heb onderstreept, is de normneutraliteit van het wetsvoorstel, zoals genoemd in mijn brief van 31 mei 20051, een bepalend uitgangspunt.
Met betrekking tot de amendementen nr. 11 van het lid Van den Brink en nr.18 van de leden Koopmans en Oplaat heb ik reeds aangegeven dat deze in huidige vorm en onderlinge samenhang in strijd zijn met dit belangrijke uitgangspunt van normneutraliteit.
Om die reden zal ik, indien amendement 11 en/of amendement 18 of een opvolgende versie daarvan in stemming zal worden gebracht, de Voorzitter verzoeken de stemming over de amendementen, de artikelen en het wetsvoorstel uit te stellen.
Ik heb in het wetgevingsoverleg toegezegd een brug te willen slaan en voor de uitvoeringspraktijk nuttige alternatieven te willen overwegen.
Daaromtrent heb ik overwogen dat de indeling concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden grofmazig is. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden binnen een gemeente, kan het alleszins redelijk zijn dat het beoordelingskader dat behoort bij concentratiegebieden, tevens van toepassing is voor gemeenten die in niet-concentratiegebieden zijn gelegen. Om die reden zal ik uw Kamer uiterlijk op 29 juni 2006 een nota van wijziging doen toekomen, inhoudende dat een gemeenteraad op eenvoudige en eenduidige wijze het beoordelingskader voor concentratiegebieden op het gemeentelijk grondgebied van toepassing kan verklaren.
Tenslotte wil ik nogmaals benadrukken dat dit wetsvoorstel onderdeel uitmaakt van het totale pakket van maatregelen dat gericht is op bevordering van de vitaliteit van het landelijk gebied, ook gezien vanuit de landbouw.
De heer Kooopmans vroeg daar tijdens het wetgevingsoverleg terecht de aandacht voor.
Ik heb in dat verband de afgelopen weken intensief overleg gevoerd met het bedrijfsleven en met gemeentelijke en provinciale bestuurders. Ik heb brede steun ervaren voor dit wetsvoorstel. Tijdens het overleg is met name mijn aandacht gevraagd voor de relatie met de ammoniakregelgeving. Zowel LTO als ook VNG en IPO hebben mij er op gewezen dat het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij – waarin emissiegrenswaarden ten aanzien van ammoniakemissie uit stallen worden gesteld – tot gevolg zou kunnen hebben dat op korte termijn stallen worden aangepast op een wijze die weliswaar voldoet ten aanzien van ammoniak, maar waarbij kansen worden gemist om ook ten aanzien van geur stappen voorwaarts te maken. Dit laatste zou kunnen worden bevorderd door in dat besluit de zogenoemde «interne saldering» toe te staan. Dat houdt in dat in een deel van de stallen verdergaande ammoniakemissiemaatregelen worden toegepast, terwijl een ander deel van de stallen dan (voorlopig) nog niet behoeft te worden aangepast.
Deze verdergaande maatregelen kunnen tevens leiden tot verminderde uitstoot van geur. Gezien de sterk doorzettende trend van schaalvergroting in de veehouderij zijn deze technische maatregelen van essentieel belang om ook op termijn te kunnen voldoen aan redelijke geurnormen.
Om deze reden ben ik bereid om de bovenomschreven interne saldering in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij mogelijk te maken, middels een wijziging van dat besluit.
Ik vind dit een aanmerkelijke tegemoetkoming aan het bedrijfsleven, en ook aan de Kamer die immers nadrukkelijk mijn aandacht vraagt voor het behouden en scheppen van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderij, in relatie tot de vitalisering van het landelijk gebied.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30453-21.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.