30 450
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Bolivia inzake sociale zekerheid; La Paz, 21 december 2005

A
nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2006

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 21 december 2005 te La Paz totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Bolivia inzake sociale zekerheid (Trb. 2006, 22).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 24 november 2006.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 24 december 2006.

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

1.1. Wet beperking export uitkeringen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid j°o vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Op 1 januari 2000 zijn de Wet beperking export uitkeringen (Wet van 27 mei 1999, Stb. 250, hierna: Wet BEU) en de Wijzigingswet beperking export uitkeringen (Wet van 22 december 1999, Stb. 594) in werking getreden. Op grond van deze wetten heeft de verzekerde geen recht op een socialeverzekeringsuitkering gedurende de periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt verstrekt, niet in Nederland woont. Deze exportbeperking geldt niet, indien de betrokkene woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op uitkering kan bestaan.

Achtergrond van deze wetgeving is de omstandigheid dat de rechtmatigheid van de socialeverzekeringsuitkeringen die over de grens worden verstrekt, niet afdoende kan worden gewaarborgd. De uitvoeringsorganen beschikken dikwijls niet over de mogelijkheden om buiten Nederland de voor de uitvoering van de sociale verzekeringen noodzakelijke verificaties en controles te verrichten zoals die ook in Nederland plaatsvinden. Het doel van de Wet BEU is om de rechtmatigheid van de uitkeringen te verbeteren door de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten over de grens te versterken. Het middel hiertoe is om met de landen waar Nederlandse uitkeringen worden betaald, bij verdrag afspraken te maken die ten aanzien van dat land de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten, en daardoor de rechtmatigheid van de uitkeringen, verbeteren. Hiertoe behoren tevens afspraken die de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen vergemakkelijken.

1.2. Handhavingsafspraken

Het verdrag met Bolivia voorziet in de handhavingsafspraken die noodzakelijk zijn in het licht van de Wet BEU. Deze afspraken zijn erop gericht om verificatie en controle mogelijk te maken ten aanzien van de volgende aspecten die van belang zijn voor de uitvoering van de socialeverzekeringswetten:

• identiteit

• in leven zijn

• leefvorm

• inkomen van de betrokkene

• inkomen van de partner

• samenloop van uitkeringen

• arbeidsongeschiktheid

• bestaan/leeftijd/inkomen/onderwijs van het kind

• detentie

Daarnaast is afgesproken dat wederzijds de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen van de uitvoeringsorganen inzake de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen en de invordering van verschuldigde premies, alsmede opgelegde boeten en maatregelen, worden erkend. Het verdrag verschaft derhalve een executoriale titel voor tenuitvoerlegging van deze beslissingen en uitspraken in beide landen.

Gelet op de hiervoor aangeduide handhavingsafspraken wordt op grond van het verdrag de exportbeperking ten aanzien van Bolivia opgeheven.

1.3. Vaststelling van de toepasselijke wetgeving

Het verdrag bevat tevens afspraken over de aanwijzing van de toe te passen socialeverzekeringswetgeving in situaties waarin aanknopingspunten bestaan met de wetgevingen van beide landen. Op grond van deze afspraken wordt voorkomen dat dubbele verzekering en premieplicht kan bestaan, of omgekeerd, geen enkele verzekering.

2. Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 bevat definities van de in het verdrag gebruikte begrippen.

In artikel 2 is voor beide landen de wetgeving opgenomen die onder de materiële werkingssfeer van het verdrag valt. Voor Nederland zijn dit de socialeverzekeringswetten waarop de exportbeperking van de Wet BEU betrekking heeft en de Nederlandse wetgeving inzake de sociale bijstand, waaronder de Wet werk en bijstand (WWB). De WWB is onder de materiële werkingssfeer van het verdrag gebracht teneinde te kunnen controleren of bijstandsgerechtigden vermogen bezitten in Bolivia. De bijstand op basis van de WWB is overigens niet exporteerbaar. Tevens is de Werkloosheidswet (WW) onder de materiële werkingssfeer van het verdrag gebracht teneinde te bewerkstelligen dat, bijvoorbeeld in geval van detachering, een werknemer die onder de verzekering van de zendstaat blijft vallen voor alle sociale verzekeringen, inclusief de WW, verzekerd blijft. De WW-uitkering is overigens niet exporteerbaar.

In artikel 3 is geregeld wie onder de personele werkingssfeer van het verdrag vallen. Voor de toepassing van de Nederlandse wetgeving dienen onder gezinsleden te worden begrepen de partner in verband met de partnertoeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), de halfwees in verband met de halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), en het kind in verband met de kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).

Artikel 4, eerste lid, heft de exportbeperking op van de Wet BEU. De voor het recht op uitkering geldende wettelijke eis dat de uitkeringsgerechtigde of zijn gezinslid in Nederland dient te wonen, geldt niet voor de in Bolivia wonende uitkeringsgerechtigden en hun gezinsleden.

Voor uitkeringsgerechtigden die vóór de inwerkingtreding van de Wet BEU in het buitenland woonden en een Nederlandse uitkering ontvingen voorzag de Wet BEU in een overgangstermijn van drie jaar, zodat de exportbeperking voor deze personen pas inging op 1 januari 2003. Bolivia is één van de twintig landen waarmee de verdragsonderhandelingen ultimo 2002 in een dusdanig vergevorderd stadium waren dat de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief van 23 september 2002 aan de Tweede Kamer1 heeft toegezegd dat continuering van de uitkeringen na afloop van de overgangstermijn van de Wet BEU gegarandeerd diende te zijn. In het verdrag is daarom een bepaling inzake terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2003 opgenomen. Aan de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is verzocht om, anticiperend op de inwerkingtreding van dit verdrag, uitvoering te geven aan de terugwerkende kracht bepaling. De export van uitkeringen aan de betrokken uitkeringsgerechtigden in Bolivia is derhalve gecontinueerd na 1 januari 2003.

Voor wat betreft de export van uitkeringen op grond van de Ziektewet wordt het volgende opgemerkt. De Wet BEU regelde dat voor uitkeringsgerechtigden die op 31 december 1999 in een niet-verdragsland woonden, uitbetaling van het ziekengeld wordt gecontinueerd. Aangezien de periode waarin ziekengeld kan worden uitbetaald maximaal twee jaar duurt, is vanaf 1 januari 2002 geen ziekengeld meer naar niet-verdragslanden geëxporteerd. Vanaf 1 januari 2003 kan nieuw toe te kennen ziekengeld overeenkomstig bovengenoemde toezegging van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid weer worden uitbetaald in Bolivia.

Op grond van het tweede lid van artikel 4 van het verdrag met Bolivia is de Nederlandse wetgeving inzake sociale bijstand expliciet van export uitgesloten. Hetzelfde geldt voor de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Dit houdt verband met jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (RSV 2004/46 en 47) op grond waarvan de TW onder de toepassingssfeer van enkele bilaterale socialezekerheidsverdragen werd geschaard. Hoewel voor de TW een absoluut exportverbod geldt, acht de regering het, gelet op deze jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, niettemin aangewezen om de TW in het onderhavige verdrag met Bolivia expliciet van de export uit te sluiten teneinde elke onduidelijkheid hierover uit te sluiten. Tevens zijn uitkeringen in natura wegens ziekte of zwangerschap van export naar Bolivia uitgesloten. Alleen de geldelijke uitkeringen wegens ziekte of zwangerschap kunnen worden geëxporteerd, niet de uitkeringen in natura waar ziektekostenverzekeringen in voorzien.

Nederland behoudt zich in het derde lid van artikel 4 overigens de mogelijkheid voor om de export van kinderbijslag op grond van de AKW alsnog te beperken.

Hoofdstuk II Toepasselijke wetgeving

In de bepalingen van dit hoofdstuk staan aanwijsregels aan de hand waarvan wordt vastgesteld welke socialeverzekeringswetgeving op een persoon van toepassing is. De hoofdregel is dat op een persoon uitsluitend de wetgeving van toepassing is van het land waarin hij zijn werkzaamheden verricht. In artikel 5 is dit vastgelegd voor werknemers. In artikel 6 is een uitzondering gemaakt voor gedetacheerden.

Hoofdstuk III Handhaving

In de artikelen 9 tot en met 11, zijn de bepalingen opgenomen die de rechtsbasis bieden voor de controle en verificatie van de rechtmatigheid van de betaling van de uitkeringen. Dit was nodig om vorm en inhoud te geven aan het Nederlandse handhavingsbeleid inzake de controle op de rechtmatigheid van uitkeringen die in het buitenland worden verstrekt. De handhavingsbepalingen zijn op basis van wederkerigheid in het verdrag vastgelegd.

Artikel 12 regelt de erkenning van administratieve en rechterlijke beslissingen inzake de inning van onverschuldigde betalingen, socialeverzekeringspremies en administratieve boeten/maatregelen, die voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn. Het verdrag verschaft derhalve een executoriale titel voor tenuitvoerlegging van deze beslissingen en uitspraken in Nederland en in Bolivia.

Artikel 13 gaat over de mogelijkheid van verrekening van onverschuldigd betaalde uitkeringen met uitkeringen in de andere verdragsluitende partij.

Artikel 14 regelt de bescherming van persoonlijke gegevens die in het kader van het verdrag worden uitgewisseld. Uitgangspunt is dat terzake de wetgeving van het verstrekkende land van toepassing is. Verdere verstrekking, wijziging of vernietiging van deze gegevens is onderworpen aan de wetgeving van het ontvangende land. Gebruik van persoonlijke gegevens voor andere doeleinden dan sociale zekerheid is in beginsel onderworpen aan de toestemming van de betrokkene. Voor Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp; Wet van 6 juli 2000, Stb. 302) terzake relevant. Met deze wet is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) geïmplementeerd. Uitgangspunt van de wet is dat persoonsgegevens slechts worden doorgegeven naar een land buiten de Europese Unie indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt. Is daarvan geen sprake, dan is doorgifte niettemin mogelijk indien o.a. de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven (artikel 77, eerste lid, onderdeel a, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid onder a, van de Richtlijn). Gelet op het feit dat de Nederlandse bevoegde organen bij de uitvoering van het verdrag de betrokkene vragen schriftelijk te verklaren ermee in te stemmen om zijn gegevens ter verificatie door te geven aan de Boliviaanse autoriteiten, kan in het midden blijven of Bolivia een passend beschermingsniveau waarborgt.

Overigens is, los van de vraag of Bolivia al dan niet een passend beschermingsniveau waarborgt, doorgifte van persoonsgegevens naar een land dat geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt, eveneens mogelijk indien de doorgifte noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen belang, of voor de vaststelling, de uitvoering of de verdediging in rechte van enig recht (artikel 77, eerste lid, onderdeel d, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid onder d, van de Richtlijn). In dat kader zij gewezen op overweging 58 bij de hiervoor genoemde Richtlijn, waarin internationale gegevensuitwisselingen tussen voor de sociale zekerheid bevoegde diensten specifiek worden genoemd. Derhalve kan worden gesteld dat in het kader van de toepassing van het verdrag wordt voldaan aan de vereisten van de Wet bescherming persoonsgegevens en van de Richtlijn.

Hoofdstuk IV Overige bepalingen

Dit hoofdstuk bevat bepalingen aangaande het wederzijds verstrekken van noodzakelijke informatie, hulp in de uitvoering van de verschillende wetten (artikelen 15, 16) en het beslechten van geschillen (artikel 17).

Hoofdstuk V Overgangs- en slotbepalingen

Dit deel bevat bepalingen met betrekking tot de inwerkingtreding (artikel 18), de territoriale toepassing (artikel 19) en de beëindiging (artikel 21) van het verdrag. Tevens is voorzien in een terugwerkende kracht van de exportbepaling tot en met 1 januari 2003 (artikel 18, tweede lid). Dit is een uitvloeisel van het standpunt dat is ingenomen door de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 23 september 2003 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal1, dat de continuering van de uitkeringen na afloop van de overgangstermijn van de Wet BEU (1 januari 2003) gegarandeerd diende te zijn voor die landen waarmee – op dat moment ten minste op ambtelijk niveau – overeenstemming over een handhavingsverdrag was bereikt. Deze terugwerkende kracht geldt voor de uitkeringen waar de in het verdrag gemaakte handhavingsafspraken betrekking op hebben, derhalve de uitkeringen op grond van de AKW, de Anw, de AOW, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Ziektewet, maar niet voor de WW, die niet exporteerbaar is. Aan de uitkerende instanties is gevraagd om op de totstandkoming van het verdrag te anticiperen en vanaf 1 januari 2003 overeenkomstig dit verdrag de desbetreffende uitkeringen uit te betalen (zie tevens de toelichting bij artikel 4).

Om zo spoedig mogelijk een juridische basis te hebben voor de uitbetaling van de uitkeringen in Bolivia, is de voorlopige toepassing van artikel 4 (de exportbepaling) in het derde lid van artikel 18 opgenomen. De voorlopige toepassingsbepaling is ingegaan op 1 februari 2006 (de eerste dag van de tweede maand na ondertekening van het verdrag).

Artikel 20 vormt een wederzijdse intentieverklaring voor een eventuele toekomstige uitbreiding van de werkingssfeer van het verdrag tot een volledig coördinatieverdrag. Het artikel beschrijft de situatie waarin de vraag van uitbreiding aan de orde kan komen. Individuele burgers kunnen aan dit artikel géén rechten op uitkeringen ontlenen.

3. Koninkrijkspositie

Het verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L van Hoof

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Kamerstukken II 2002/2003, 17 050, nr. 236.

XNoot
1

Kamerstukken II 2002/2003, 17 050, nr. 236.

Naar boven