30 444
Intrekking en wijziging van diverse wetten en een besluit op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

In het Strategisch Akkoord (Kamerstukken II 2001/02, 28 375, nr. 5, blz. 25/26) werd een ingrijpende verandering van de Nederlandse bestuurscultuur aangekondigd, onder de noemer «Daadkracht zonder bureaucratie». In dat kader hebben wij op 28 november 2002 het «Actieplan vereenvoudiging SZWregelgeving» aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 XV, nr. 24). Dit Actieplan, dat volop in uitvoering is en ook een vervolg zal krijgen, omvat een groot aantal substantiële voornemens van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om tot vereenvoudiging van regelgeving en deregulering te komen. Een streven dat ook in het Hoofdlijnenakkoord «Meedoen, meer werk, minder regels» (Kamerstukken II 2002/03, 28 637, nr. 19) door het huidige kabinet is herhaald.

In het kader van dit streven en in het verlengde van het in de nota «Bruikbare rechtsorde» van de Minister van Justitie (Kamerstukken II 2002/03, 29 279, nr. 9) aangekondigde interdepartementale project «Doorlichting ministeriële regelingen», hebben wij bezien in hoeverre het huidige bestand aan wetten op het SZW-terrein zich leent voor opschoning. Het gaat hierbij om wetten die materieel zijn uitgewerkt, maar formeel nog gelden. Daarbij kan het gaan om wetten waarbij bedragen voor een bepaald, reeds verstreken, jaar zijn vastgesteld of wetten waarvan overgangsbepaling(en) gelden voor een situatie die thans niet meer aan de orde is.

In juridisch opzicht is wel duidelijk dat dergelijke wetgeving geen betekenis meer heeft, maar voor de burger – in het bijzonder de rechtzoekende – blijkt dat niet zonder meer. Aangezien alle vastgestelde regelingen tegenwoordig ontsloten zijn via internet en in de bestanden opgenomen blijven totdat zij daaruit worden verwijderd, is het juist ook met het oog op die burger, het belanghebbende bedrijfsleven, hun adviesinstanties, (uitvoerings)organisaties en belangengroeperingen van belang de betrokken bestanden actueel te houden en van overbodige regelgeving te ontdoen. De aanwezigheid van talloze materieel uitgewerkte regelingen in databanken is niet alleen publieksonvriendelijk, maar veroorzaakt op zichzelf ook lasten voor de beheerders van die databanken. Met de intrekking van dergelijke uitgewerkte regelingen kan de geïnteresseerde of belanghebbende derhalve gemakkelijker en sneller de voor hem wel relevante regelgeving opsporen en vindt tevens een lastenvermindering voor de databanken plaats.

De materieel uitgewerkte wetten op het terrein van SZW worden met het onderhavige wetsvoorstel ingetrokken. Dit wetsvoorstel is aangekondigd in de derde voortgangsrapportage betreffende het Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 XV, nr. 4). Het gaat om wetten op vier beleidsterreinen van SZW: arbeidsmarkt en bijstand, sociale verzekeringen, arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden. De kopjes van de diverse artikelen maken duidelijk op welke «wetsfamilie» de in te trekken wetten betrekking hebben. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan het voornemen zoals neergelegd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Reparatiewet I (Kamerstukken II 1997/98, 25 836, nr. 3, blz. 2) om bij volgende gelegenheden meer aandacht te geven aan het «kappen van dor hout» in de vorm van het schrappen van uitgewerkte overgangsbepalingen, intrekking van obsolete wetten e.d.

Met het onderhavige wetsvoorstel worden ondermeer 46 wetten alsmede 1 algemene maatregel van bestuur volledig ingetrokken (derhalve zowel onderdelen die wijzigingen in andere wetten bevatten als bepalingen van overgangsrecht en dergelijke). Aangezien het wetten betreft die volledig zijn uitgewerkt, is het niet noodzakelijk gebleken in een overgangsbepaling te voorzien.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I. Intrekking wetten op het terrein van het arbeidsmarktbeleid en de bijstand

De intrekking van de in de verschillende onderdelen van artikel I genoemde wetten wordt in het navolgende toegelicht.

Onderdeel a

De Wet van 26 juni 1991 tot wijziging van de Algemene Bijstandswet en daarop rustende nadere regelgeving in verband met decentralisatie van de bijzondere bijstand en vergroting van de mogelijkheden om met behoud van uitkering deel te nemen aan scholing en opleidingen (Stb. 337) bevat wijzigingen van de oorspronkelijke Algemene Bijstandswet (uit 1963) alsmede in de artikelen IV en VI van reeds in 1992 uitgewerkt overgangsrecht met betrekking tot de berekening van de draagkracht. De Algemene Bijstandswet is met ingang van 1 januari 1996 ingetrokken (artikel 3 Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet). Bij die intrekking had ook de Wet van 26 juni 1991 (Stb. 337) ingetrokken kunnen worden. Dat is destijds echter niet gebeurd. Hierin wordt thans alsnog voorzien.

Onderdeel b

De Wet van 24 september 1992 tot wijziging van de Algemene Bijstandswet en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers in verband met wijziging van de bijstandsuitkeringen voor bepaalde groepen personen jonger dan 27 jaar (Stb. 516) bevat naast wijzigingen in genoemde wetten tevens in artikel III overgangsrecht voor een groep personen jonger dan 21 jaar bij inwerkingtreding van genoemde wet met ingang van 1 januari 1993. Dit overgangsrecht is al vele jaren geëxpireerd. Om die reden kan genoemde wet worden ingetrokken.

Onderdeel c

De Wet van 2 december 1993 tot wijziging van de Wet Sociale Werkvoorziening en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf, alsmede verlening van een wettelijke machtiging ingevolge de Comptabiliteitswet (maatregelen betreffende de sociale werkvoorziening in verband met de totstandkoming van een pensioenfonds, een fonds voor de aanvullende oudedagsvoorziening en een fonds voor vrijwillig vervroegde uittreding, taakstelling extern adviesorgaan en voorzieningen die bijdragen tot optimale benutting van arbeidsplaatsen) (Stb. 649) bevat naast wijzigingen in enkele wetten een machtiging ten behoeve van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om namens de Staat deel te nemen aan de oprichting van stichtingen die fungeren als pensioenfonds, oudedagsvoorziening respectievelijk vrijwillig vervroegde uittreding alsmede een bepaling betreffende de overgang van vermogen van de op 1 januari 1992 bestaande Stichting Bedrijfspensioenfonds Sociale Werkvoorziening naar genoemde nieuwe stichtingen (artikel 1 respectievelijk 5 van genoemde wet). Beide bepalingen zijn geëxpireerd. Genoemde stichtingen zijn bij de inwerkingtreding van de Wet sociale werkvoorziening (met ingang van 1 januari 1998) ondergebracht in de reguliere collectieve arbeidsovereenkomst voor de WSW-sector (artikel 16, derde lid, Wet sociale werkvoorziening).

Onderdelen d en f

De Wet van 29 september 1994, houdende verlenging van de werkingsduur van enkele onderdelen van de Wet van 28 september 1988, Stb. 440 (verlenging van het experiment budgetfinanciering, decentralisatie en deregulering van de Wet Sociale Werkvoorziening) (Stb. 730) was nodig om het onder de oude Wet Sociale Werkvoorziening geldende experiment budgetfinanciering, decentralisatie en deregulering Wet Sociale Werkvoorziening te laten gelden tot de inwerkingtreding van de nieuwe Wet sociale werkvoorziening. Met de Wet van 29 september 1994 (Stb. 730) is dit gebeurd voor het jaar 1995. Genoemde wet maakte het mogelijk het experiment bij algemene maatregel van bestuur te verlengen over het jaar 1996. Dit is gebeurd met het Besluit van 25 september 1995 tot verlenging van de werkingsduur van de onderdelen van de Wet Sociale Werkvoorziening betreffende budgetfinanciering, decentralisatie en deregulering (Stb. 463). Een verdere verlenging over het jaar 1997 heeft plaatsgevonden met de Wet van 19 december 1996 tot verlenging van de werkingsduur van enkele onderdelen van de wet van 28 september 1988, Stb. 440 (verlenging van het experiment budgetfinanciering, decentralisatie en deregulering van de Wet Sociale Werkvoorziening) (Stb. 664). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet sociale werkvoorziening (met ingang van 1 januari 1998) hebben genoemde wetten en genoemde algemene maatregel van bestuur geen betekenis meer. Naast genoemde wetten wordt, met een beroep op aanwijzing 241, met deze wet ook de hiervoor genoemde algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

Onderdeel e

De Wet van 21 december 1994 tot wijziging van de Wet ter bevordering van de werkgelegen-heid voor werkzoekenden die zeer langdurig werkloos zijn (Stb. 960) bevat naast wijziging van genoemde wet in artikelen II en III tot uiterlijk eind 1998 geldend overgangsrecht met betrekking een recht op premievrijstelling. Nu genoemde periode van overgangsrecht reeds lang is verstreken, kan deze wet worden ingetrokken.

Onderdeel g

De Wet van 24 december 1997 tot wijziging van de Algemene bijstandswet in verband met de voortgang van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (Stb. 791) bevat naast wijzigingen in diverse wetten in artikel VI slechts de opdracht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om bedragen genoemd in artikel 30, tweede lid, van de Algemene bijstandswet te herzien met ingang van de datum van inwerkingtreding van genoemde wet. Genoemde wet is met ingang van 1 april 1998 in werking getreden (Stb. 1997, 792). Genoemde bedragen zijn met ingang van 1 april 1998 herzien (Regeling van 25 maart 1998, Stcrt. 60). Daarmee kan genoemde wet worden ingetrokken.

Onderdeel h

De Wet van 9 april 1998 tot wijziging van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen in verband met het vergroten van de effectiviteit van de wet (Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden) (Stb. 241) bevat naast wijzigingen in diverse wetten een evaluatieverplichting (artikel IV) alsmede een opdracht tot integrale plaatsing van de Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden in het Staatsblad. Genoemde evaluatie heeft in 1999 plaatsgevonden en is op 3 maart 2000 aan de Tweede kamer aangeboden. De integrale tekstplaatsing in het Staatsblad heeft plaatsgevonden bij beschikking d.d. 23 april 1998 (Stb. 242). Hiermee heeft genoemde wet geen functie meer en kan die wet worden ingetrokken.

Artikel II. Intrekking wetten op het terrein van de arbeidsomstandigheden

De intrekking van de in de verschillende onderdelen van artikel II genoemde wetten wordt in het navolgende toegelicht.

Onderdeel a

De Wet van 22 december 1993, houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet en enige andere wetten in verband met de tenuitvoerlegging van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk en in verband met enige andere onderwerpen (Stb. 757) bevat naast de wijziging van diverse wetten een artikel, artikel V, waarmee lagere regelgeving op grond van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals die luidde voor de wijziging op grond van deze wet, voor zoveel nodig wordt beschouwd te zijn vastgesteld op grond van de Arbeidsomstandighedenwet zoals die is komen te luiden na die wijziging. Met de intrekking van de Arbeidsomstandighedenwet per 1 november 1999 is dat artikel uitgewerkt. Derhalve wordt deze wet ingetrokken.

Onderdeel b

De Wet van 29 juni 1994 tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met seksuele intimidatie en agressie en geweld (Stb. 586) kan worden ingetrokken, omdat reeds voldaan is aan de evaluatiebepaling van artikel II.

Artikel III. Intrekking wetten op het terrein van de volksverzekeringen, arbeidsverhoudingen, financiering en SUWI

De intrekking van de in de verschillende onderdelen van artikel III genoemde wetten wordt in het navolgende toegelicht.

Onderdeel a

Bij de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 is verzuimd de Invoerings-wet Organisatiewet sociale verzekeringen in te trekken. De Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen heeft echter geen zelfstandige betekenis meer en de overgangsbepalingen opgenomen in hoofdstuk 7 zijn inmiddels in zijn geheel zijn uitgewerkt. De Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen wordt derhalve ingetrokken.

Onderdelen b en c

De Veegwet SZW 1997 en de Veegwet SZW 1998 worden ingetrokken, aangezien alle bepalingen van beide wetten materieel zijn uitgewerkt.

Onderdeel d

De overgangsbepaling in artikel II van de Wet invoering mutatiesysteem AKW is inmiddels uitgewerkt, gezien het tijdsverloop sinds 1991. Derhalve kan deze wet worden ingetrokken.

Onderdeel e

De Wet loonkostenreductie op minimumloonniveau wordt ingetrokken, omdat de in deze wet genoemde periode inmiddels is verstreken.

Onderdeel f

In artikel I van de Wet wijziging premieheffing boven-65-jarigen is de Wet tijdelijke handhaving leeftijdsgrens verzekerings- en premieplicht AAW ingetrokken. Voorts bevat de Wet wijziging premieheffing boven-65-jarigen wijziging van andere wetten. Derhalve is de Wet wijziging premieheffing boven-65-jarigen uitgewerkt en kan deze worden ingetrokken.

Onderdeel g

De Wet van 9 april 1959, houdende een interimregeling inzake beperking van samenloop van pensioenen en uitkeringen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet met renten en uitkeringen ingevolge de Ongevallenwetten, bijslagen op die renten en uitkeringen en toeslagen op renten krachtens de Invaliditeitswet (Stb. 140) is materieel uitgewerkt. Nu het overgangsrecht is opgenomen in de Algemene nabestaandenwet, kan deze wet worden ingetrokken.

Onderdeel h

De Wet van 10 maart 1979, houdende een overgangsregeling voor het recht op kinderbijslag voor invalide kinderen van 18 tot 27 jaar (Stb. 155) wordt ingetrokken, omdat de bepalingen van deze wet in zijn geheel materieel zijn uitgewerkt.

Onderdelen i tot en met o

De in de onderdelen i tot en met o van artikel III opgenomen wetten hebben allemaal een tijdsbepaling die is uitgewerkt. Derhalve kunnen deze wetten worden ingetrokken.

Onderdeel p

De Wet van 28 oktober 1991, houdende tijdelijke voorziening met betrekking tot de wettelijke minimumloonaanspraken van werknemers die gelijktijdig arbeid verrichten en onderricht ontvangen (Stb. 569) geldt, gelet op artikel 2, tweede lid, van die wet tot en met 31 december 1992, met dien verstande dat zij van kracht blijft ten aanzien van werknemers van wie het onderricht voor die datum is aangevangen. Gelet op de inmiddels verstreken periode is deze wet uitgewerkt en kan deze worden ingetrokken.

Onderdeel q

Artikel II van de Wet van14 november 1991 tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en van een aantal sociale zekerheidswetten, houdende vaststelling van een stelsel van koppeling van minimumloon en uitkeringen aan de loonontwikkeling met de mogelijkheid tot afwijking (Stb. 624), geldt alleen voor de eerste toepassing aan artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Nu artikel II niet meer functioneel is, kan deze wet worden ingetrokken.

Onderdeel r

De Wet van 19 december 1991 tot intrekking van de Jeugdspaarwet (Stb. 738) wordt ingetrokken, omdat deze in zijn geheel materieel is uitgewerkt.

Onderdeel s

De Wet van 23 december 1992, houdende nadere wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet (aanpassing kinderbijslag 1993) (Stb. 730) wordt ingetrokken, omdat deze in zijn geheel materieel is uitgewerkt.

Onderdeel t

De Wet van 24 juni 1993 tot nadere wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet (bevriezing AKW per 1 juli 1993) (Stb. 329) wordt ingetrokken, omdat deze in zijn geheel materieel is uitgewerkt.

Onderdeel u

Artikel II van de Wet van 23 oktober 1993 tot wijziging van de Wet financiering volksverzekeringen (Stb. 593) is niet langer functioneel, nu er geen gevallen meer zijn waarop het overgangsrecht van genoemd artikel van toepassing is. Derhalve kan deze wet worden ingetrokken.

Onderdeel v

De Wet van 21 december 1995 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet en enkele andere wetten (Stb. 696) kan worden ingetrokken, omdat het overgangsrecht van artikel XIII van deze wet is uitgewerkt.

Onderdeel w

De Wet van 25 april 1996 tot wijziging van de sociale zekerheidswetten in verband met de nadere vaststelling van een stelsel van administratieve sancties, alsook tot wijziging van de daarin vervatte regels tot terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen en de invordering daarvan (wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid) (Stb. 248) bevat naast de wijziging van diverse wetten overgangsrecht in de artikelen XVI en XVII. Deze artikelen zijn niet langer functioneel. Derhalve wordt deze wet ingetrokken.

Onderdeel x

De Wet van 26 maart 1998 tot vaststelling van regels met betrekking tot het inkomen van enkele groepen uitkeringsgerechtigden en belastingplichtigen (Wet inkomensmaatregelen 1998) (Stb. 175) geldt alleen voor 1998. Deze wet is niet langer functioneel en wordt derhalve ingetrokken.

Onderdeel y

De Wet van 18 juni 1998 tot wijziging van de Algemene nabestaandenwet in verband met gebleken onbillijkheden (Stb. 377) wordt ingetrokken, omdat de artikelen IV tot en met VI zijn uitgewerkt.

Onderdeel z

De evaluatiebepaling van artikel II van de Wet van 12 december 2002, houdende regels betreffende openbaarmaking van gegevens per werkgever met betrekking tot verkrijging van rechten op WAO-uitkeringen door werknemers (Wet instroomcijfers WAO) (Stb. 647) wordt overgenomen in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Derhalve kan deze wet worden ingetrokken. Artikel 2, tweede lid, van de Regeling instroomcijfers WAO zal als gevolg hiervan worden aangepast.

Onderdeel aa

De Wet medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (MAAV) is in december 1993 van kracht geworden (Staatsblad 1993, nr. 735). De wet bevat regels tot aanwijzing van een rechtspersoon die tegen een maximumpremie aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen aanbiedt aan werknemers met een verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico. Deze wet diende als een overgangsregeling om de negatieve gevolgen voor werknemers met gezondheidsbeperkingen van de per 1 augustus 1993 in werking getreden Wet terugdringing beroep op arbeidsongeschiktheidsregelingen op te vangen. De wet MAAV ondersteunde zelfregulering en bood een wettelijk kader om de voorziene tekorten te verevenen met andere aanbieders van aanvullende arbeidsongeschikt-heidsverzekeringen. De Wet MAAV schreef dus geen concrete polisvoorwaarden voor. Wel stelde de wet grenzen aan verzekeringen waarop de vereveningsregeling van toepassing kon zijn. De wet MAAV regelde niet meer en niet minder dan de verevening van de kosten, gegeven een maximumpremie.

Door 8 grote verzekeraars werd een verzekeringsmaatschappij opgericht: de Onderlinge Waarborgmaatschappij «MAAV». De OWM «MAAV» is vervolgens door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen als de rechtspersoon die een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering tegen een maximumpremie mocht aanbieden aan een nauw omschreven groep werknemers.

De aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering betrof een tussen de OWM «MAAV» en de verzekerde gesloten overeenkomst en vloeide niet voort uit de wet. De premie van de polis is door verzekeraars bepaald op 2,5 maal de gemiddelde premie voor de betreffende werknemer in zijn risicogroep. Daarmee stond de premie vast. De tekorten op deze verzekering werden omgeslagen over alle aanbieders van aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen op basis van een vereveningregeling (Staatscourant 1996, nr. 71, pagina 12).

De OWM «MAAV» heeft met ongeveer 1200 werknemers een overeenkomst gesloten. Deze groep nam in de loop der jaren in omvang af (overlijden, pensionering). De laatste verzekering zal in 2037 aflopen. Per juni 2003 waren er nog 470 verzekerden in portefeuille van de OWM, waarvan 308 «in schade» en 162 nog premie betaalden. Het arbeidsongeschikt-heidsrisico van de nog actieve verzekerden kwam steeds meer overeen met het algemeen geldende arbeidsongeschiktheidsrisico. Uit overwegingen van kostenefficiency heeft de OWM «MAAV» zijn verzekerdenportefeuille met volledig behoud van rechten voor de verzekerden overgedragen aan een verzekeraar. Omdat de vereveningsregeling niet van toepassing is op deze nieuwe verzekeraar (deze is immers geen op grond van de MAAV aangewezen rechtspersoon), zijn alle toekomstige kosten voor rekening van deze verzekeraar, omdat de rechten van polishouders zijn gegarandeerd. Het risico voor de verzekeraar is, gelet op de samenstelling van de portefeuille, overzienbaar. Die verzekeraar geeft bovendien blijk van het serieus nemen van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid als verzekeraar.

Het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter aanwijzing van de Onderlinge Waarborgmaatschappij «MAAV» als rechtspersoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, is vervolgens ingetrokken bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 januari 2005, nr. AV/PB/2004/85 564 tot intrekking van de aanwijzing van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wet medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Stcrt. 10).

De Wet MAAV dient nu geen doel meer en kan worden ingetrokken. Ook de op grond van de wet ingestelde Vereveningsinstantie wordt opgeheven.

Artikel IV. Intrekking wetten op het terrein van de werknemersverzekeringen

De intrekking van de in de verschillende onderdelen van artikel IV genoemde wetten wordt in het navolgende toegelicht.

Onderdeel a

De overgangsartikelen XIII tot en met XVI van de Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie (Wet AMBER) zijn uitgewerkt. Derhalve wordt deze wet ingetrokken. In de artikelen 76c en 76d van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt verwezen naar de artikelen XIII en XIV van de Wet AMBER. Deze WAO-artikelen zijn met de inwerkingtreding van artikel 3, onderdeel M, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen evenwel vervallen. Ook in de artikelen 114 en 115 van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt verwezen naar de Wet AMBER. Met artikel VI worden deze artikelen aangepast aan de intrekking van de Wet AMBER.

Onderdeel b

De evaluatiebepaling van artikel VI van de Wet eigenrisicodragen Ziektewet is uitgewerkt. Derhalve kan deze wet worden ingetrokken.

Onderdeel c

De overgangsartikelen IX en X van de Wet verduidelijking verzekerings- en premieplicht zijn uitgewerkt. Deze wet kan derhalve worden ingetrokken.

Onderdeel d

De Wet van 3 april 1985, houdende overgangsmaatregel met betrekking tot loonbetalingen tijdens ziekte en aanvullingen op de wettelijke ziekengelduitkering (Stb. 215) is in zijn geheel uitgewerkt en wordt derhalve ingetrokken.

Onderdeel e

Artikel IV van de Wet van 22 december 1993, tot wijziging van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de Invorderingswet 1990 in verband met de toepassing van de ketenaansprakelijkheid in de confectiesector (Stb. 734) is niet langer functioneel. Derhalve kan deze wet worden ingetrokken.

Onderdeel f

De overgangsregeling van artikel III van de Wet van 22 december 1993, tot nadere wijziging van de Werkloosheidswet (wijziging enkele bepalingen inzake het recht op uitkering) (Stb. 744) is uitgewerkt. Derhalve kan deze wet worden ingetrokken.

Onderdeel g

De artikelen XII, XLVIII en XLIX van de Wet van 21 december 1995, tot nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten (technische verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ, alsmede enige andere wijzigingen) (Stb. 691) zijn uitgewerkt. Derhalve kan deze wet worden ingetrokken.

Onderdeel h

De Wet van 22 december 1999 tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met wijziging van de instroom in de wachtgeldfondsen alsmede enkele andere wijzigingen in de Werkloosheidswet (Stb. 596) wordt ingetrokken, omdat de artikelen III en IV van deze wet zijn uitgewerkt.

Onderdeel i

De evaluatiebepaling die is opgenomen in artikel VIII van de Wet van 20 december 2001, houdende wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en enige andere wetten in verband met de invoering van een zelfstandigheidsverklaring en de uitsluiting van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen van de verzekering voor de werknemersverzekeringen (Stb. 695) is uitgewerkt. Derhalve kan deze wet worden ingetrokken.

Artikel V. Wijziging WAJONG

Aangezien artikel XII van de Wet van 21 december 1995, tot nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten (technische verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ, alsmede enige andere wijzigingen) (Stb. 691) is uitgewerkt en die wet wordt ingetrokken (zie artikel IV, onderdeel g) kan artikel 76 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten vervallen.

Artikel VI. Wijziging Wet financiering sociale verzekeringen

Voor een toelichting op dit artikel verwijzen wij naar de toelichting op artikel IV, onderdeel a.

Artikel VII. Wijziging Wet overgangsregeling Ziektewet

De Wet overgangsregeling Ziektewet kan, met uitzondering van de artikelen 10, 16 en 17, worden ingetrokken, omdat, met uitzondering van de genoemde artikelen die wet geheel is uitgewerkt. Aanvankelijk bestond het voornemen deze wet geheel in te trekken. De Raad van State heeft echter opgemerkt dat niet geheel valt uit te sluiten, dat genoemde artikelen nog van toepassing zijn. Om die reden is besloten genoemde artikelen in stand te laten.

Artikel VIII. Intrekking Besluit van 25 september 1995 (Stb. 463)

Voor een toelichting op dit artikel verwijzen wij naar de toelichting op artikel I, onderdelen d en f.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Naar boven