30 441
Wijziging van de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR); Genève, 27 mei 2003

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 januari 2006

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 26 januari 2006.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 25 februari 2006.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 27 mei 2003 te Genève totstandgekomen wijziging van de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR) (Trb. 2005, 24).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Wijziging van de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR); Genève, 21 oktober 1999 (Trb. 2005, 24)

Toelichtende nota

De Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR) is op 1 juli 1970 te Genève totstandgekomen (Trb. 1972, 97). Deze Overeenkomst is daarna nog gewijzigd op 2 februari 1982 (Trb. 1982, 107), 24 juli 1991 (Trb. 1992, 145) en 30 augustus 1993 (Trb. 1994, 123).

Bij notificatie van 27 mei 2003 zond de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de Overeenkomstsluitende Partijen een door de Regering van Frankrijk voorgestelde wijziging van artikel 12 van de Overeenkomst. Deze wijziging van artikel 12, die eerder was aangenomen door de «Working Party on Road Transport» van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) tijdens haar 93e bijeenkomst van 19 tot 21 oktober 1999 te Genève, is op 27 februari 2004 voor alle Overeenkomstsluitende Partijen in werking getreden, aangezien geen van de Partijen bezwaar tegen het voorstel heeft ingediend.

De wijziging is bedoeld ter versterking van de controle op de tenuitvoerlegging van het AETR. Dit gebeurt in principe door de introductie van dezelfde minimumvoorwaarden voor controles langs de weg en in de onderneming, als bepaald in de richtlijn nr. 1988/599/EG van de Raad van 23 november 1988 betreffende standaardprocedures voor de controle op de toepassing van verordening (EEG) nr. 3820/85 tot harmonisering van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 325).

De wijziging voorziet erin dat voor de controles van bestuurders van voertuigen waar het AETR op van toepassing is, ten minste 1% van het aantal gewerkte dagen wordt gecontroleerd, waarvan niet minder dan 15% van het totale aantal gecontroleerde dagen langs de weg wordt gecontroleerd en niet minder dan 25% in de onderneming. Tevens voorziet de wijziging erin dat door de VN/ECE een verslag wordt gepubliceerd over de uitvoering van de controles door de deelnemende partijen.

Door deze amendering op het AETR wordt de VN/ECE-regelgeving ten aanzien van de controles op de rij- en rusttijden op hetzelfde niveau gebracht als de EU-regelgeving. Feitelijk wordt deze EU-regelgeving uitgebreid naar het oosten van Europa, en wel naar die landen die wel Verdragspartij zijn bij het AETR, maar geen EU-lid, zoals bijvoorbeeld de Oekraïne en Rusland, maar ook Zwitserland. Nederland is van oordeel dat het zeer wenselijk is dat de ECE-regelgeving voor de niet-EU landen wordt opgetrokken naar ongeveer hetzelfde niveau als dat van de EU-landen en heeft derhalve ingestemd met deze wijziging van artikel 12 van het AETR.

De onderhavige verdragswijziging behoefde de voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal. Na doorzending van het wijzigingsvoorstel van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties door het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de ministeries van Verkeer en Waterstaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is abusievelijk geen tijdige actie daartoe ondernomen, aangezien de inspecties in het wegvervoer terzake in de praktijk niet zijn gebaseerd op artikel 12 van het AETR, doch op verordening (EEG) nr. 3821/85.

In de gegeven omstandigheden wordt daarom de goedkeuring achteraf gevraagd, met een beroep op artikel 10 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.

De onderhavige wijziging van het AETR is eerst een jaar na de inwerkingtreding bekendgemaakt in het Tractatenblad. De gewijzigde tekst van het verdrag had in die periode op grond van artikel 93 van de Grondwet geen een ieder verbindende kracht.

Het voorgevallene heeft aanleiding gegeven tot een kritische beschouwing van de procedure ter behandeling van wijzigingsvoorstellen van het AETR. De voornaamste uitkomst daarvan is dat het ministerie van Buitenlandse Zaken voortaan na ontvangst van dergelijke voorstellen bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties een mededeling zal laten verrichten conform artikel 21, tweede lid, onder (b), van het verdrag, dat wil zeggen tot stuiting van de inwerkingtreding voor Nederland totdat een kennisgeving van voltooiing van de daartoe noodzakelijke voorwaarden is gedaan. Ondertussen zullen nieuwe wijzigingsvoorstellen van het AETR-verdrag zelf tijdig ter parlementaire goedkeuring worden overgelegd. Wijzigingen van de bijlage bij het verdrag behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht terzake voorbehouden.

Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, geldt deze wijziging evenals de Overeenkomst alleen voor Nederland.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Naar boven