nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de vragen van de
leden van de ChristenUnie-fractie over het wetsvoorstel houdende verhoging
van de kinderkorting in de Wet inkomstenbelasting 2001.
Het valt de leden van de fractie van de ChristenUnie op dat de relatief
beperkte verhoging van de kinderkorting leidt tot een extra uitvoeringslast
van € 4 mln. Zij vragen zich af of deze kosten niet gedrukt kunnen
worden. De extra uitvoeringslast waar deze leden naar vragen, hangt samen
met de noodzakelijke herziening van de beschikkingen die eerder zijn afgegeven
voor de kinderkorting. Herziening van de lopende beschikkingen is noodzakelijk
omdat het de bedoeling is de verhoging van de kinderkorting reeds in de loop
van 2006 te realiseren. De extra kosten worden gemaakt voor het selecteren
van de betrokken belastingplichtigen, het opmaken van de beschikkingen en
de verzending daarvan aan de betrokkenen.
Voorts vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie of is overwogen
om de verhoging van de kinderkorting aan te grijpen om tot een kinderkorting
per kind te komen. Zij vinden de stroomlijning en verhoging van de kinderkorting,
zoals die is geregeld in het Belastingplan 2006, een stap vooruit, maar achten
desalniettemin een kinderkorting per kind rechtvaardiger dan de huidige vormgeving
van het kinderkortingsinstrument.
In het Belastingplan 2006 zijn de algemene kinderkorting, de aanvullende
kinderkorting en de extra aanvullende kinderkorting met ingang van 1 januari
2006 geïntegreerd in één gestroomlijnde kinderkorting.
Deze wijziging sluit aan bij het bredere kabinetsbeleid gericht op het verkleinen
van de armoedeval en het verminderen van de administratieve lasten voor burgers.
De systematiek is eenvoudiger en transparanter geworden en omdat de gestroomlijnde
kinderkorting een glijdende schaal heeft, doen zich bij het overschrijden
van inkomensgrenzen geen scherpe inkomensvallen meer voor. In de nieuwe systematiek
is de hoogte van de kinderkorting alleen afhankelijk van het verzamelinkomen
van de belastingplichtige dan wel, indien de belastingplichtige een partner
heeft, van de belastingplichtige en zijn partner. Om de gestroomlijnde kinderkorting
zo eenvoudig mogelijk te houden, is deze korting niet ook nog afhankelijk
gemaakt van het aantal kinderen. Vanaf 1 januari 2006 kan dus geen
verhoging van de kinderkorting meer plaatsvinden al naar gelang het aantal
kinderen. De tegemoetkoming voor de kosten van kinderen via de kinderbijslag
is daarentegen wel afhankelijk van het aantal kinderen. De regering heeft
in de in dit wetsvoorstel opgenomen verhoging van de kinderkorting met € 32
geen reden gezien om de bij het Belastingplan 2006 gekozen systematiek te
wijzigen.
Tot slot vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie tot welke
herverdelingseffecten een wijziging van de huidige kinderkorting in een kinderkorting
per kind zou leiden, uitgaande van budgetneutraliteit. Bij een budgetneutrale
kinderkorting per kind zou het basisbedrag per kind € 508 bedragen
in plaats van de voor 2006 voorziene € 924 per gezin met kinderen.
Hierbij is ervan uitgegaan dat het afbouwtraject bij deze alternatieve kinderkorting
ook loopt tussen € 28 521 en € 44 591. Dit betekent
dat gezinnen met één kind een nadeel hebben van maximaal € 416
(€ 924 –/– € 508), de overige gezinnen hebben
een licht tot fors voordeel. In onderstaande tabel zijn de gevraagde herverdelingseffecten
weergegeven met het aantal gezinnen verdeeld naar aantallen kinderen met tevens
het maximale nadeel/voordeel per categorie.
Onderverdeling gezinnen met recht op kinderkorting (inkomen < € 44 591)
Aantal kinderen | Aantal gezinnen | Maximaal1
voor/nadeel in € per jaar |
---|
1 | 480 000 | – 416 |
2 | 509 000 | 92 |
3 | 159 000 | 601 |
4 | 39 000 | 1 109 |
5 en meer | 15 000 | 1 617 |
Totaal | 1 202 000 | |
1 Aangezien de kinderkorting een aflooptraject kent is
het weergegeven voor/nadeel van toepassing op gezinnen met een inkomen tot € 28 521.
Voor gezinnen met een inkomen tussen € 28 521 en € 44 591
zal het voor/nadeel minder groot zijn aangezien ze momenteel geen recht hebben
op de volledige kinderkorting.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn