30 432
Voorstel van wet van de leden Depla en Blok houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van enige andere wetten inzake fiscale facilitering banksparen ten behoeve van pensioenopbouw

nr. 101
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 31 januari 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In het opschrift wordt «ten behoeve van pensioenopbouw» vervangen door: ten behoeve van pensioenopbouw of aflossing eigenwoningschuld.

2

In de considerans vervalt «van pensioensparen». Voorts wordt aan het einde voor de puntkomma ingevoegd: en door het sparen voor de aflossing van de eigenwoningschuld via een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning fiscaal te faciliteren.

3

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. Na onderdeel A worden zes onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa. In artikel 3.110 wordt «en het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning verminderd met» vervangen door: vermeerderd met het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning, het voordeel uit spaarrekening eigen woning en het voordeel uit beleggingsrecht eigen woning en verminderd met.

Ab. Na artikel 3.116 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.116a. Voordeel uit spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht eigen woning

1. Het voordeel uit spaarrekening eigen woning is het rendement dat op het tijdstip van deblokkering is begrepen in het tegoed van een spaarrekening eigen woning. Het voordeel uit beleggingsrecht eigen woning is het rendement dat op het tijdstip van deblokkering is begrepen in de waarde van een beleggingsrecht eigen woning.

2. Van een spaarrekening eigen woning is sprake indien het betreft een rekening bij een kredietinstelling waarbij de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

a. de rekeninghouder heeft een eigen woning met een eigenwoningschuld;

b. de rekening is geblokkeerd en wordt slechts eenmalig gedeblokkeerd ter aflossing van de eigenwoningschuld;

c. ten minste 15 jaar, of tot het overlijden van de belastingplichtige, zijn echtgenoot of degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, wordt jaarlijks een bedrag naar de rekening overgemaakt waarbij het hoogste van de in totaal in een jaar overgemaakte bedragen niet meer bedraagt dan het tienvoud van de in totaal in een jaar overgemaakte bedragen; ingeval een spaarrekening met ingang van enig tijdstip wordt aangeduid als spaarrekening eigen woning wordt het op dat tijdstip aanwezige tegoed aangemerkt als eerste overmaking;

d. de op de rekening genoten inkomsten worden bijgeboekt op de rekening; bij deblokkering in de loop van het tijdvak waarover inkomsten worden genoten, vindt eerst nog bijboeking van die inkomsten plaats voordat tot deblokkering wordt overgegaan;

e. de kredietinstelling is een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen.

3. Van een beleggingsrecht eigen woning is sprake indien het betreft bij een beheerder van een beleggingsinstelling aangehouden rechten van deelneming in die instelling waarbij de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

a. de eigenaar van het beleggingsrecht heeft een eigen woning met een eigenwoningschuld;

b. het beleggingsrecht is geblokkeerd en wordt slechts eenmalig gedeblokkeerd ter aflossing van de eigenwoningschuld;

c. ten minste 15 jaar, of tot het overlijden van de belastingplichtige, zijn echtgenoot of degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, wordt jaarlijks naar de beheerder een bedrag overgemaakt ter verkrijging van rechten van deelneming waarbij het hoogste van de in totaal in een jaar overgemaakte bedragen niet meer bedraagt dan het tienvoud van de in totaal in een jaar overgemaakte bedragen; ingeval een beleggingsrecht met ingang van enig tijdstip wordt aangeduid als beleggingsrecht eigen woning wordt de waarde in het economische verkeer van het recht op dat tijdstip aangemerkt als eerste overmaking;

d. het met het beleggingsrecht behaalde rendement wordt aangewend ter verkrijging van rechten van deelneming die tot het beleggingsrecht gaan behoren;

e. de beheerder is een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van beleggingsinstelling mag uitoefenen.

4. Een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning wordt geacht geheel te zijn gedeblokkeerd indien:

a. op enig tijdstip de spaarrekening onderscheidenlijk het beleggingsrecht niet meer voldoet aan de voorwaarden van het tweede lid, onderscheidenlijk van het derde lid;

b. de spaarrekening onderscheidenlijk het beleggingsrecht wordt vervreemd, behoudens voor zover sprake is van vervreemding of verdeling in het kader van het aangaan of beëindigen van een huwelijk of van een duurzame gezamenlijke huishouding en de spaarrekening onderscheidenlijk het beleggingsrecht wordt gecontinueerd als een spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk beleggingsrecht eigen woning;

c. de spaarrekening onderscheidenlijk het beleggingsrecht wordt ingebracht in het vermogen van een onderneming;

d. de spaarrekening onderscheidenlijk het beleggingsrecht gedeeltelijk wordt gedeblokkeerd;

e. 30 jaren zijn verstreken na de eerste overmaking op de spaarrekening onderscheidenlijk de eerste overmaking naar de beheerder van de beleggingsinstelling;

f. de rekeninghouder van de spaarrekening onderscheidenlijk de eigenaar van het beleggingsrecht komt te overlijden; in dat geval wordt de deblokkering geacht te hebben plaatsgevonden op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip; er wordt geen deblokkering verondersteld bij een continuering als bedoeld in onderdeel b.

5. Artikel 3.116, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Daarbij wordt gelezen voor:

a. verzekeringnemer: rekeninghouder van een spaarrekening eigen woning, onderscheidenlijk eigenaar van een beleggingsrecht eigen woning;

b. kapitaalverzekering eigen woning: spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk beleggingsrecht eigen woning;

c. tot uitkering te zijn gekomen: te zijn gedeblokkeerd.

6. Het rendement begrepen in een tegoed van een spaarrekening eigen woning wordt gesteld op het bedrag waarmee het tegoed de naar de spaarrekening overgemaakte bedragen overtreft. Het rendement begrepen in de waarde van een beleggingsrecht eigen woning wordt gesteld op het bedrag waarmee de waarde van het recht de naar de beheerder overgemaakte bedragen overtreft.

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.

Ac. Artikel 3.118, derde lid, wordt vervangen door:

3. De bedragen bepaald op grond van het eerste lid worden verminderd met het bedrag aan uitkering uit een kapitaalverzekering dat eerder ten aanzien van de belastingplichtige voor de toepassing van het eerste lid in aanmerking is genomen, alsmede met het tegoed van een spaarrekening eigen woning dat eerder ten aanzien van de belastingplichtige voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 3.118a in aanmerking is genomen en met de waarde van een beleggingsrecht eigen woning dat eerder ten aanzien van de belastingplichtige voor de toepassing van de vrijstelling van genoemd artikel in aanmerking is genomen.

Ad. Na artikel 3.118 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.118a Vrijstelling spaarrekening eigen woning en vrijstelling beleggingsrecht eigen woning

Met betrekking tot het voordeel uit spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk het voordeel uit beleggingsrecht eigen woning geldt een vrijstelling waarvan de omvang wordt berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 3.118, met dien verstande dat het zevende en achtste lid van dat artikel slechts toepassing vinden bij een continuering als bedoeld in artikel 3.116a, vierde lid, onderdeel f. Daarbij is artikel 3.116a, vijfde lid, tweede volzin, van toepassing en wordt voorts voor premies gelezen: naar een spaarrekening eigen woning overgemaakte bedragen onderscheidenlijk naar een beheerder van een beleggingsrecht overgemaakte bedragen.

Ae. Artikel 3.119 wordt vervangen door:

Artikel 3.119 Omzetting kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht eigen woning

1. Voor zover een kapitaalverzekering eigen woning, een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning wordt omgezet in een andere soortgelijke verzekering, een andere soortgelijke spaarrekening of een ander soortgelijk beleggingsrecht, wordt de laatstgenoemde verzekering, de laatstgenoemde spaarrekening of het laatstgenoemde beleggingsrecht voor de toepassing van deze afdeling geacht een voortzetting te zijn van de eerstgenoemde verzekering, de eerstgenoemde spaarrekening of het eerstgenoemde beleggingsrecht.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.

Af. Artikel 3.122 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanduiding van het artikel wordt «vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning» vervangen door: vrijstelling kapitaalverzekering, spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning.

2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing bij een spaarrekening eigen woning en een beleggingsrecht eigen woning. Ter zake kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

b. Het in onderdeel E opgenomen artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, mits deze onderneming de verplichting ingevolge de lijfrentespaarrekening voor de heffing van de vennootschapsbelasting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen;.

2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van beleggingsinstelling mag uitoefenen, en die is gevestigd in Nederland;.

3. In het tweede lid, onderdeel c, onder 2°, wordt: «3 133 en 3 136» vervangen door: 3.133 en 3.136.

4. In het vijfde lid wordt «artikel 32, vijfde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet» vervangen door: artikel 60 van de Pensioenwet.

c. Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ja. Artikel 3.146 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «voordelen uit kapitaalverzekering eigen woning» vervangen door: voordelen uit kapitaalverzekeringen eigen woning, voordelen uit spaarrekening eigen woning, voordelen uit beleggingsrecht eigen woning.

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

5. Ingeval artikel 3.116a, vierde of vijfde lid, toepassing vindt, is het tijdstip waarop geacht wordt deblokkering te hebben plaatsgevonden het tijdstip van genieten van het voordeel uit spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht eigen woning.

d. Het in onderdeel L opgenomen vijfde lid van artikel 9.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt vervangen door:

5. In afwijking van het eerste lid wordt dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking genomen indien de dividendbelasting is ingehouden op de opbrengst die deel uitmaakt van een spaarrekening eigen woning als bedoeld in artikel 3.116a, een beleggingsrecht eigen woning als bedoeld in artikel 3.116a, een lijfrentespaarrekening als bedoeld in artikel 3.126a of een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a.

e. Onderdeel N wordt vervangen door:

N. In artikel 10.1 wordt «3.87, 3.118, 3.125, 3.127» vervangen door: 3.87, 3.125, 3.126a, 3.127.

4

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 25, zesde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «artikel 3 116, vierde lid» vervangen door: artikel 3.116, vierde lid, of artikel 3.116a, vijfde lid.

2. In onderdeel b wordt «artikel 3 116, eerste lid» vervangen door: artikel 3.116, eerste lid, of artikel 3.116a, eerste lid.

3. In onderdeel c wordt «artikel 3 116, derde lid» vervangen door: artikel 3.116, derde lid, of artikel 3.116a, vierde lid.

B. Aan artikel 44a wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Indien met betrekking tot een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001 negatieve uitgaven voor inkomensvoorziening in aanmerking worden genomen, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de kredietinstelling waarbij de lijfrentespaarrekening wordt aangehouden, onderscheidenlijk de beheerder van het lijfrentebeleggingsrecht.

C. Artikel 44c wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Indien ingevolge artikel 3.116a, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning geacht wordt te zijn gedeblokkeerd, is de kredietinstelling waarbij die rekening wordt aangehouden onderscheidenlijk de beheerder waarbij dat recht wordt aangehouden aansprakelijk voor de belasting die ter zake door de rekeninghouder onderscheidenlijk eigenaar is verschuldigd.

2. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Het bedrag van de verschuldigde belasting wordt gesteld op het evenredig gedeelte van de belasting die meer is verschuldigd ter zake van alle kapitaalverzekeringen eigen woning, alle spaarrekeningen eigen woning en alle beleggingsrechten eigen woning die in het jaar ingevolge artikel 3.116, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 3.116a, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden geacht tot uitkering te zijn gekomen of worden geacht te zijn gedeblokkeerd.

3. In het vierde lid wordt «de verzekeraar» vervangen door: de verzekeraar, de kredietinstelling of de beheerder van de beleggingsinstelling.

5

Het in artikel IV opgenomen artikel 25, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt vervangen door:

5. De dividendbelasting die op grond van artikel 9.2, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen, wordt als voorheffing aangewezen:

a. van de kredietinstelling, bedoeld in artikel 3.116a onderscheidenlijk in artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die instelling een bedrag ter grootte van die dividendbelasting overmaakt naar de spaarrekening eigen woning, onderscheidenlijk naar de lijfrentespaarrekening van degene bij wie de dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen;

b. van de beheerder van de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 3.116a onderscheidenlijk in artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die beheerder een bedrag ter grootte van die dividendbelasting aanwendt ter verkrijging van geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling ten behoeve van degene bij wie de dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen.

6

In artikel VII wordt «2007» vervangen door: 2008.

Toelichting

I. ALGEMEEN

Inleiding

Met de onderhavige nota van wijziging willen de initiatiefnemers in de eerste plaats regelen dat aan sparen voor de aflossing van de eigenwoningschuld via een geblokkeerde spaarrekening of een geblokkeerd beleggingsrecht – zoveel mogelijk naar analogie van het regime voor de kapitaalverzekering eigen woning – fiscale ondersteuning wordt geboden. Daarnaast wordt een aantal technische en redactionele wijzigingen in het wetsvoorstel aangebracht.

Op dit moment zijn mensen, die fiscaal ondersteund willen sparen voor de aflossing van de eigenwoningschuld, gedwongen dit bij een verzekeraar te doen. Met deze nota van wijziging introduceren de initiatiefnemers meer keuzevrijheid voor kopers van huizen. Tegelijkertijd zal het voorstel via een vergroting van de markt tot meer concurrentie bij financiële aanbieders leiden en een bijdrage leveren aan een grotere transparantie in de kostenstructuur van financiële producten. De initiatiefnemers verwachten dat hierdoor de kosten lager uit zullen vallen. Deze verwachting wordt oa gestaafd door het onderzoek van de AFM maar ook uit onderzoek dat de verzekeringsbranche1 zelf heeft gedaan.

Budgettair

Door de voorgestelde wijziging wordt de mogelijkheden verruimd om fiscaal gefaciliteerd vermogen op te bouwen voor aflossing van de eigenwoningschuld. De kosten van deze verruiming zijn in de eerste 2 jaren vanaf invoering nog verwaarloosbaar. In latere jaren neemt het budgettaire beslag geleidelijk toe. Indien het wetsvoorstel per 1 januari 2008 in werking treedt zullen de kosten in 2012 € 2 miljoen bedragen, in 2016 € 6 miljoen. Het structurele budgettaire beslag bedraagt naar schatting € 90 mln. Dit structurele effect wordt na ongeveer 30 jaar bereikt.

De initiatiefnemers willen dit dekken door de maximale vrijstelling voor de vermogensaangroei begrepen in de kapitaalverzekering eigen huis niet te indexeren.

Administratieve lasten

Het voorstel zal leiden tot verschuivingen tussen verschillende hypotheekvormen. De met de diverse hypotheekvormen samenhangende administratieve lasten per gesloten hypotheek voor financiële dienstverleners zijn naar verwachting niet significant hoger of lager voor de ene vorm ten opzichte van de andere. Om die reden leidt het voorstel niet tot een toe- of afname van de administratieve lasten voor bedrijven. Overeenkomstig zullen ook de administratieve lasten voor burgers op grond van dit voorstel niet toe- of afnemen.

II. ONDERDEELSGEWIJS

Onderdeel 1

Het opschrift van het wetsvoorstel wordt aangepast in verband met de uitbreiding van het wetsvoorstel met de fiscale facilitering van spaar- en beleggingsproducten ten behoeve van aflossing van de eigenwoningschuld.

Onderdeel 2

De considerans wordt aangepast in verband met de uitbreiding van het wetsvoorstel met de fiscale facilitering van spaar- en beleggingsproducten ten behoeve van aflossing van de eigenwoningschuld.

Onderdeel 3, onder a

Artikel I, onderdeel Aa (artikel 3.110 Wet inkomstenbelasting 2001)

In dit onderdeel wordt het begrip belastbare inkomsten uit eigen woning in artikel 3.110 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (verder Wet IB 2001) uitgebreid met het voordeel uit de spaarrekening eigen woning en het voordeel uit het beleggingsrecht eigen woning.

Artikel I, onderdeel Ab (artikel 3.116a Wet inkomstenbelasting 2001)

In artikel 3.116a Wet IB 2001 is nader uitgewerkt wat wordt verstaan onder een voordeel uit spaarrekening eigen woning of een voordeel uit beleggingsrecht eigen woning. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de in artikel 3.116 opgenomen voorwaarden voor het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning (KEW).

Een spaarrekening of een beleggingsrecht kan alleen als spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk als beleggingsrecht eigen woning worden aangemerkt indien deze spaarrekening of dit beleggingsrecht is geblokkeerd en dient ter aflossing van de eigenwoningschuld. Voorts moet aan een aantal aanvullende voorwaarden worden voldaan die hierna aan de orde komen. Indien aan de voorwaarden is voldaan, is het voordeel uit spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk het voordeel uit beleggingsrecht eigen woning tot een bepaald maximum vrijgesteld van heffing. Deze – reeds voor het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning geldende – vrijstelling is geregeld in artikel 3.118 Wet IB 2001.

Artikel 3.116a, eerste lid, bepaalt wat onder het voordeel uit spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk het voordeel uit beleggingsrecht eigen woning wordt verstaan. Het voordeel uit spaarrekening eigen woning is het rendement dat op het tijdstip van deblokkering van de spaarrekening is begrepen in het tegoed van de spaarrekening. Dit betreft niet alleen de tijdens de looptijd van de spaarrekening bijgeschreven rente, maar ook de rente die gedurende (een deel) van de looptijd is aangegroeid, maar nog niet is bijgeschreven op de spaarrekening, de zogenoemde lopende rentetermijnen. Dit laatste is bepaald in het tweede lid, onder d. Het voordeel uit beleggingsrecht eigen woning is het rendement dat op het tijdstip van deblokkering van het beleggingsrecht is begrepen in de waarde van het beleggingsrecht. Hoe het rendement op de spaarrekening eigen woning en het beleggingsrecht eigen woning dient te worden bepaald, is geregeld in het zesde lid. Hiertoe dient het tegoed van de spaarrekening onderscheidenlijk de waarde van het beleggingsrecht te worden verminderd met de ter zake overgemaakte bedragen.

Het tweede en derde lid bepalen dat er alleen sprake kan zijn van een spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk een beleggingsrecht eigen woning wanneer er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.

De eerste voorwaarde is dat de rekeninghouder onderscheidenlijk de eigenaar van het beleggingsrecht een eigen woning in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001 heeft waarvoor een eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a Wet IB 2001 is aangegaan. Hieruit blijkt de vereiste koppeling met zowel de eigen woning als de eigenwoningschuld om te zijner tijd van de vrijstelling gebruik te kunnen maken.

De tweede voorwaarde is dat de spaarrekening onderscheidenlijk het beleggingsrecht is geblokkeerd en eenmalig kan worden gedeblokkeerd ter aflossing van de eigenwoningschuld.

De derde voorwaarde houdt in dat gedurende een minimale looptijd van 15 jaar, of tot het overlijden van de belastingplichtige, zijn echtgenoot of degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, jaarlijks een bedrag moet worden overgemaakt naar de spaarrekening onderscheidenlijk het beleggingsrecht, waarbij het hoogste totaal van in een jaar overgemaakte bedragen niet meer mag bedragen dan het tienvoud van het laagste totaal van in een jaar overgemaakte bedragen. Daarnaast is bepaald dat bij omzetting van een gewone spaarrekening in een spaarrekening eigen woning of de omzetting van een gewoon beleggingsrecht in een beleggingsrecht eigen woning het op dat tijdstip aanwezige tegoed op de spaarrekening onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van het beleggingsrecht op dat tijdstip, wordt aangemerkt als eerste overmaking. Dit betekent tevens dat eerst vanaf dat tijdstip de termijn voor de minimale looptijd een aanvang neemt.

De vierde voorwaarde is dat de met de overgemaakte bedragen behaalde rendementen moeten worden bijgeboekt op de spaarrekening onderscheidenlijk moeten worden aangewend ter verkrijging van een of meer beleggingsrechten. Dit leidt ertoe dat ook voor de behaalde rendementen de blokkeringseis geldt. Het is dus niet mogelijk om tussentijds over een deel van het met sparen of beleggen behaalde voordeel te beschikken.

De vijfde voorwaarde houdt in dat de spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk het beleggingsrecht eigen woning moet worden aangehouden bij een kredietinstelling onderscheidenlijk een beheerder van een beleggingsinstelling die voldoet aan de eisen die gesteld worden in de Wet op het financieel toezicht.

Het vierde lid bepaalt dat indien op enig moment niet wordt voldaan aan één of meer van de voorwaarden, de spaarrekening onderscheidenlijk het beleggingsrecht wordt geacht geheel te zijn gedeblokkeerd (onderdeel a). Dit is ook het geval indien de spaarrekening onderscheidenlijk het beleggingsrecht wordt vervreemd, wordt ingebracht in een onderneming of gedeeltelijk wordt gedeblokkeerd. Omzetting vanwege het aangaan of het beëindigen van een huwelijk of van een duurzame gezamenlijke huishouding leidt niet tot een fictieve deblokkering, mits de spaarrekening onderscheidenlijk het beleggingsrecht wordt gecontinueerd als een spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk beleggingsrecht eigen woning (onderdeel b).

Een fictieve deblokkering wordt in beginsel wel aanwezig geacht bij overlijden van de rekeninghouder (onderdeel f). De deblokkering wordt geacht plaats te vinden op het moment direct voorafgaande aan het tijdstip van overlijden. Heffing vindt in beginsel dus plaats bij de erflater waarbij zijn (resterende) vrijstelling (artikel 3.118 jo artikel 3.118a Wet IB 2001) kan worden benut. Een eventueel restant van de vrijstelling na afrekening komt te vervallen. Het vorenstaande is echter niet van toepassing ingeval er bij overlijden van de rekeninghouder in huwelijks- en samenlevingssituaties. voor wordt gekozen de spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk het beleggingsrecht eigen woning met toepassing van onderdeel b voort te zetten waardoor afrekening bij overlijden kan worden voorkomen. Dat kan derhalve alleen als bij voortzetting ook aan de overige vereisten wordt voldaan. Er dient dus onder andere sprake te zijn van een eigen woning met een daarop rustende eigenwoningschuld voor de voortzetter. Indien er sprake is van voortzetting, is in artikel 3.118a bepaald dat artikel 3.118, zevende en achtste lid, van overeenkomstige toepassing is, zodat de voortzetter gebruik kan maken van het door de erflater nog niet benutte deel van de vrijstelling. Bij latere (fictieve) deblokkering kan de voortzetter dus het nog niet benutte deel van de vrijstelling van de erflater benutten alsmede zijn eigen vrijstelling.

Een deblokkering wordt voorts aanwezig geacht wanneer de spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk het beleggingsrecht eigen woning een looptijd van dertig jaar overschrijdt.

Het vijfde lid verklaart artikel 3.116, vierde en vijfde lid, Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing. Het vierde lid van artikel 3.116 Wet IB 2001 ziet op de situatie dat de belastingplichtige verhuist naar het buitenland. In deze situatie wordt een conserverende aanslag opgelegd. Het van overeenkomstige toepassing verklaren van het vijfde lid van artikel 3.116 Wet IB 2001 voorkomt dat er dubbele heffing plaats kan vinden over het rendement van een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning dat ingevolge het vierde lid van artikel 3.116 Wet IB 2001 reeds in aanmerking is genomen bij het einde van de binnenlandse belastingplicht. Indien de belastingplichtige opnieuw binnenlands belastingplichtige wordt, kan de conserverende aanslag worden verminderd. Vereist hiervoor is allereerst dat de woning nog steeds als eigen woning is aan te merken. De terugkeer moet dus in de periode van artikel 3.111, tweede lid, Wet IB 2001 vallen en de woning moet opnieuw gaan dienen als hoofdverblijf in de zin van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001. Daarnaast mag geen voordeel in de zin van het eerste lid zijn genoten, noch zich een omstandigheid als omschreven in het vierde lid hebben voorgedaan.

Het zevende lid biedt de mogelijkheid nadere regels te stellen bij ministeriële regeling. Deze bevoegdheid zal in ieder geval worden aangewend om te bewerkstelligen dat bij meerdere rekeninghouders van één rekening (de zogenaamde en/of rekening) of meerdere eigenaren van één beleggingsrecht het resultaat van de fiscale behandeling overeenkomstig het resultaat is dat zou ontstaan wanneer zij ieder afzonderlijk over een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning zouden beschikken.

Artikel I, onderdeel Ac (artikel 3.118 Wet inkomstenbelasting 2001)

Het nieuwe derde lid regelt naast de bestaande saldering met een eerdere (al dan niet fictieve) uitkering bij een kapitaalverzekering eigen woning ook de saldering met een eerdere (al dan niet fictieve) deblokkering van een spaarrekening eigen woning of van een beleggingsrecht eigen woning.

Artikel I, onderdeel Ad (artikel 3.118a Wet inkomstenbelasting 2001)

Met de invoering van artikel 3.118a Wet IB 2001 wordt geregeld dat de in artikel 3.118 Wet IB 2001 opgenomen vrijstelling voor het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning eveneens geldt – onder overeenkomstige voorwaarden als voor het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning – voor het voordeel uit spaarrekening eigen woning en het voordeel uit beleggingsrecht eigen woning. Een uitzondering is opgenomen voor artikel 3.118, zevende en achtste lid Wet IB 2001. Deze leden zijn alleen van toepassing op de spaarrekening eigen woning en het beleggingsrecht eigen woning in geval van overlijden de spaarrekening onderscheidenlijk het beleggingsrecht op de voet van artikel 3.116a, vierde lid, onderdeel b wordt voortgezet. Dit betreft de situatie van continuering van de spaarrekening eigen woning onderscheidenlijk het beleggingsrecht eigen woning bij overlijden van de rekeninghouder onderscheidenlijk eigenaar.

Artikel I, onderdeel Ae (artikel 3.119 Wet inkomstenbelasting 2001)

In artikel 3.119 Wet IB 2001 wordt de mogelijkheid geregeld een kapitaalverzekering eigen woning, een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning om te zetten in een andere soortgelijke verzekering, soortgelijke spaarrekening of soortgelijk beleggingsrecht zonder dat dit fiscaal wordt beschouwd als de beëindiging van het eerste product en de start van een volgend product. Het is geen bezwaar wanneer er bij de omzetting van productvorm wordt gewisseld. Dit houdt in dat niet alleen als fiscaal geruisloze omzetting wordt aangemerkt de overstap van een spaarrekening eigen woning naar een andere spaarrekening eigen woning, maar ook de overstap van een spaarrekening eigen woning naar een kapitaalverzekering eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning en vice versa.

Artikel I, onderdeel Af (artikel 3.122 Wet inkomstenbelasting 2001)

Artikel 3.122 Wet IB 2001 regelt een tweetal zaken. Allereerst dat een vrijgestelde uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning in mindering wordt gebracht op de eigenwoningschuld waardoor de renteaftrek wordt beperkt. Een uitzondering hierop is geregeld in het derde lid. Voorts is geregeld dat een kapitaalverzekering eigen woning die vanwege het tijdelijk ontbreken van een eigen woning fictief tot uitkering is gekomen, maar wel als kapitaalverzekering is blijven bestaan, bij een nieuwe verwerving van een eigen woning weer kan herleven tot kapitaalverzekering eigen woning met de bestaande vrijstelling direct voorafgaande aan de fictieve uitkering. In het nieuwe vierde lid wordt artikel 3.122 Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing verklaard op de spaarrekening eigen woning en het beleggingsrecht eigen woning.

Onderdeel 3, onder b

Artikel I, onderdeel E (artikel 3.126a Wet inkomstenbelasting 2001)

De eerste twee wijzigingen in dit artikel houden verband met de invoering van de Wet op het financieel toezicht per 1 januari 2007. De derde wijziging betreft een redactionele aanpassing. De vierde wijziging houdt verband met de invoering van de Pensioenwet per 1 januari 2007.

Onderdeel 3, onder c

Artikel I, onderdeel Ja (artikel 3.146 Wet inkomstenbelasting 2001)

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen betreffen technische aanpassingen in verband met de in onderdeel 3, onder a, voorgestelde invoering van artikel 3.116a Wet IB 2001.

Onderdeel 3, onder d

Artikel I, onderdeel L (artikel 9.2 Wet inkomstenbelasting 2001)

In het eerder voorgestelde vijfde lid wordt bewerkstelligd dat bij een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht waarbij is belegd in aandelen, de ter zake van de opbrengst van die aandelen ingehouden dividendbelasting niet in de inkomstenbelasting kan worden verrekend door de rekeninghouder of belegger. In de voorgestelde wijziging van dit vijfde lid wordt hetzelfde bewerkstelligd voor een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning waarbij is belegd in aandelen. Ook hierbij kan de ter zake van de opbrengst van de aandelen ingehouden dividendbelasting niet in de inkomstenbelasting worden verrekend door de rekeninghouder of belegger. In plaats daarvan kan de kredietinstelling waarbij de spaarrekening wordt aangehouden onderscheidenlijk de beheerder van de beleggingsinstelling waarbij het beleggingsrecht wordt aangehouden, deze dividendbelasting verrekenen. De kredietinstelling is dan wel gehouden een bedrag ter grootte van de ingehouden dividendbelasting te storten op de spaarrekening eigen woning van de rekeninghouder. Hierdoor wordt per saldo het brutodividend bijgeschreven op de spaarrekening eigen woning. Op dezelfde wijze is de beheerder van de beleggingsinstelling verplicht een bedrag ter grootte van de verrekende dividendbelasting aan te wenden ter verkrijging van rechten van deelneming in die instelling ten behoeve van degene bij wie de dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen. De hiervoor genoemde verplichtingen voor de kredietinstelling en de beheerder van de beleggingsinstelling vloeien voort uit het in onderdeel 5 opgenomen voorstel tot wijziging van artikel 25 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Onderdeel 3, onder e

Artikel I, onderdeel N (artikel 10.1 Wet inkomstenbelasting 2001)

Met de voorgestelde wijziging van de in het wetvoorstel opgenomen aanpassing van artikel 10.1 Wet IB 2001 wordt bewerkstelligd dat het bedrag van de in artikel 3.118 Wet IB 2001 opgenomen vrijstelling voor het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning niet langer wordt geïndexeerd. De opbrengst van deze wijziging dient ter dekking van de budgettaire derving die naar verwachting is verbonden aan de uitbreiding van het regime voor de kapitaalverzekering eigen woning naar de spaarrekening eigen woning en het beleggingsrecht eigen woning.

Onderdeel 4

Artikel II, onderdeel A (artikel 25 Invorderingswet 1990)

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen betreffen technische aanpassingen in verband met de in onderdeel 3, onder a, voorgestelde invoering van artikel 3.116a Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel II, onderdeel B (artikel 44a Invorderingswet 1990)

De tekst van dit onderdeel was reeds opgenomen in het wetsvoorstel, maar is als gevolg van de invoeging van twee andere artikelen van de Invorderingswet 1990 naar een ander onderdeel verplaatst.

Artikel II, onderdeel C (artikel 44c Invorderingswet 1990)

In artikel 44c Invorderingswet 1990 is de aansprakelijkheid van de verzekeraar geregeld voor de belasting die een verzekeringnemer is verschuldigd bij een fictieve uitkering van een kapitaalverzekering eigen woning. Op grond van de voorgestelde wijziging van dit artikel is een vergelijkbare aansprakelijkheid van toepassing op de kredietinstelling bij een fictieve deblokkering van een bij die kredietinstelling aangehouden spaarrekening eigen woning en op de beheerder van een beleggingsinstelling bij een fictieve deblokkering van een door die beheerder beheerd beleggingsrecht eigen woning.

Onderdeel 5

Artikel IV (artikel 25 Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

De in dit artikel opgenomen wijziging van artikel 25 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 hangt samen met de in onderdeel 3, onder d, voorgestelde wijziging van artikel 9.2 Wet IB 2001. Op grond van de laatstgenoemde wijziging kan de rekeninghouder van een spaarrekening eigen woning of van een lijfrentespaarrekening als bedoeld in artikel 3.116a onderscheidenlijk artikel 3.126a Wet IB 2001 of een belegger van een beleggingsrecht eigen woning of van een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.116a onderscheidenlijk artikel 3.126 a Wet IB 2001, niet zelf de dividendbelasting verrekenen die is ingehouden op de opbrengst van genoemde producten. Op grond van de voorgestelde wijziging van artikel 25 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 kan in de plaats daarvan de kredietinstelling waarbij de spaarrekening eigen woning of de lijfrentespaarrekening wordt aangehouden onderscheidenlijk de beheerder van de beleggingsinstelling waarbij het beleggingsrecht eigen woning of het lijfrentebeleggingsrecht wordt aangehouden, deze dividendbelasting verrekenen. De kredietinstelling is dan wel gehouden een bedrag ter grootte van de ingehouden dividendbelasting te storten op de spaarrekening eigen woning of de lijfrentespaarrekening van de rekeninghouder die niet zelf kan verrekenen. Hierdoor wordt per saldo het brutodividend bijgeschreven op de spaarrekening eigen woning of de lijfrentespaarrekening. Op dezelfde wijze is de beheerder van de beleggingsinstelling verplicht een bedrag ter grootte van de verrekende dividendbelasting aan te wenden ter verkrijging van een of meer rechten van deelneming bij een beleggingsrecht eigen woning of ter verkrijging van een of meer lijfrentebeleggingsrechten in die instelling ten behoeve van degene bij wie die dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen.

Onderdeel 6

Artikel VII (inwerkingtreding)

Aanvankelijk was voorgesteld om het wetsvoorstel per 1 januari 2007 in werking te laten treden. Thans wordt voorgesteld het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2008 in werking te laten treden.

Depla

Blok


XNoot
1

Eerder werd abusievelijk een onvolledige versie afgedrukt. Het eerder onder kamerstuk 30 432, nr. 10 gepubliceerde kamerstuk komt hiermee te vervallen.

XNoot
1

Transparantie van kosten, een vergelijking van beleggingsproducten van banken en verzekeraars. Verbond van verzekeraars. December 2006.

Naar boven