30 430
Wijziging van de Gaswet in verband met de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van de verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (PbEU L 289)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 28 februari 2006

De vaste commissie voor Economische Zaken1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Uit de toelichting op het wetsvoorstel blijkt dat gereguleerde toegang tot de gasnetten is ingevoerd om te voorkomen dat marktpartijen (afnemers, leveranciers) die gas willen leveren of kopen deel moeten nemen in de aanleg van gastransportleidingen. Hoe verhoudt dit uitgangspunt zich tot de in de Gaswet opgenomen mogelijkheid tot het verkrijgen van een ontheffing in de zin van artikel 18h Gaswet? Op welke wijze wordt voorkomen dat gasleveranciers en afnemers toch moeten deelnemen in de aanleg van pijpleidingen om transport van gas mogelijk te maken? Welke voorwaarden worden in dit verband verbonden aan een ontheffing als bedoeld in artikel 18h Gaswet, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Hoe wordt voorkomen dat met de verlening van ontheffingen in de zin van artikel 18h Gaswet afbreuk wordt gedaan aan het systeem van gereguleerde toegang?

De verordening bevat onder meer regels over derdetoegangsdiensten. Onderdeel van deze diensten is dat de netbeheerder geharmoniseerde overeenkomsten moet hanteren. Op welke wijze zal deze verplichting worden ingevuld? Op basis van de door de (toenmalige) directeur Dte vastgestelde richtlijnen gastransport voor het jaar 2005 diende de landelijke netbeheerder zogeheten basisdiensten aan te bieden. De leden van de CDA-fractie achten het wenselijk dat deze basisdiensten ook in de toekomst door de netbeheerders worden aangeboden aan netgebruikers. Is de regering bereid deze basisdiensten in de door de NMa vast te stellen codes op te nemen? Wordt het mogelijk gemaakt deze basisdiensten op een secundaire markt te verhandelen? Naar het oordeel van deze leden moet een netgebruiker naast een recht op bepaalde basisdiensten ook, desgevraagd, aanspraak kunnen maken op maatwerkovereenkomsten.

Deze maatwerkovereenkomsten moeten de gemaakte kosten weerspiegelen. Deelt de regering deze opvatting? Het is deze leden bekend geworden dat de landelijke netbeheerder, netgebruikers verplicht tot het stellen van zekerheden. Voorkomen moet worden dat de door de netbeheerder gevraagde zekerheden een drempel vormen voor nieuwe toetreders. Bij de beoordeling van de redelijkheid van door de netbeheerder gevraagde zekerheden moet worden getoetst aan het bepaalde in artikel 4, derde lid van de verordening. Op welke wijze wordt het in dit artikel neergelegde criterium in de praktijk nader ingevuld? Wanneer is sprake van een zekerheidstelling die niet proportioneel is in de zin van dit artikel? In welke gevallen vormt een gevraagde zekerheidstelling een oneerlijke marktbelemmering voor nieuwe toetreders?

Kan de regering het in artikel 4 , derde lid van de verordening aangeduide criterium verduidelijken? De verordening voorziet in een stelsel van entry- en exitcapaciteit. Dit systeem zal een nadere uitwerking krijgen in de door de NMa vast te stellen codes. Welke eisen zullen worden gesteld aan het door de landelijk netbeheerder te hanteren entry-/exitsysteem? Zal er sprake zijn van een zogeheten ontkoppeld entry-/exitsysteem? Ter voorkoming van gijzeling van afnemers zijn de leden van de CDA-fractie voorstander van het wettelijk verankeren van het recht van afnemers de exitcapaciteit op zijn aansluiting met voorrang te kunnen contracteren. Een dergelijk recht was reeds opgenomen in de door de NMa vastgestelde richtlijnen over gastransport. Zal dit recht van afnemers ook worden opgenomen in de door de NMa vast te stellen codes? Op welke wijze krijgt het zogeheten TTF (Title Transfer Facility) een plaats in het door de landelijk netbeheerder toe te passen entry-/exitsysteem? Zal de netbeheerder de plicht krijgen het TTF te faciliteren, bijvoorbeeld door re-entry van gas vanaf het TTF tegen redelijke tarieven mogelijk te maken?

Door de regering is op grond van artikel 66b van de Gaswet een gasbeurs aangewezen. In hoeverre zal de netbeheerder deze beurs moeten ondersteunen? Zullen de relevante procedures van de landelijk netbeheerder, waarbij kan worden gedacht aan nominatie, allocatie- en reconciliatieprocedures, worden afgestemd op het functioneren van de aangewezen gasbeurs? Vanuit een oogpunt van een goede werking van de gasmarkt is het wenselijk dat de mogelijkheid wordt geboden dat afnemers die gas ontvangen op hun gasontvangststation (GOS) desgewenst het gas kunnen doorverkopen aan derden. Naar deze leden hebben begrepen vormen de huidige door de landelijk netbeheerder gehanteerde tarieven en voorwaarden voor zogeheten re-entry een dermate grote belemmering dat handel in gas op het GOS nauwelijks van de grond komt. Is de regering voornemens deze belemmeringen voor handel op het gas ongedaan te maken? Zo ja, welke maatregelen worden overwogen? De verordening geeft in artikel 5, derde lid netgebruikers het recht ongebruikte transportcapaciteit over te dragen aan derden. Bevat dit artikel de al dan niet impliciete verplichting van de netbeheerder een dergelijke overdracht van transportcapaciteit te ondersteunen? Dient de landelijk netbeheerder transparante procedures te ontwikkelen die de handel in transportcapaciteit ondersteunen? Momenteel hanteert de landelijke netbeheerder een systeem waarbij het contracteren van transportcapaciteit is gekoppeld aan de verplichting tot deelname aan het balanceringsregime. Deelname aan het balanceringsregime brengt het risico met zich mee van grote onbalansboetes. De met het balanceringsregime verbonden grote financiële risico’s zijn zodanig groot dat zelfs de allergrootste gasverbruikers het niet aandurven transportcapaciteit in de vorm van entry- en exitcapaciteit te contracteren. Een oplossing voor dit probleem is dat het bezit van transportrechten wordt losgekoppeld van de verplichting tot deelname aan het balanceringsregime. Dit kan worden bereikt door te bepalen dat een persoon die transportrechten bezit zijn verplichtingen m.b.t. het balanceringsregime (zogeheten programmaverantwoordelijkheid) aan een derde kan overdragen. Een dergelijk systeem wordt reeds toegepast op basis van de Elektriciteitswet 1998. Hoe staat de regering tegenover invoering van een dergelijk systeem?

Bij de toedeling van transportcapaciteit hanteert de landelijke netbeheerder het systeem van «wie het eerst komt, wie het eerst maalt». Een dergelijk systeem werkt handelsbelemmerend, omdat nieuwkomers bij zo’n systeem over het algemeen buiten de boot vallen en dus geen transportcapaciteit krijgen toegewezen. Waarom wordt niet gekozen voor toedeling van transportcapaciteit op de entry-punten op basis van een veiling? Een veiling bevordert gelijke kansen voor alle marktpartijen, draagt bij aan een transparante prijsvorming voor entry-capaciteit en geeft de netbeheerder betrouwbare economische signalen over de schaarste aan transportcapaciteit. De veilingopbrengsten kunnen worden benut voor verlaging van transporttarieven of voor de financiering van netuitbreidingen. Hoe staat de regering tegenover invoering van een veiling van entry-capaciteit?

Op welke wijze zal rekening worden gehouden met het belang van de toetreding van nieuwe marktpartijen met veelal kleine portfolio’s bij de ontwikkeling van het balanceringssysteem? Aan welke overige vereisten moet dit systeem voldoen? Wanneer is bij onbalansboetes sprake van een «kruissubsidie» als bedoeld in artikel 7, derde lid van de verordening? In de verordening wordt gesproken over tolerantiewaarden. Dit begrip is, voor zover de leden van de CDA-fractie kunnen overzien, in de verordening niet nader omschreven. Wat moet onder «tolerantiewaarden» in de zin van de verordening worden verstaan? Deelt de regering de opvatting van deze leden dat uit de verordening voortvloeit dat de netbeheerder de maximaal beschikbare tolerantieruimte in het gasnet aan netgebruikers tegen een redelijke kostenreflecterende prijs beschikbaar moet stellen? In artikel 7, tweede lid van de verordening wordt aangegeven dat de tolerantiewaarden een afspiegeling moeten zijn van de werkelijke systeembehoeften, rekening houdend met de voor de netbeheerder beschikbare hulpmiddelen. De regering wordt verzocht de betekenis van dit artikelonderdeel nader te verklaren.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in het wetsvoorstel niet voorzien is in de mogelijkheid van het opleggen van een bestuurlijke boete bij het opleggen van bepalingen opgenomen in de verordening. De regering acht het opnemen van een bestuurlijke boete minder passend vanwege het instrumentele karakter van de verordening. Hierbij tekent de regering aan dat de op grond van de verordening vastgestelde richtsnoeren geen zelfstandige normen bevatten. De argumentatie van de regering overtuigt deze leden niet. Het is weliswaar juist dat bedoelde richtsnoeren geen zelfstandige normen bevatten. Echter, de richtsnoeren bevatten slechts een nadere uitwerking van de in de verordening zelf opgenomen normen. Niet valt in te zien waarom bij overtreding van deze normen geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Integendeel, overtreding van in de verordening opgenomen bepalingen, die kunnen worden gekarakteriseerd als een misbruik van monopoliemacht, kan leiden tot ernstige benadeling van marktpartijen. Misbruik van monopoliemacht kan op grond van de Mededingingswet worden bestraft met een bestuurlijke boete. Op grond van deze overwegingen valt niet in te zien waarom overtreding van normen opgenomen in de verordening niet zou kunnen worden bestraft met een bestuurlijke boete. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering het wetsvoorstel op dit punt aan te passen.

De voorzitter van de commissie,

Hofstra

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (CU), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GL) en Irrgang (SP).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GL), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Varela (LPF), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vacature (algemeen), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Van Dijk (CDA), Van Gent (GL) en Gerkens (SP).

Naar boven