nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 23 december
2005 en het nader rapport d.d. 11 januari 2006, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Economische Zaken. Het advies van de Raad van State is
cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 7 december 2005, no. 05.004537, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Raad
van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging
van de Gaswet in verband met de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering
van de verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad
van de Europese Unie van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden
voor de toegang tot aardgastransmissienetten (PbEU L 289), met memorie van
toelichting.
Het wetsvoorstel strekt tot uitvoering van een aantal bepalingen van verordening
1775/2005 (hierna: de verordening). Deze verordening stelt minimumeisen voor
de toegang tot aardgastransmissienetten. De consequenties van de verordening
voor de Gaswet zijn beperkt. De verordening is rechtstreeks toepasselijk en
behoeft alleen uitvoering in nationaal recht waar het gaat om bepalingen die
nadere concretisering vergen of een keuzemogelijkheid laten. De aanpassing
van de Gaswet beperkt zich daarom tot de volgende onderwerpen:
– aanwijzing van een nationale instantie die belast wordt met de
uitvoering en handhaving van respectievelijk het toezicht op de naleving van
de verordening;
– opname van een verplichting voor deze nationale instantie om bij
het vaststellen van de tariefstructuren en -voorwaarden, die gelden tussen
netbeheerders en netgebruikers/afnemers, de verordening en de daarop gebaseerde
richtsnoeren in acht te nemen;
– afstemming van artikel 15 Gaswet (uitzonderingen op de plicht
tot het aanbieden van beschikbare transportcapaciteit tegen non-discriminatoire
en transparante voorwaarden) op de verordening.
De verordening is in werking getreden op 23 november
2005 en is van toepassing met ingang van 1 juli 20062.
De Raad onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een
kanttekening met betrekking tot de volledigheid en nauwkeurigheid van de uitvoering
van de verordening.
Uit het wetsvoorstel en de bijbehorende transponeringstabel volgt dat
de volgende bepalingen van de verordening naar het oordeel van het kabinet uitvoering behoeven in nationaal recht: artikel 3, eerste lid; artikel
4, derde lid; artikel 5, eerste en vierde lid; artikel 6; artikel 7, eerste
en zevende lid; artikel 8; artikel 10; artikel 11 en artikel 13.
De Raad vraagt zich af of met de keuze voor uitvoering van deze bepalingen
recht wordt gedaan aan de eis van volledige en voldoende nauwkeurige uitvoering
van de verordening. Naar het oordeel van de Raad bevat de verordening nog
een aantal andere bepalingen die mogelijk uitvoering behoeven, te weten artikel
1, tweede lid; artikel 5, vijfde lid en artikel 7, vijfde en zesde lid. Uit
de transponeringstabel kan de Raad niet afleiden op welke gronden is afgezien
van de uitvoering van deze andere bepalingen. De Raad adviseert daarom de
transponeringstabel aan te vullen en, ingeval blijkt dat uitvoering van de
genoemde bepalingen ten onrechte achterwege is gebleven, het wetsvoorstel
aan te passen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 december
2005, nr. 05.004537, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 23 december 2005, no. W10.05.0536/II, bied ik U
hierbij aan.
Aan het advies van de Raad van State de transponeringstabel aan te passen,
is gevolg gegeven. Tevens is de memorie van toelichting naar aanleiding van
het advies van de Raad van State op enkele punten aangevuld.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht
zal zijn geschonken.
De waarnemend Vice-President van de Raad van State,
J. C. K. W. Bartel
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Economische Zaken,
L. J. Brinkhorst