30 420 Emancipatiebeleid

Nr. 366 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 december 2021

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 28 mei 2021 over het rapport «Voor de verandering» (Kamerstuk 30 420, nr. 358).

De vragen en opmerkingen zijn op 16 juni 2021 aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 14 december 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Krijger

Inhoudsopgave

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

       
 

VVD-fractie

2

 

D66-fractie

3

 

CDA-fractie

4

 

ChristenUnie-fractie

5

       

II.

Reactie van het kabinet

7

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie op het rapport «Voor de verandering». Ook na het lezen van het desbetreffende rapport 1 zijn genoemde leden nog steeds voorstander van een wettelijk verbod op conversietherapie. Desalniettemin hebben deze leden nog een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen in het onderzoeksrapport dat bepaalde stromingen binnen de islam in interviews in verband zijn gebracht met SOGIECE (sexual orientation and gender identity and expression conversion efforts). Om welke stromingen binnen de islam gaat het?

De leden van de VVD-fractie vragen wat de verklaring is voor het grote verschil in respons tussen islamitische gemeenschappen (2%) en protestanten (52%). Hoe kan dit verschil worden verklaard? Is het kabinet het ermee eens dat de respondenten die wel meededen aan dit onderzoek juist die respondenten zijn die niet het meest negatief zullen staan tegenover het uitbannen van kwalijke praktijken?

De leden van de VVD-fractie lezen voorts in het onderzoeksrapport dat een deel van het «anti-homo-denken» binnen de islam voortkomt uit antiwesters, antikoloniaal denken en dat dit dateert uit de tijd dat het Westen koloniën had. Hoe onderbouwt het kabinet de opvatting dat het «anti-homo-denken» in de islam iets te maken heeft met kolonisering? Deze leden vragen het kabinet de bronnen bij dit antwoord naar de Kamer te sturen.

Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie een vraag over de aanpak in andere (niet-) Europese landen zoals bijvoorbeeld de wettelijke verboden in Malta en Duitsland. Heeft het kabinet overwogen om elementen hiervan, of het geheel, over te nemen? Zo nee, waarom niet?

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie waarom het kabinet niet overgaat tot een wettelijk verbod op SOGIECE. Is het kabinet het niet met genoemde leden eens dat een wettelijk verbod hierop een belangrijke signaalfunctie heeft naar iedereen in Nederland dat men hier gewoon zichzelf mag zijn? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

Kabinetsreactie

De leden van de D66-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de beleidsreactie van het kabinet op het rapport «Voor de verandering». Ondanks de, met nagenoeg Kamerbrede steun, aangenomen motie van het lid Bergkamp c.s.2 blijkt uit de brief onvoldoende doortastendheid om de praktijk van conversietherapie tot een halt te roepen, zo vinden deze leden. Zij begrijpen dat er haken en ogen zitten aan een strafrechtelijk verbod. Bijna alle wetgeving die de moeite waard is, is uitdagend. Deze leden hadden gehoopt op een meer assertieve opstelling van het kabinet inzake het komen met concrete voorstellen. Ook de vertraging die het rapport heeft opgelopen getuigt niet van de doortastendheid die deze leden passend vinden bij de ernst van het onderwerp.

De leden van de D66-fractie willen wel hun dank uitspreken voor de moeite die het kabinet genomen heeft om de huidige activiteiten gericht op de ondersteuning van lhbti (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse)-personen op een rij te zetten. Zij lezen in dit onderdeel van de brief onder andere dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in 2012 geen meldingen of signalen ontvangen heeft met betrekking tot (vermeende) pogingen tot verandering van seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Hoe duidt het kabinet dit, in het kader van het huidige onderzoek waaruit blijkt dat deze praktijken wel in Nederland plaatsvinden, zo vragen deze leden. In hoeverre is dit een signaal dat de huidige juridische mogelijkheden wellicht onvoldoende grondslag bieden voor het doen van een aangifte?

De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet in gesprek gaat met religieuze en kerkelijke organisaties over het oprichten van steunpunten waar lhbti-personen terecht kunnen. Deze leden vragen hoe gewaarborgd wordt dat de steunpunten zowel toegankelijk als op voldoende afstand van de wellicht beknellende religieuze gemeenschappen georganiseerd worden. Wordt hierbij ook contact opgenomen met islamitische en evangelische religieuze gemeenschappen? Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het steunpunt bekendheid geniet en bereikbaar is, juist binnen die religieuze gemeenschappen waar conversietherapie het meeste voorkomt?

De leden van de D66-fractie lezen in de onderhavige brief dat de aanpak van conversietherapie de «…individuele keuzevrijheid van burgers dient te bewaken. Zo mogen mensen vanaf zestien jaar zelf beslissen over het ondergaan van een medische behandeling». In hoeverre is het kabinet van mening dat de vergelijking tussen het ondergaan van een medische behandeling en conversietherapie

hier toepasselijk is, zo vragen deze leden. Is een behandeling die erop gericht is iemands seksuele gerichtheid of genderidentiteit te veranderen of te ontkennen wel verenigbaar met hoe een goed medisch beroepsbeoefenaar zich behoort te gedragen?

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de Minister van Justitie en Veiligheid een bestuurlijke boete als een meer toepasselijke sanctie ziet dan een strafrechtelijke aanpak. Deze leden constateren dat deze optie niet wordt genoemd in de beleidsreactie. Waarom niet, zo vragen deze leden. Kan het kabinet de voor- en nadelen van een sanctie via het bestuursrecht ten opzichte van het strafrecht nader toelichten?

Rapport «Voor de verandering»

De leden van de D66-fractie lezen dat slechts 4% van de aangeschreven islamitische organisaties heeft gereageerd op het onderzoek. De resultaten van dit onderzoek over conversietherapie binnen de islamitische gemeenschap kunnen niet als representatief beschouwd worden. In hoeverre is het kabinet van mening dat aanvullend onderzoek naar conversietherapie binnen de islamitische gemeenschap hierdoor noodzakelijk is, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie stellen voorts enkele vragen over een tabel waarin de leeftijden van de respondenten worden genoemd, op pagina 97 van het rapport. Is er informatie bekend over de vraag welke leeftijd de respondenten hadden op het moment dat zij een (poging tot) conversietherapie ondergingen? Hoe is dit in andere landen waar conversietherapie plaatsvindt?

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige kabinetsreactie.

Voor deze leden staat centraal dat eenieder zichzelf moet kunnen zijn, zich veilig moet kunnen voelen en de ruimte moet kunnen krijgen om te zijn wie hij of zij is.

Naar de opvatting van de leden van de CDA-fractie kan conversietherapie bijzonder schadelijk zijn voor jongeren of mensen in een kwetsbare levensfase. Jongeren kunnen hierdoor voor hun hele verdere leven beschadigd raken. Het kabinet stelt dat het nu nog niet mogelijk is om te bepalen op welke wijze het voorkomen en tegengaan van homoconversie het meest succesvol kan worden gerealiseerd. Kan het kabinet toelichten hoe dit onderzoek eruit gaat zien, wat de verschillende fases zijn en in welke fase het onderzoek is?

Het kabinet zal ten behoeve van een effectief beleid voortvarend een gerichte, maar wel brede verkenning starten naar mogelijke nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving. Daarbij zal ook naar de aanpak in ons omringende, vergelijkbare landen worden gekeken. De leden van de CDA-fractie vragen wat het kabinet precies bedoelt met vergelijkbare landen. In hoeverre verschilt de Nederlandse situatie met de ons omringende landen?

Het is goed te vernemen dat het kabinet verdere mogelijkheden verkent om conversietherapie en homogenezing tegen te gaan. Wat betreft de gedragscode stelt het kabinet dat hierbij tevens aandacht zal zijn voor de positie van minderjarigen. Kan het kabinet wat meer duiden wat hij precies bedoelt met «aandacht voor de positie van minderjarigen»? Kan het kabinet aangeven in welk stadium van ontwikkeling de gedragscode is, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Voorts lezen de leden van de CDA-fractie in de beleidsreactie dat het kabinet de overtuiging heeft dat een gedragscode die de grenzen van hulp aan lhbti-personen concretiseert het meest effectief is wanneer deze tot stand komt met inbreng vanuit de religieuze koepelorganisaties en levensbeschouwelijke organisaties zelf. Genoemde leden kunnen deze gedachtegang wel volgen, maar dat betekent wel dat het belangrijk is dat er veel religieuze koepelorganisaties en levensbeschouwelijke organisaties meedoen en betrokken blijven. Kan het kabinet hier eens op reflecteren? Is er trouwens ook sprake van betrokkenheid hierbij van lhbti-organisaties met een religieuze signatuur?

De leden van het CDA-fractie vinden het tevens van belang dat er steunpunten komen. Hoe zullen deze steunpunten worden ingericht en wanneer starten ze? Deelt het kabinet het standpunt van genoemde leden dat ook scholen en geloofsgemeenschappen hierbij zijn aangehaakt?

Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie op het rapport «Voor de verandering». Genoemde leden onderschrijven het uitgangspunt van het kabinet, dat in Nederland iedereen altijd en overal zichtbaar zichzelf moet kunnen zijn en dat activiteiten of handelingen om de seksuele gerichtheid van een individu te veranderen daar niet bij passen. Deze leden willen dat iedereen zich veilig weet in onze samenleving. Wie je ten diepste bent, mag niet verdrukt raken door anderen, ook niet door een homo conversietherapie. Daarom wijzen deze leden genezingspraktijken of conversietherapieën af. Deze leden pleiten voor een veilige ruimte waar eenieder vrij is om met anderen te praten en advies te vragen over wie je bent, wat je raakt en soms ook waar je mee worstelt. Die ruimte is belangrijk om te groeien en verder te ontdekken wie je bent. Daarbij mag het nooit zo zijn dat een ander je forceert om iemand anders te zijn dan je bent of druk uitoefent om andere keuzes te maken dan je wilt maken. De leden van de ChristenUnie-fractie maken gebruik van de gelegenheid om enkele vragen te stellen over het onderzoeksrapport en de beleidsreactie van het kabinet.

Kabinetsreactie

1. Lopende activiteiten gericht op de ondersteuning van lhbti-personen

Institutionele aanpak

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de kabinetsreactie over de ondersteuning van professionals in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) om de sensitiviteit en deskundigheid over seksuele gerichtheid en genderidentiteit te vergroten. Heeft het kabinet al inzicht in de effectiviteit van deze ondersteuning via richtlijnen, kennisdossiers en kwaliteitsstandaarden? Hoe wordt het effect van deze inspanningen gevolgd en gemeten en wanneer verwacht het kabinet dat het effect van deze ondersteuning zichtbaar zal zijn? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of conversietherapie expliciet afwijzend benoemd wordt in deze richtlijnen.

Maatschappelijke aanpak

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de beleidsreactie dat het kabinet nu inzet op «een maatschappelijke normverandering». Zij vragen deze uitspraak toe te lichten.

Het kabinet zet in op een lokale aanpak via gemeenten, een landelijke aanpak via campagnes en op dialoog en educatie via activiteiten van de christelijke alliantie LCC+. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat met deze activiteiten ook orthodoxchristelijke gemeenschappen worden bereikt. Genoemde leden onderstrepen het belang van een dialoog in de eigen gemeenschap, niet vanuit de overheid. Deze leden vragen het kabinet of hij er zicht op heeft of en hoe met deze maatschappelijke aanpak de gemeenschappen worden bereikt waarin de circa 15 organisaties en personen zich bevinden die in het onderzoek worden geïdentificeerd als zich bezighoudend (of in het verleden zich bezighoudend) met homo conversietherapie. Hoe worden deze gemeenschappen verder benaderd naar aanleiding van het rapport, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

2. Uitkomsten van het onderzoek

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het onderzoek de constatering van de onderzoekers dat het fenomeen homoconversie heel lastig te onderzoeken is, doordat de afbakening niet duidelijk is en veelal niet herkenbaar is onder het begrip homoconversie. Deze leden vragen of het huidige onderzoek naar de opvatting van het kabinet een voldoende kwantitatief – en kwalitatief beeld geeft om conclusies te trekken.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke definitie en afbakening ten aanzien van homo conversietherapie het kabinet hanteert in het licht van het onderzoek en met het oog op toekomstig beleid. Zij benadrukken dat grondwettelijke vrijheden soms schuren met de overtuiging van een meerderheid, maar dat een minderheid juist hierdoor de ruimte heeft en houdt om het leven anders in te richten. Zij vragen het kabinet naar het waarborgen van deze vrijheid in het bijzonder als hij kijkt naar de verhouding tot geloofsopvattingen over samenlevingsvormen, over de positie van het huwelijk, over de keuze voor een celibatair bestaan enzovoorts.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet voorts te reflecteren op de ruimte die religieuze gemeenschappen mogen hebben om er een minderheidsopvatting op na te houden.

3. Wat gaat het kabinet doen?

Ad 1. Gedragscode voor pastorale en levensbeschouwelijke ondersteuning

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om een gedragscode te laten opstellen voor pastorale en levensbeschouwelijke ondersteuning en dat hiervoor een startbijeenkomst heeft plaatsgevonden. Deze leden vragen welke organisaties hebben deelgenomen aan deze bijeenkomst. Zij vragen of de volle breedte van geloofsgemeenschappen hiertoe is benaderd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben twijfels bij de zeggingskracht van een gedragscode voor kerken opgesteld door het Humanistisch Verbond. Zij vragen op welke gronden deze keuze is gemaakt en of de geloofsgemeenschappen betrokken zijn bij de keuze om de gedragscode door het Humanistisch Verbond te laten opstellen. Zij vragen waarom niet is overwogen om met de geloofsgemeenschappen zelf tot een keuze te komen en betrokkenen uit eigen kring te vagen dit proces te leiden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de toepassing van de gedragscode. Welke status heeft een dergelijke gedragscode? Wie is verantwoordelijk voor de toepassing ervan?

Ad 2. Steunpunten

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet voornemens is steunpunten op te richten. Wat bedoelt het kabinet ermee dat een steunpunt een plek biedt waar religieuze lhbti-personen «weerbaar en empowered worden», zo vragen deze leden.

Hoe zorgt het kabinet ervoor dat mensen uit de volle breedte van de geloofsgemeenschappen deze steunpunten passend, gezaghebbend en veilig genoeg vinden om er aan te kloppen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Wordt hiertoe ook het overleg gekozen met de geloofsgemeenschappen zelf?

Ad 3. Verkenning mogelijkheden voor nadere maatregelen en regelgeving

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het onderzoek de volgende passage: «De handhaving van eventuele nadere maatregelen en regelgeving zal vermoedelijk afhankelijk zijn van meldingen.» Deze leden vragen in deze context naar de toegevoegde waarde van extra wetgeving. Is het gezien deze bevindingen niet zeer onwaarschijnlijk dat er meldingen gedaan worden?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een inschatting van het kabinet over de vraag hoe aanvullende wetgeving zou kunnen bijdragen aan het bestrijden van homo conversietherapie.

Voor de leden van de ChristenUnie-fractie is het belangrijk dat je als homo veilig bent in je eigen omgeving en dat je vrij bent om je eigen keuzes te maken. Tevens is het daarbij belangrijk dat, als jongeren worstelen met hun geaardheid in relatie tot hun geloof, er alle ruimte is voor een pastoraal gesprek. Daarbij is zorgvuldigheid nodig. Dan gaat het namelijk over je zijn, waarin iemand anders niet mag voorschrijven hoe je daarmee omgaat. In dat kader vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie om een reflectie van het kabinet op de balans die volgens hem zou moeten gelden tussen de verschillende grondwettelijke vrijheden die worden ingeperkt bij een wettelijk verbod op homo conversietherapie en daarbij in te gaan op proportionaliteit, subsidiariteit en doeltreffendheid van een eventueel verbod. De leden van de fractie van de ChristenUnie zien in het zeldzame bestaan van homo conversietherapie wel een stevige aanmoediging om juist in die kringen waar hier mogelijk sprake van zou kunnen zijn, de positie van kwetsbare lhbti’ers te versterken.

II. Reactie van het kabinet

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie op het rapport «Voor de verandering». Ook na het lezen van het desbetreffende rapport 3 zijn genoemde leden nog steeds voorstander van een wettelijk verbod op conversietherapie. Desalniettemin hebben deze leden nog een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen in het onderzoeksrapport dat bepaalde stromingen binnen de islam in interviews in verband zijn gebracht met SOGIECE (sexual orientation and gender identity and expression conversion efforts). Om welke stromingen binnen de islam gaat het?

In het rapport «Voor de verandering» wordt over bepaalde politieke stromingen gesproken in relatie tot de Islam. Het gaat hierbij om de visie van een respondent die vanuit zijn werk en islamitische achtergrond veel kennis heeft over hoe er over SOGIECE-problematiek wordt gedacht. Een voorbeeld dat hij noemt is de sharia-wetgeving in Pakistan. (bron: «Voor de verandering», blz. 114)

De leden van de VVD-fractie vragen wat de verklaring is voor het grote verschil in respons tussen islamitische gemeenschappen (2%) en protestanten (52%). Hoe kan dit verschil worden verklaard? Is het kabinet het ermee eens dat de respondenten die wel meededen aan dit onderzoek juist die respondenten zijn die niet het meest negatief zullen staan tegenover het uitbannen van kwalijke praktijken?

In totaal zijn 588 geloofsgemeenschappen benaderd om de vragenlijst in te vullen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen christelijke, joodse, islamitische en overige geloofsgemeenschappen. Op basis van openbare bronneninformatie is een willekeurige selectie gemaakt van lokale geloofsgemeenschappen. Zij zijn aangeschreven via hun e-mailadres met het verzoek om de vragenlijst in te vullen. De vragenlijst is met een link opgenomen in de mail. De aangeschreven geloofsgemeenschappen hebben ook nog een reminder gehad. Dit leverde een iets hogere respons op. Het kabinet heeft geen verklaring waarom de respons bij protestantse gemeenschappen hoger is dan bij islamitische gemeenschappen. Het is onbekend of de respondenten die meededen aan het onderzoek juist de respondenten zijn die niet het meest negatief zullen staan tegenover het uitbannen van kwalijke praktijken.

De leden van de VVD-fractie lezen voorts in het onderzoeksrapport dat een deel van het «anti-homo-denken» binnen de islam voortkomt uit antiwesters, antikoloniaal denken en dat dit dateert uit de tijd dat het Westen koloniën had. Hoe onderbouwt het kabinet de opvatting dat het «anti-homo-denken» in de islam iets te maken heeft met kolonisering? Deze leden vragen het kabinet de bronnen bij dit antwoord naar de Kamer te sturen.

Naar aanleiding van de vraag van deze leden heeft het kabinet navraag gedaan bij de onderzoekers over de bron van deze passage in het onderzoek. Zij gaven aan dat dit gebaseerd was op een gesprek met een expert.

Het onderzoek is een onafhankelijk onderzoek, en bevat niet noodzakelijkerwijs opvattingen van het kabinet. Voor het kabinetsbeleid rond homoconversie is het niet van direct belang of het vóórkomen van homoconversie binnen de moslimgemeenschap verband houdt met kolonisering.

Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie een vraag over de aanpak in andere (niet-) Europese landen zoals bijvoorbeeld de wettelijke verboden in Malta en Duitsland. Heeft het kabinet overwogen om elementen hiervan, of het geheel, over te nemen? Zo nee, waarom niet?

Het onderzoeksrapport «Voor de verandering» voorziet in een vergelijking met andere landen (hoofdstukken 4.5 en 8). Verder heeft een onafhankelijk expert van de VN op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit een rapport uitgebracht4 over hoe landen omgaan met conversiepraktijken. Dat rapport zal meegegeven worden aan de onderzoekers die de brede verkenning gaan uitvoeren. Bij de brede verkenning naar verdere, effectieve maatregelen tegen conversiepraktijken zal tevens worden onderzocht hoe andere landen conversiepraktijken tegengaan.

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie waarom het kabinet niet overgaat tot een wettelijk verbod op SOGIECE. Is het kabinet het niet met genoemde leden eens dat een wettelijk verbod hierop een belangrijke signaalfunctie heeft naar iedereen in Nederland dat men hier gewoon zichzelf mag zijn? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet vindt het belangrijk te benadrukken dat iedereen het recht heeft om zichzelf te kunnen zijn. Het voorspiegelen dat je kunt «genezen» van je seksuele gerichtheid en/of genderidentiteit is behalve illusoir ook afkeurenswaardig en te veroordelen. Conversiepogingen staan haaks op het principe dat eenieder de vrijheid geniet om zelf te kunnen bepalen wie hij wil zijn. Het kabinet staat voor een veilige samenleving en wil voorkomen dat mensen last hebben van ongewenste externe druk. Niemand heeft het recht de identiteit van een andere persoon te bepalen. Anderen hebben te aanvaarden wie je bent. En daarom veroordeelt het kabinet alle sociale of morele druk die er op gericht is om iemands seksuele- of genderidentiteit of persoonskenmerken te veranderen.

Juist vanwege het belang van het bestrijden van homoconversie wil het kabinet een zorgvuldige afweging maken, waarin de rechten van LHBTI-personen centraal staan en waarin wordt onderzocht wat nodig is voor een effectieve bestrijding. Om die reden zal het kabinet onderzoek laten doen naar mogelijke nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving. Hierin wordt ook de optie van enige vorm van een wettelijk verbod meegenomen.

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

Kabinetsreactie

De leden van de D66-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de beleidsreactie van het kabinet op het rapport «Voor de verandering». Ondanks de, met nagenoeg Kamerbrede steun, aangenomen motie van het lid Bergkamp c.s.5 blijkt uit de brief onvoldoende doortastendheid om de praktijk van conversietherapie tot een halt te roepen, zo vinden deze leden. Zij begrijpen dat er haken en ogen zitten aan een strafrechtelijk verbod. Bijna alle wetgeving die de moeite waard is, is uitdagend. Deze leden hadden gehoopt op een meer assertieve opstelling van het kabinet inzake het komen met concrete voorstellen. Ook de vertraging die het rapport heeft opgelopen getuigt niet van de doortastendheid die deze leden passend vinden bij de ernst van het onderwerp.

Het kabinet vindt het van groot belang dat conversietherapie effectief wordt voorkomen en tegengegaan. Bij de vraag hoe dit het beste vorm kan krijgen gaat het om een zorgvuldige afweging, zoals is uiteengezet in de beleidsreactie op het genoemde onderzoek. Juist vanwege het belang van het bestrijden van homoconversie, is er voor gekozen een weloverwogen besluit te nemen over effectieve maatregelen, die het probleem verder verkleinen of – beter nog – elimineren. Om die reden zal het kabinet een brede verkenning uitvoeren naar mogelijke, effectieve nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving, inclusief de optie van mogelijkheden voor enige vorm van een wettelijk verbod. Op grond van de uitkomsten van die verkenning kan een weloverwogen keuze worden gemaakt voor de wijze waarop conversietherapie het meest succesvol kan worden voorkomen en tegengegaan.

De leden van de D66-fractie willen wel hun dank uitspreken voor de moeite die het kabinet genomen heeft om de huidige activiteiten gericht op de ondersteuning van lhbti (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse)-personen op een rij te zetten. Zij lezen in dit onderdeel van de brief onder andere dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in 2012 geen meldingen of signalen ontvangen heeft met betrekking tot (vermeende) pogingen tot verandering van seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Hoe duidt het kabinet dit, in het kader van het huidige onderzoek waaruit blijkt dat deze praktijken wel in Nederland plaatsvinden, zo vragen deze leden. In hoeverre is dit een signaal dat de huidige juridische mogelijkheden wellicht onvoldoende grondslag bieden voor het doen van een aangifte?

Het al dan niet ontvangen van signalen of meldingen door de IGJ lijkt geen signaal te zijn dat de huidige juridische mogelijkheden onvoldoende grondslag bieden voor het doen van een aangifte. Het uitblijven van meldingen bij de IGJ kan waarschijnlijk eerder worden verklaard vanuit het feit dat dergelijke praktijken, zoals uit het onderzoek blijkt, met name binnen religieuze kringen plaatsvinden. Dat valt niet onder het toezicht van de IGJ. Toezicht en handhaving door de IGJ is aan de orde indien sprake is van pogingen tot het veranderen van seksuele gerichtheid of genderidentiteit binnen een behandelrelatie van een (alternatieve) zorgaanbieder met een cliënt.

De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet in gesprek gaat met religieuze en kerkelijke organisaties over het oprichten van steunpunten waar lhbti-personen terecht kunnen. Deze leden vragen hoe gewaarborgd wordt dat de steunpunten zowel toegankelijk als op voldoende afstand van de wellicht beknellende religieuze gemeenschappen georganiseerd worden. Wordt hierbij ook contact opgenomen met islamitische en evangelische religieuze gemeenschappen? Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het steunpunt bekendheid geniet en bereikbaar is, juist binnen die religieuze gemeenschappen waar conversietherapie het meeste voorkomt?

Het kabinet vindt het belangrijk dat er een plek is waar LHBTI-personen, zeker als zij ervaring hebben met homoconversie, hun verhaal kwijt kunnen. Hiervoor wordt gedacht aan het inrichten van steunpunten, een plek waar LHBTI-personen, naast het delen van verhalen, de gelegenheid wordt geboden om in alle vrijheid over hun situatie te kunnen spreken. Daarnaast kunnen steunpunten LHBTI-personen ondersteunen bij het doen van aangifte en bij een eventuele juridische procedure. Bij deze steunpunten zijn vertrouwelijkheid en anonimiteit ontzettend belangrijk. Het kabinet gaat dan ook in gesprek met zowel christelijke als islamitische belangenorganisaties over de wijze waarop dergelijke steunpunten ingericht kunnen worden en over de bekendheid van de steunpunten. Deze organisaties hebben een breed netwerk binnen de religieuze gemeenschap en zijn daarmee een belangrijke partner voor het kabinet.

De leden van de D66-fractie lezen in de onderhavige brief dat de aanpak van conversietherapie de «...individuele keuzevrijheid van burgers dient te bewaken. Zo mogen mensen vanaf zestien jaar zelf beslissen over het ondergaan van een medische behandeling». In hoeverre is het kabinet van mening dat de vergelijking tussen het ondergaan van een medische behandeling en conversietherapie hier toepasselijk is, zo vragen deze leden. Is een behandeling die erop gericht is iemands seksuele gerichtheid of genderidentiteit te veranderen of te ontkennen wel verenigbaar met hoe een goed medisch beroepsbeoefenaar zich behoort te gedragen?

Seksuele gerichtheid en gender zijn onderdeel van de identiteit van een individu en niet iets om te veranderen. Een persoon bepaalt zelf wie hij wil zijn en heeft het recht gevrijwaard te worden van morele of sociale druk gericht op het veranderen van iemand identiteit. Behandeling door een medisch beroepsbeoefenaar is dan ook niet aan de orde. Activiteiten of handelingen om de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van een individu te veranderen zijn kwalijk en keurt het kabinet af. De vergelijking is niet bedoeld om homoconversie als een medische behandeling te kwalificeren. Zij is bedoeld om aan te geven dat het uitoefenen van het zelfbeschikkingsrecht niet begint bij meerderjarigheid, maar dat net als bij medische behandelingen jongeren van onder de achttien ook in andere situaties zelfstandig belangrijke keuzes moeten kunnen maken.

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de Minister van Justitie en Veiligheid een bestuurlijke boete als een meer toepasselijke sanctie ziet dan een strafrechtelijke aanpak. Deze leden constateren dat deze optie niet wordt genoemd in de beleidsreactie. Waarom niet, zo vragen deze leden. Kan het kabinet de voor- en nadelen van een sanctie via het bestuursrecht ten opzichte van het strafrecht nader toelichten?

Zoals eerder aangegeven, opteert het kabinet voor een gefaseerde aanpak, waarbij eerst een brede verkenning wordt uitgevoerd waarbij alle opties openliggen. De verkenning dient te resulteren in een overzicht van effectieve maatregelen en regelgeving, waarbij steeds de voor- en nadelen benoemd worden. Effectiviteit is er in gelegen dat een maatregel het individu helpt dat slachtoffer van één of meerdere conversiepogingen is, dan wel dreigt te worden. Het staat niet bij voorbaat vast dat het strafrecht die meerwaarde kan bieden.

Rapport «Voor de verandering»

De leden van de D66-fractie lezen dat slechts 4% van de aangeschreven islamitische organisaties heeft gereageerd op het onderzoek. De resultaten van dit onderzoek over conversietherapie binnen de islamitische gemeenschap kunnen niet als representatief beschouwd worden. In hoeverre is het kabinet van mening dat aanvullend onderzoek naar conversietherapie binnen de islamitische gemeenschap hierdoor noodzakelijk is, zo vragen deze leden.

Zoals uit het onderzoek naar voren komt is homoconversie een moeilijk te onderzoeken fenomeen. Hoewel het onderzoek laat zien dat homoconversie voorkomt, geeft het onderzoek geen inzicht in de precieze omvang. De heimelijke aard van homoconversie maakt het doen van precieze uitspraken over aantallen lastig. Wel hebben de onderzoekers 15 organisaties en personen gevonden die zich bezighouden of -hielden met activiteiten gericht op conversie. De onderzoekers gaan ervan uit dat dit vermoedelijk een onderschatting is. Het kabinet is van mening dat aanvullend onderzoek op dit moment waarschijnlijk niet meer aan het licht zal brengen dan nu is gevonden, en ziet meer perspectief in de voorgestelde maatregelen gericht op alle religieuze gemeenschappen en het doen van een brede verkenning om te bezien op welke manier praktijken gericht op homoconversie effectief kunnen worden tegengaan.

De leden van de D66-fractie stellen voorts enkele vragen over een tabel waarin de leeftijden van de respondenten worden genoemd, op pagina 97 van het rapport. Is er informatie bekend over de vraag welke leeftijd de respondenten hadden op het moment dat zij een (poging tot) conversietherapie ondergingen? Hoe is dit in andere landen waar conversietherapie plaatsvindt?

In tabel 6.II op bladzijde 138 van het rapport «Voor de verandering» is een overzicht opgenomen van op welke leeftijd de respondenten geconfronteerd worden met een poging van de verandering van hun genderidentiteit.

Daarbij is te zien dat het bij deze respondenten m.n. na het 24e levensjaar plaatsvond.

Hoe dit in andere landen is, is het kabinet niet bekend. Bij de brede verkenning zal ook naar het beleid in het buitenland worden gekeken en indien relevant zal ook naar onderscheid in leeftijden worden gekeken.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige kabinetsreactie.

Voor deze leden staat centraal dat eenieder zichzelf moet kunnen zijn, zich veilig moet kunnen voelen en de ruimte moet kunnen krijgen om te zijn wie hij of zij is.

Naar de opvatting van de leden van de CDA-fractie kan conversietherapie bijzonder schadelijk zijn voor jongeren of mensen in een kwetsbare levensfase. Jongeren kunnen hierdoor voor hun hele verdere leven beschadigd raken. Het kabinet stelt dat het nu nog niet mogelijk is om te bepalen op welke wijze het voorkomen en tegengaan van homoconversie het meest succesvol kan worden gerealiseerd. Kan het kabinet toelichten hoe dit onderzoek eruit gaat zien, wat de verschillende fases zijn en in welke fase het onderzoek is?

Het kabinet vindt het van groot belang dat inspanningen om iemands seksuele- of genderidentiteit te veranderen effectief worden voorkomen en tegengegaan. Elke persoon heeft het recht zelf te bepalen wie hij wil zijn. Bij de vraag hoe de aanpak tegen conversiepogingen het beste vorm kan krijgen gaat het om een zorgvuldige afweging, waarin de rechten van LHBTI-personen centraal staan en waarin onderzocht wordt wat nodig is voor een effectieve bestrijding.

Het onderzoek betreft dan ook een gerichte, maar brede verkenning naar mogelijke nadere maatregelen en regelgeving, inclusief de optie van een wettelijk verbod (in enigerlei vorm) om homoconversie tegen te gaan. Maar zoals hierboven al is aangegeven dient de term «effectiviteit» in elk geval ook zo begrepen te worden dat het individuele (potentiële) slachtoffer van conversiepogingen met de beoogde maatregen geholpen wordt. Het onderzoek resulteert in een overzicht van maatregelen en regelgeving om homoconversie te voorkomen en tegen te gaan. Bij de brede verkenning naar verdere, effectieve maatregelen tegen conversiepraktijken zal tevens worden onderzocht hoe andere ons omringende en vergelijkbare landen conversiepraktijken tegengaan.

De verkenning, die momenteel wordt aanbesteed, wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband van onafhankelijke onderzoekers die verschillende expertises samen kunnen brengen, waaronder recht, kennis over gender, lhbti, samenleving en religie.

Het kabinet zal ten behoeve van een effectief beleid voortvarend een gerichte, maar wel brede verkenning starten naar mogelijke nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving. Daarbij zal ook naar de aanpak in ons omringende, vergelijkbare landen worden gekeken. De leden van de CDA-fractie vragen wat het kabinet precies bedoelt met vergelijkbare landen. In hoeverre verschilt de Nederlandse situatie met de ons omringende landen?

Met «vergelijkbare landen» verwijst het kabinet naar landen die qua (rechts)systeem vergelijkbaar zijn aan Nederland en die enigerlei vorm van een wettelijk verbod hebben ingesteld. Bij de verkenning wordt in kaart gebracht wat de impact daarvan is geweest en hoe dergelijke maatregelen en regelgeving in de Nederlandse context zou kunnen werken. Dit zodat het overzicht maatregelen en regelgeving omvat die passend zijn binnen de Nederlandse context.

Het is goed te vernemen dat het kabinet verdere mogelijkheden verkent om conversietherapie en homogenezing tegen te gaan. Wat betreft de gedragscode stelt het kabinet dat hierbij tevens aandacht zal zijn voor de positie van minderjarigen. Kan het kabinet wat meer duiden wat hij precies bedoelt met «aandacht voor de positie van minderjarigen»? Kan het kabinet aangeven in welk stadium van ontwikkeling de gedragscode is, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De Minister van Justitie en Veiligheid heeft vorig jaar het Humanistisch Verbond aangezocht om samen met de geloofskoepels tot een gedragscode te komen. Er ligt een document dat echter weinig steun van geloofskoepels geniet. Het Humanistisch Verbond heeft de Minister van Justitie en Veiligheid inmiddels verzocht om de regie weer over te nemen. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft dit inmiddels gedaan door een gesprekscyclus over de gedragscode met geloofskoepels aan te gaan. Omdat conversiepraktijken schadelijk zijn voor de ontwikkeling van minderjarigen is het van belang dat in het kader van de gedragscode ook aandacht is voor minderjarigen.

Voorts lezen de leden van de CDA-fractie in de beleidsreactie dat het kabinet de overtuiging heeft dat een gedragscode die de grenzen van hulp aan lhbti-personen concretiseert het meest effectief is wanneer deze tot stand komt met inbreng vanuit de religieuze koepelorganisaties en levensbeschouwelijke organisaties zelf. Genoemde leden kunnen deze gedachtegang wel volgen, maar dat betekent wel dat het belangrijk is dat er veel religieuze koepelorganisaties en levensbeschouwelijke organisaties meedoen en betrokken blijven. Kan het kabinet hier eens op reflecteren? Is er trouwens ook sprake van betrokkenheid hierbij van lhbti-organisaties met een religieuze signatuur?

Het ontwikkelen van een gedragscode door levensbeschouwelijke koepels is een van de onderdelen van beleid om homoconversiepraktijken maatschappelijk uit te bannen. De oorspronkelijke gedachte was om de geloofskoepels, hierin gefaciliteerd door het Humanistisch Verbond (HV), één gezamenlijke gedragscode te laten opstellen die ook door betreffende geloofskoepels onderschreven zou worden. Dat is niet mogelijk gebleken. De onder aanvoering van het HV opgestelde gedragscode wordt tot op heden alleen gesteund door de Boeddhistische Unie Nederland (BUN) als de Hindoeraad Nederland (HRN).

De Minister van Justitie en Veiligheid heeft het op zich genomen om met verschillende (geloofs)koepels, zoals het Interkerkelijk Contact In Overheidszaken (CIO), het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en het Centraal Joods overleg (CJO) in gesprek te treden met de intentie is om geloofskoepels ervan te overtuigen dat een door de geloofsgemeenschappen onderschreven gedragscode kan bijdragen aan het verder uitbannen van homoconversie praktijken. Eén van de opties die geëxploreerd wordt is om de koepels zelf, dan wel de bij de betreffende koepel aangesloten kerkgenootschappen (elk) hun eigen gedragscode te laten opstellen, die leidend wordt voor toepassing bij de eigen achterban.

Er is niet apart contact gelegd met lhbti-organisaties met een religieuze signatuur. Aangenomen mag worden dat zij een gedragscode geheel zouden onderschrijven.

De leden van het CDA-fractie vinden het tevens van belang dat er steunpunten komen. Hoe zullen deze steunpunten worden ingericht en wanneer starten ze? Deelt het kabinet het standpunt van genoemde leden dat ook scholen en geloofsgemeenschappen hierbij zijn aangehaakt?

Het kabinet vindt het belangrijk dat er een plek is waar LHBTI-personen, zeker als zij ervaring hebben met homoconversie, hun verhaal kwijt kunnen. Het doel van steunpunten is dan ook dat, naast het delen van verhalen, het steunpunt een plek biedt waar religieuze LHBTI-personen in alle vrijheid over hun situatie kunnen spreken. Daarnaast kunnen steunpunten LHBTI-personen ondersteunen bij het doen van aangifte en bij een eventuele juridische procedure. Het kabinet gaat met organisaties, zoals stichting Wijdekerk en de christelijke alliantie LCC+, en deskundigen in gesprek over de wijze waarop dergelijke steunpunten ingericht kunnen worden en hoe bij voorlichting op scholen aandacht kan worden besteed aan Homoconversie. Deze organisaties hebben een breed netwerk onder andere binnen scholen en geloofsgemeenschappen.

Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie op het rapport «Voor de verandering». Genoemde leden onderschrijven het uitgangspunt van het kabinet, dat in Nederland iedereen altijd en overal zichtbaar zichzelf moet kunnen zijn en dat activiteiten of handelingen om de seksuele gerichtheid van een individu te veranderen daar niet bij passen. Deze leden willen dat iedereen zich veilig weet in onze samenleving. Wie je ten diepste bent, mag niet verdrukt raken door anderen, ook niet door een homo conversietherapie. Daarom wijzen deze leden genezingspraktijken of conversietherapieën af. Deze leden pleiten voor een veilige ruimte waar eenieder vrij is om met anderen te praten en advies te vragen over wie je bent, wat je raakt en soms ook waar je mee worstelt. Die ruimte is belangrijk om te groeien en verder te ontdekken wie je bent. Daarbij mag het nooit zo zijn dat een ander je forceert om iemand anders te zijn dan je bent of druk uitoefent om andere keuzes te maken dan je wilt maken. De leden van de ChristenUnie-fractie maken gebruik van de gelegenheid om enkele vragen te stellen over het onderzoeksrapport en de beleidsreactie van het kabinet.

Kabinetsreactie

1. Lopende activiteiten gericht op de ondersteuning van lhbti-personen

Institutionele aanpak

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de kabinetsreactie over de ondersteuning van professionals in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) om de sensitiviteit en deskundigheid over seksuele gerichtheid en genderidentiteit te vergroten. Heeft het kabinet al inzicht in de effectiviteit van deze ondersteuning via richtlijnen, kennisdossiers en kwaliteitsstandaarden? Hoe wordt het effect van deze inspanningen gevolgd en gemeten en wanneer verwacht het kabinet dat het effect van deze ondersteuning zichtbaar zal zijn? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of conversietherapie expliciet afwijzend benoemd wordt in deze richtlijnen.

Het Ministerie van OCW ondersteunt de alliantie Gezondheidszorg op Maat (Women Inc., Rutgers en COC). Deze alliantie zet zich in voor het creëren van gender- en LHBTI-sensitieve gezondheidszorg en is gericht op eerstelijnszorg. De alliantie onderneemt verschillende activiteiten om kennis over gender- en LHBTI-sensitieve gezondheidszorg te vergroten. Die kennis wordt onder andere vertaald naar richtlijnen en kwaliteitsstandaarden en in de opleiding voor zorgprofessionals.

Maatschappelijke aanpak

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de beleidsreactie dat het kabinet nu inzet op «een maatschappelijke normverandering». Zij vragen deze uitspraak toe te lichten.

Het kabinet streeft ernaar dat alle mensen zich (sociaal) veilig voelen, de ruimte krijgen om te worden wie ze willen zijn en gevrijwaard worden van sociale of morele druk om de eigen identiteit te wijzigen. Hoewel hierop vooruitgang is geboekt, laat het onderzoek naar homoconversie zien dat er nog winst te behalen valt en blijkt dat sommige mensen nog steeds tegen belemmeringen aanlopen. In veel opzichten blijft heteroseksualiteit en cisgender (waarbij de genderidentiteit overeenkomt met het geboortegeslacht) de norm en zijn opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid sterk genormeerd. Het wegnemen van belemmeringen gebeurt van onderop en van binnenuit. Hierbij schept de overheid de nodige voorwaarden, bijvoorbeeld door het ondersteunen van voorlichting, het faciliteren van contact tussen LHBTI-personen en de uitwisseling op meerdere niveaus (lokaal, landelijk en Europees).

Het kabinet zet in op een lokale aanpak via gemeenten, een landelijke aanpak via campagnes en op dialoog en educatie via activiteiten van de christelijke alliantie LCC+. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat met deze activiteiten ook orthodoxchristelijke gemeenschappen worden bereikt. Genoemde leden onderstrepen het belang van een dialoog in de eigen gemeenschap, niet vanuit de overheid. Deze leden vragen het kabinet of hij er zicht op heeft of en hoe met deze maatschappelijke aanpak de gemeenschappen worden bereikt waarin de circa 15 organisaties en personen zich bevinden die in het onderzoek worden geïdentificeerd als zich bezighoudend (of in het verleden zich bezighoudend) met homo conversietherapie. Hoe worden deze gemeenschappen verder benaderd naar aanleiding van het rapport, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Voor het kabinet is het van belang in te zetten op een situatie waarin alle mensen zich (sociaal) veilig voelen en de ruimte krijgen om te zijn wie ze willen zijn. Om die reden ondersteunt het kabinet de activiteiten van de christelijke LHBTI-alliantie waarin Homo in de klas een plek heeft. Deze alliantie zet zich in voor het bespreekbaar maken van LHBTI binnen christelijke kring. Daarnaast heeft het kabinet contact met stichting Wijdekerk. Deze stichting zet zich eveneens in voor het bespreekbaar maken van LHBTI binnen christelijke kring en heeft een breed netwerk, eveneens binnen orthodoxchristelijke gemeenschappen. Het kabinet is met organisaties zoals stichting Wijdekerk en het LCC+ in gesprek over hoe onder andere steunpunten kunnen worden ingericht en hoe binnen voorlichting op scholen aandacht kan worden gegeven aan het voorkomen en tegengaan van homoconversie.

2. Uitkomsten van het onderzoek

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het onderzoek de constatering van de onderzoekers dat het fenomeen homoconversie heel lastig te onderzoeken is, doordat de afbakening niet duidelijk is en veelal niet herkenbaar is onder het begrip homoconversie. Deze leden vragen of het huidige onderzoek naar de opvatting van het kabinet een voldoende kwantitatief – en kwalitatief beeld geeft om conclusies te trekken.

Zoals uit het onderzoek naar voren komt is homoconversie een moeilijk te onderzoeken fenomeen. Hoewel het onderzoek laat zien dat homoconversie voorkomt, geeft het onderzoek geen inzicht in de precieze omvang. Het kabinet is van mening dat het onderzoek voldoende inzicht geeft om aan de slag te gaan met de voorgestelde maatregelen om te bezien op welke manier praktijken gericht op homogenezing homoconversie effectief kunnen worden tegengaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke definitie en afbakening ten aanzien van homo conversietherapie het kabinet hanteert in het licht van het onderzoek en met het oog op toekomstig beleid. Zij benadrukken dat grondwettelijke vrijheden soms schuren met de overtuiging van een meerderheid, maar dat een minderheid juist hierdoor de ruimte heeft en houdt om het leven anders in te richten. Zij vragen het kabinet naar het waarborgen van deze vrijheid in het bijzonder als hij kijkt naar de verhouding tot geloofsopvattingen over samenlevingsvormen, over de positie van het huwelijk, over de keuze voor een celibatair bestaan enzovoorts.

Het kabinet hanteert de definitie die ook in het onderzoek «Voor de verandering» wordt aangehaald in relatie tot de Engelstalige uitdrukking «sexual orientation and gender identity and expression conversion efforts» (SOGIECE) gebruikt wordt: elke vorm van behandeling die probeert iemands seksuele gerichtheid, genderidentiteit of genderexpressie actief te veranderen, waarbij een punt van discussie is of het daarbij om georganiseerde, volgehouden inspanningen moet gaan of niet. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat de uit te voeren verkenning wat dat betreft nadere handvaten gaat bieden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet voorts te reflecteren op de ruimte die religieuze gemeenschappen mogen hebben om er een minderheidsopvatting op na te houden.

Iedereen in Nederland heeft de ruimte om er een minderheidsopvatting op na te houden. Het kabinet waakt er echter voor dat opvattingen aan anderen worden opgedrongen en het effect hebben dat een individu zich onder druk gezet voelt om zijn eigen identiteit geweld aan te doen.

De ruimte voor minderheidsopvattingen of opvattingen in het algemeen (hiertussen bestaat geen kwalitatief verschil, juridisch noch maatschappelijk) wordt o.a. gewaarborgd middels het recht op de vrijheid van meningsuiting en in het geval van religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen ook middels het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en het beginsel van scheiding tussen kerk en staat. Voor deze (en andere) grondrechten geldt echter wel dat zij niet onbeperkt zijn.

De vrijheid van meningsuiting is een essentiële hoeksteen van een pluriforme samenleving en levendige democratie. De vrijheid van meningsuiting biedt niet alleen bescherming aan denkbeelden die positief of onverschillig worden ontvangen, maar ook aan meningsuitingen die mogelijk worden ervaren als kwetsend, schokkend en/of verontrustend. Dit wil niet zeggen dat de vrijheid van meningsuiting onbeperkt is. Het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting brengt plichten en verantwoordelijkheden met zich mee. Zo mag de vrijheid van meningsuiting worden beperkt indien de uiting oproept tot haat of geweld of indien de uiting nodeloos kwetsend is. Deze toetsing vindt plaats door de civiele of strafrechter.

De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de scheiding tussen kerk en staat beschermt onder meer religieuze gemeenschappen tegen onnodige inmenging van de staat. Dit betekent dat de staat zich niet of zeer terughoudend zal bezighouden met de interpretatie van religie en zich niet zal bemoeien met interne geloofsaangelegenheden of aangelegenheden van religieus institutionele aard. Ook hiermee worden minderheidsopvattingen beschermd.

Waar deze grondrechten botsen met elkaar of met andere grondrechten, is het aan de rechter om in het individuele geval een afweging te maken. De Grondwet kent geen voorgegeven rangorde tussen de grondrechten. Wel is het dus zo dat grondrechten niet onbeperkt zijn en dat zij ook een bepaalde verantwoordelijkheid met zich meebrengen en dat er ook situaties denkbaar zijn waar een beweging van, respectievelijk tussen, grondrechten aan de orde is.

3. Wat gaat het kabinet doen?

Ad 1. Gedragscode voor pastorale en levensbeschouwelijke ondersteuning

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om een gedragscode te laten opstellen voor pastorale en levensbeschouwelijke ondersteuning en dat hiervoor een startbijeenkomst heeft plaatsgevonden. Deze leden vragen welke organisaties hebben deelgenomen aan deze bijeenkomst. Zij vragen of de volle breedte van geloofsgemeenschappen hiertoe is benaderd.

Het Humanistisch Verbond is vorig jaar gevraagd om een faciliterende rol te spelen in het opstellen van een gedragscode door de geloofskoepels zelf. Van de Nederlandse geloofskoepels hebben de Boeddhistische Unie Nederland, de Hindoeraad Nederland en het Apostolisch Genootschap Nederland aan de door het Humanistisch Verbond georganiseerde bijeenkomst deelgenomen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben twijfels bij de zeggingskracht van een gedragscode voor kerken opgesteld door het Humanistisch Verbond. Zij vragen op welke gronden deze keuze is gemaakt en of de geloofsgemeenschappen betrokken zijn bij de keuze om de gedragscode door het Humanistisch Verbond te laten opstellen. Zij vragen waarom niet is overwogen om met de geloofsgemeenschappen zelf tot een keuze te komen en betrokkenen uit eigen kring te vragen dit proces te leiden.

De gedachte achter een gedragscode is dat het concretiseren van een norm in een gedragscode ervoor kan zorgen dat de toepassing van mogelijkheden op het gebied van het civiele recht wordt versterkt. Bij het vaststellen van de rechtmatigheid van een handeling, krijgt de civiele rechter met een gedragscode immers een duidelijk handvat aangeboden van wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.

Bij de maatschappelijke tegenstellingen die ontstonden rond de Nashville-verklaring, heeft het Humanistisch Verbond een verbindende rol gespeeld met het uitbrengen van een Liefdesverklaring, die door velen, waaronder predikanten en andere geestelijk leiders, is ondertekend. Daarom is het Humanistisch Verbond gevraagd om op basis van de uitgangspunten van de in religieuze kring breed onderschreven Liefdesverklaring een religie- en levensovertuiging overstijgende gedragscode op te stellen, die universele uitgangspunten bevat over de maatschappelijke omgang met mensen met een niet-heteroseksuele gerichtheid, en daarom beschouwd kan worden als een maatschappelijke norm. Religieuze koepelorganisaties zijn uitdrukkelijk uitgenodigd bij dit initiatief aan te sluiten. Van die mogelijkheid is gebruik gemaakt door de Hindoe Raad, de Boeddhistische Unie en het Apostolisch genootschap.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de toepassing van de gedragscode. Welke status heeft een dergelijke gedragscode? Wie is verantwoordelijk voor de toepassing ervan?

Het Humanistisch Verbond heeft het uitgangspunt gehanteerd dat door de gedragscode te ondertekenen, organisaties laten weten dat zij zich inzetten om het aanbieden van conversiepraktijken in Nederland te voorkomen. De uitvoering ervan – waaronder begrepen de verantwoordelijkheid voor de toepassing ervan – ressorteert bij de organisaties die de gedragscode ondertekenen. Voor het overige verwijzen wij naar het antwoord op voorgaande vraag.

Ad 2. Steunpunten

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet voornemens is steunpunten op te richten. Wat bedoelt het kabinet ermee dat een steunpunt een plek biedt waar religieuze lhbti-personen «weerbaar en empowered worden», zo vragen deze leden.

Religieuze LHBTI-personen hebben te maken met een opeenstapeling van kenmerken die hun positie kwetsbaar maakt. Iedereen moet de mogelijkheid hebben zichzelf te kunnen zijn. In levensbeschouwelijke kringen is dit niet altijd vanzelfsprekend. Het kabinet zet zich er dan ook voor in dat alle LHBTI-personen zichzelf kunnen zijn en bevordert dat dit bespreekbaar wordt gemaakt.

Naast dat het steunpunt een plek kan zijn waar LHBTI-personen hun verhaal kunnen delen, kan het steunpunt een plek bieden waar zij gesterkt en bemoedigd kunnen worden.

Hoe zorgt het kabinet ervoor dat mensen uit de volle breedte van de geloofsgemeenschappen deze steunpunten passend, gezaghebbend en veilig genoeg vinden om er aan te kloppen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Wordt hiertoe ook het overleg gekozen met de geloofsgemeenschappen zelf?

Vertrouwelijkheid en anonimiteit zijn bij steunpunten ontzettend belangrijk. Het kabinet gaat dan ook in gesprek met zowel christelijke als islamitische belangenorganisaties over de wijze waarop dergelijke steunpunten ingericht kunnen worden. Deze organisaties hebben een breed netwerk binnen religieuze gemeenschappen en zijn daarmee een belangrijke partner voor het kabinet.

Ad 3. Verkenning mogelijkheden voor nadere maatregelen en regelgeving

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het onderzoek de volgende passage: «De handhaving van eventuele nadere maatregelen en regelgeving zal vermoedelijk afhankelijk zijn van meldingen.» Deze leden vragen in deze context naar de toegevoegde waarde van extra wetgeving. Is het gezien deze bevindingen niet zeer onwaarschijnlijk dat er meldingen gedaan worden?

De verkenning zal uitsluitsel moeten geven over de toegevoegde waarde van enige vorm van een wettelijk verbod. Het kabinet wil daar niet op vooruit lopen. Het aantal meldingen dat van homoconversie gedaan wordt, hangt samen met een groot aantal factoren, waaronder de vraag in hoeverre sprake is van een strafbaar feit of wettelijk verbod.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een inschatting van het kabinet over de vraag hoe aanvullende wetgeving zou kunnen bijdragen aan het bestrijden van homo conversietherapie.

Hiervoor verwijst het kabinet naar het eerder gegeven antwoord dat de brede verkenning naar mogelijke, effectieve nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving, inclusief de optie van mogelijkheden voor enige vorm van een wettelijk verbod, daar uitsluitsel over moet geven. Op grond van de uitkomsten van die verkenning kan een weloverwogen keuze worden gemaakt voor de wijze waarop conversiepraktijken het meest succesvol kan worden voorkomen en tegengegaan.

Voor de leden van de ChristenUnie-fractie is het belangrijk dat je als homo veilig bent in je eigen omgeving en dat je vrij bent om je eigen keuzes te maken. Tevens is het daarbij belangrijk dat, als jongeren worstelen met hun geaardheid in relatie tot hun geloof, er alle ruimte is voor een pastoraal gesprek. Daarbij is zorgvuldigheid nodig. Dan gaat het namelijk over je zijn, waarin iemand anders niet mag voorschrijven hoe je daarmee omgaat. In dat kader vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie om een reflectie van het kabinet op de balans die volgens hem zou moeten gelden tussen de verschillende grondwettelijke vrijheden die worden ingeperkt bij een wettelijk verbod op homo conversietherapie en daarbij in te gaan op proportionaliteit, subsidiariteit en doeltreffendheid van een eventueel verbod. De leden van de fractie van de ChristenUnie zien in het zeldzame bestaan van homoconversietherapie wel een stevige aanmoediging om juist in die kringen waar hier mogelijk sprake van zou kunnen zijn, de positie van kwetsbare lhbti’ers te versterken.

Zoals in de brief aan uw Kamer reeds is aangegeven, beschermen grondrechten de individuele vrijheden van burgers en waarborgen zij het zelfbeschikkingsrecht en de keuzevrijheid van het individu. Wel is het zo dat grondrechten met elkaar kunnen botsen. De Grondwet beschermt burgers tegen onnodige inmenging van de staat. Voor geloofsgemeenschappen betekent dit dat de staat zich niet of zeer terughoudend zal bezighouden met de interpretatie van religie en zich niet zal bemoeien met interne geloofsaangelegenheden of aangelegenheden van religieus institutionele aard. Grondrechten kunnen elkaar onderling begrenzen en de Grondwet kent geen voorgegeven rangorde tussen de grondrechten.

Dit hangt af van het individuele geval. Wel is het zo dat grondrechten niet onbeperkt zijn en dat zij ook een bepaalde verantwoordelijkheid met zich meebrengen en dat er ook situaties denkbaar zijn waar een beweging van, respectievelijk tussen, grondrechten aan de orde is.


X Noot
1

Bijlage «Voor de verandering. Een exploratief onderzoek naar pogingen tot het veranderen van seksuele gerichtheid en genderidentiteit in Nederland» bij Kamerstuk 30 420, nr. 358

X Noot
2

Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 181

X Noot
3

Bijlage «Voor de verandering. Een exploratief onderzoek naar pogingen tot het veranderen van seksuele gerichtheid en genderidentiteit in Nederland» bij Kamerstuk 30 420, nr. 358

X Noot
5

Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 181

Naar boven