30 418
Wijziging van de Kieswet, houdende verlaging van de voorkeurdrempel voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 26 april 2006

1. Inleiding

Het heeft mij genoegen gedaan dat vrijwel alle fracties met belangstelling hebben kennisgenomen van het voornemen van het kabinet tot verlaging van de voorkeurdrempel bij de verkiezing voor de leden van de Tweede Kamer. Ik dank de fracties voor hun inbreng. Ik citeer daarbij met instemming de leden van de CDA fractie die erkennen dat met een drempel van 12.5% van de kiesdrempel een redelijke balans is gevonden tussen het belang van evenwichtig samengestelde fracties en het belang om de kiezers een grotere invloed te geven op de personele samenstelling van de fracties. Slechts de leden van de fractie van de SGP melden dat zij geen voorstander zijn van deze maatregel omdat zij menen dat versterking van het persoonlijke element in de politiek geen effect zal hebben op het dichten van de kloof tussen burger en politiek. Zij pleiten voor een inhoudelijke versterking van de volksvertegenwoordigende rol. Hen kan ik melden, dat een lagere voorkeurdrempel door het versterken van de kiezerslegitimatie van de volksvertegenwoordiger, naar mijn mening, tot een dergelijke inhoudelijke versterking kan leiden. Kandidaten zullen juist op inhoudelijke gronden kiezers proberen te werven. Ik kom later nog op dit punt terug.

2. Opportuniteit

De leden van de fracties van ChristenUnie, D66 en PvdA vroegen naar de relatie van dit voorstel tot het Burgerforum. Zo vroegen de leden van de PvdA-fractie waarom de regering niet heeft gewacht op de resultaten van het Burgerforum over het kiesstelsel. De leden van de fracties van Christenunie en de PvdA informeerden naar de reden van de koerswijziging van het kabinet ten opzichte van uitlatingen over verlaging van de voorkeurdrempel in de hoofdlijnennotitie «Naar een sterker parlement».

Zoals bekend was het kabinet voorstander van een ingrijpender wijziging van het kiesstelsel zoals neergelegd in het inmiddels ingetrokken wetsvoorstel nieuw kiesstelsel Tweede Kamer. Dit voorstel werd niet gesteund door een meerderheid in de Tweede Kamer. Het kabinet meent echter dat het dringend nodig is de band tussen kiezer en gekozene te versterken. Verlaging van de voorkeurdrempel kan daaraan een bijdrage leveren. Deze maatregel kan eenvoudig nog voor de komende verkiezingen worden getroffen en maait het gras niet weg voor de voeten van het Burgerforum, omdat het slechts een beperkte maar desondanks betekenisvolle wijziging is van het huidige stelsel. Het principe van de voorkeurstem maakt immers van oudsher deel uit van ons kiesstelsel. Ik deel dan ook niet de mening van de Kiesraad, die door de leden van de ChristenUnie-fractie wordt aangehaald, dat sprake is van een substantiële wijziging van ons stelsel. Wachten op de plannen waarmee het Burgerforum zal komen, zoals de leden van de ChristenUnie suggereren in navolging van de Kiesraad, zou als onwenselijke consequentie hebben dat de voorgenomen verlaging van de kiesdrempel in elk geval niet bij de eerstvolgende Kamerverkiezingen kan worden ingevoerd.

De leden van de PvdA-fractie vroegen mij of ik het wetsvoorstel nog aan het Burgerforum zal voorleggen. Het Burgerforum zal zeker kennis nemen van het voorstel tot verlaging van de voorkeurdrempel en zal dit mogelijk bij haar beraadslagingen betrekken. Het is echter niet wenselijk de discussie van het Burgerforum te belasten met de vraag naar een concreet oordeel over onderhavig voorstel. Het Burgerforum heeft immers een veel bredere taak en moet juist onafhankelijk van de politiek tot een voorstel komen.

3. Verwachte effecten en consequenties wetsvoorstel

3.1 Versterking band kiezer-gekozene

Vrijwel alle fracties vroegen mij nader in te gaan op de relatie tussen de verlaging van de voorkeurdrempel en het versterken van de band tussen kiezer en gekozene. Zo citeerden de leden van de fractie van de ChristenUnie het Nationaal Verkiezingsonderzoek van 2002–2003 waaruit blijkt dat de persoonlijke kwaliteit slechts voor een klein percentage van de respondenten als motief gold om op een ander dan de lijsttrekker te stemmen. Zij vragen zich dus af of het voorstel aansluit bij de wensen en verwachtingen van de burger.

Zoals ik ook in de memorie van toelichting heb beargumenteerd, is het doel van de verlaging van de voorkeurdrempel uitdrukkelijk het vergroten van het persoonlijke element in de politiek. De kiezer kan daarmee naast zijn voorkeur voor een partij ook zijn voorkeur voor een bepaalde persoon tot uitdrukking brengen. Ik verwacht dat kandidaten hierdoor meer hun best zullen doen zich persoonlijk te profileren, hetgeen er toe moet leiden dat er meer kenbare en gekende parlementariërs komen. Een dergelijke profilering kan allerlei vormen aannemen. Ik verwacht veeleer dat profilering zal plaatsvinden op grond van regionale en inhoudelijke accenten. Een dergelijke profilering leidt naar mijn oordeel niet tot een verkiezingsstrijd binnen partijen zoals de fracties van het CDA en de PvdA blijkbaar vrezen. Het biedt aan kiezers de mogelijkheid om de overweging te maken of kandidaat X van partij Y beter bij zijn eigen denkbeelden over bijvoorbeeld de ontwikkeling van een regio of het ziektenkostenstelsel aansluit dan kandidaat Z van partij W. Dergelijke afwegingen zullen naar mijn oordeel vooral bij kiezers die hun stem willen laten afhangen van een bepaald, inhoudelijk, deelonderwerp zoals milieu, onderwijs of plattelandsbeleid, een belangrijke rol spelen.

Overigens hecht ik er aan nogmaals te onderstrepen dat de voorgestelde wijziging niet zeer ingrijpend is ten opzichte van de huidige situatie. Kandidaten op een lijst hoeven als gevolg van verlaging van de voorkeurdrempel niet een sterke onderlinge concurrentie aan te gaan om gekozen te worden. De plaats op de lijst blijft immers, zoals in de memorie van toelichting uitvoerig is toegelicht, van grote invloed op de verkiesbaarheid van een persoon. Ik beschouw het overigens als winst als een kandidaat kiezers gaan opzoeken om hen te overtuigen een stem op hem of haar uit te brengen. Graag wil ik op dit punt de leden van de D66-fractie citeren, die aangaven dat in het huidige systeem, helemaal los van de voorkeurdrempel ook stimulansen voor intrapartijcompetitie, aanwezig zijn. Die beperken zich tot de periode vóór de vaststelling van de lijst. Zij wezen erop dat de (aspirant) kandidaten nu naar de gunst dingen van de leden van de partij, of in veel gevallen slechts de functionarissen van partijorganen die verantwoordelijk zijn voor het samenstellen van de kieslijst. Als kandidaten deze energie zouden richten op de gehele bevolking valt dat toe te juichen.

Ter toelichting op het blijvende belang van de plaats op de lijst van een kandidaat, wijs ik op de cijfers die als bijlage bij de memorie van toelichting zijn gevoegd. Hieruit blijkt dat ook bij toepassing van een kiesdrempel van 12.5% slechts enkele kandidaten in de kamer zitting zouden hebben genomen enkel vanwege overschrijding van de voorkeurdrempel. Dat zou anders zijn indien kandidaten zouden worden gekozen op basis van de volgorde van het aantal van de op hen uitgebrachte stemmen. In zo’n situatie telt immers elke stem. Ten slotte merk ik in dit verband op dat kandidaten gezamenlijk op een lijst staan, een gemeenschappelijk belang vertegenwoordigen en vier jaar lang gezamenlijk moeten optrekken. Deze gegevens werpen een sterke dam op tegen een onverkwikkelijke strijd tussen kandidaten van één partij.

De leden van de fractie van de VVD vroegen hoe de regering aankijkt tegen conflicterende belangen van kamerleden die als regiokandidaat zijn gekozen bij interregionale projecten. Het kan voorkomen dat een kandidaat vooral in een bepaalde regio stemmen trekt, dat is ook nu al het geval. Van alle kamerleden wordt verwacht dat zij belangenafwegingen maken. Daarin moeten soms ook regionale, lokale en zelfs individuele belangen worden afgewogen. Er is geen enkele aanwijzing dat kamerleden die kunnen steunen op een regionale achterban zich vooral door de belangen van die regio laten leiden. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat verlaging van de voorkeurdrempel hierin verandering zal aanbrengen. Daarbij merk ik op dat kamerleden ook om heel andere- vaak minder zichtbare redenen – door bepaalde belangen beïnvloed kunnen zijn. Te denken valt aan nevenfuncties, familiebanden of contacten met lobbyisten.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen zich af of een meer op de persoon toegespitste keuze niet het risico in zich draagt dat het vertrouwen van de burger in de politiek nog brozer wordt. Natuurlijk kunnen kiezers teleurgesteld raken in de resultaten die het kamerlid waarop zij hun voorkeurstem hebben uitgebracht. Het is dan de taak van een kamerlid om uit te leggen waarom hij bepaalde keuze heeft gemaakt of dat hij is overstemd. Ik zie niet in waarom dat in de toekomst, als gevolg van verlaging van de voorkeurdrempel, meer tot teleurstelling van de kiezer zal leiden. Ik verwacht juist dat kamerleden die op basis van een voorkeurstem zijn gekozen, zich meer zullen inspannen om hun achterban te informeren, hetgeen het vertrouwen ten goede kan komen.

3.2 Risico onvoldoende zetels voorkeurkandidaten

De leden van de CDA-fractie vroegen of zich in het nabije verleden (verkiezingen 1998, 2002 en 2003) de situatie heeft voorgedaan dat kandidaten wel de verlaagde voorkeurdrempel haalden, maar niet zouden zijn gekozen omdat de partij in totaal onvoldoende zetels behaalde. De leden van andere fracties vroegen of het na verlaging van de voorkeurdrempel vaker zal voorkomen dat kandidaten de drempel halen maar niet worden gekozen.

Op basis van een analyse van de verkiezingsuitslagen van 1998, 2002 en 2003 zou bij een drempel van 12.5% alleen in 2002 één kandidaat van de ChristenUnie voldoende stemmen hebben gehaald om een zetel aan betrokkene toe te wijzen terwijl de partij onvoldoende zetels had binnengehaald. Het gaat hier dus om een gering risico, dat weliswaar iets groter is bij kleinere partijen maar desondanks toch gering. Vrijwel altijd komen de personen die met voorkeurstemmen in de kamer worden gekozen, ook in de kamer op basis van hun plaats op de lijst. Wel is het mogelijk dat in de toekomst als gevolg van de verlaging van de drempel meer voorkeurstemmen zullen worden uitgebracht. Dit is overigens een gewenst effect van de voorgestelde aanpassing. Ook nu worden stemmen uitgebracht op kandidaten die niet worden gekozen. Dat gegeven op zich leidt niet tot vermindering van de band tussen kiezers en gekozenen, zo meld ik de leden van de fractie van de PvdA.

3.3 Consequenties samenstelling kandidatenlijsten

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of de regering verwacht dat partijen zorgvuldiger te werk zullen gaan bij het samenstellen van kandidatenlijsten. Ik zou deze vraag eigenlijk aan u moeten stellen. Het samenstellen van de kandidatenlijsten is immers de verantwoordelijkheid van de politieke partijen zelf. Ik ga er van uit dat politieke partijen hier altijd zorgvuldig mee om gaan en er dus zorg voor dragen dat alle kandidaten die zij op de lijst plaatsen in principe over de kwaliteiten beschikken om een goed kamerlid te zijn. Ook vroegen deze leden mij naar de verwachte effecten van dit voorstel op het fenomeen lijstduwer. Het plaatsen van kandidaten waarvan vooraf bekend is dat zij geen zitting zullen nemen in het vertegenwoordigende orgaan is de eigen verantwoordelijkheid van politieke partijen. Bovendien spelen lijstduwers bij Tweede Kamer verkiezingen een veel minder prominente rol dan bij bijvoorbeeld gemeenteraadsverkiezingen.

Ook het toetsen van de integriteit van individuele kamerleden waar de leden van de fractie van D66 mij een vraag over stelden, is een onderwerp dat tot de eigen verantwoordelijkheid van de politieke partij behoort. Het is niet zo dat van overheidswege, bijvoorbeeld in het kader van het geloofsbrievenonderzoek zal worden overgegaan tot een integriteitstoets. Dat zou immers in strijd zijn met het passieve kiesrecht zoals dat in artikel 4 en 56 van de Grondwet is vastgelegd.

Uit bovenstaande kunt u afleiden dat ik van mening ben dat het onderhavig voorstel in het geheel geen uitholling betekent van de rol van politieke partijen, zoals de vragenstellers van de ChristenUnie suggereerden. In tegendeel, de rol van politieke partijen bij de samenstelling van fracties blijft prominent aanwezig. Zij bepalen immers wie er worden gekandideerd en in welke volgorde. Dit gevoegd bij het gegeven dat ook bij een verlaagde voorkeurdrempel de plaats op de lijst nog steeds in belangrijke mate zal bepalen of iemand al dan niet wordt gekozen, impliceert dat de partij een overwegende invloed kan uitoefenen op de samenstelling van de fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen mij of het risico aanwezig is dat de verlaging van de voorkeurdrempel het werk van de fracties zal schaden omdat er ook minder populaire maar wel degelijk belangrijke onderwerpen die kamerleden moeten behandelen. Hieraan ligt de veronderstelling ten grondslag dat kamerleden die met voorkeurstemmen zijn gekozen minder geneigd zullen zijn de minder populaire onderwerpen in hun portefeuille te nemen. Wat daarvan ook zij, de portefeuilleverdeling is een zaak van de fracties. Dat bepaalde onderwerpen minder populair zijn bij bepaalde kamerleden, is ook nu reeds het geval. Desalniettemin slagen fracties er steeds in de onderwerpen te verdelen. Op dit punt heb ik geen reden tot ongerustheid.

3.4 Afweging belang voorkeurstemmen versus lijstvolgstemmen

De leden van de PvdA-fractie vroegen mijn mening over het voorstel van de PvdA commissie-Andeweg om de kiezers de keuze te geven ofwel op de partij als zodanig te stemmen ofwel op een specifieke kandidaat van de partij. Als iemand op de partij stemt, betekent dit dat de kiezers instemt met de door de partij aangebrachte volgorde op de lijst. Deze stemmen worden dan ook in volgorde van de lijst van boven naar beneden «overgedragen». Omdat stemmen op de partij als zodanig in deze variant mogelijk is via een «lijststem», zijn ook de stemmen op de lijsttrekker «echte» voorkeurstemmen geworden.

De invoering van een lijststem zoals de leden van de PvdA-fractie voorstelden betekent een significante verandering van het Nederlandse kiesstelsel. In het huidige stelsel is het uitgangspunt immers dat de kiezer stemt op een persoon. Ook zetels worden toegekend aan een persoon en niet aan een partij. Indien een lijststem zou worden ingevoerd naast een voorkeurdrempel van 12,5% tonen berekeningen aan dat bij alle manieren van het verdelen van de lijststemmen over de kandidaten op de lijst, het effect van de voorkeurstem vrijwel nihil wordt. Een lijststem zou logischerwijs daarom gecombineerd moeten worden met een voorkeurdrempel van 0%. De kiezer stemt dan of in met de lijst, of hij stemt op een individuele kandidaat. Het aantal stemmen op de lijst bepaalt dan hoeveel kandidaten (in volgorde van de lijst) in ieder geval in de Tweede Kamer komen. Voor de overgebleven zetels geldt dat degene met de meeste stemmen, ongeacht zijn plaats op de lijst, als eerste in aanmerking komt.

Het invoeren van een lijststem is daarom een dusdanig grote wijziging van het stelsel dat het buiten de reikwijdte van dit voorstel valt. Het kan ook niet gezien worden als een aanvulling op dit wetsvoorstel, maar is een radicale wijziging ervan. Dit wetsvoorstel beoogt immers om met een kleine wijziging de band tussen kiezer en gekozene iets te versterken. De uitkomst van het Burgerforum zal mogelijkerwijs leiden tot een grotere stelselwijziging. Daarom alleen al dient nu niet te worden overgegaan tot de invoering van een lijststem. Nog los van de vraag of zo’n ingrijpende wijziging redelijkerwijs voor de volgende verkiezingen kan worden ingevoerd.

3.5 Consequenties partijfinanciering

De leden van de fractie van PvdA vroegen of het nodig is regels op te stellen voor de financiering van persoonlijke campagnes en of de regering het gevaar ziet van het kopen van een verkiesbare plek. In het nog in te dienen wetsvoorstel financiering politieke partijen zal in principe een voorziening worden getroffen die het mogelijk maakt ook toezicht uit te oefenen op de campagne-uitgaven van individuele kandidaten, door partijen te verplichten giften boven een bepaald bedrag aan individuele kandidaten in verkiezingstijd openbaar te maken. Daarnaast sta ik positief tegenover gedragscodes van politieke partijen voor campagnefinanciering. Ik ga er zonder meer vanuit dat partijen zelf zullen zorgen voor een goede gang van zaken.

De leden van de fractie van D66 vroegen of overwogen kan worden de financiële ondersteuning van kamerleden nauwer te laten aansluiten bij het onderhouden van de band met de achterban. Naar mijn mening is het zonder meer verantwoord te investeren in het onderhouden van contacten met de achterban. De Kamer beslist daar in beginsel zelf over. Ik wijs er wel op dat lang niet alle gekozenen een aanwijsbare achterban zullen hebben, evenmin als dat nu het geval is. De verlaging van de voorkeurdrempel is slechts een beperkte wijziging ten opzichte van het huidige stelsel. Ik zie dan ook niet in waarom dit voorstel zou moeten leiden tot aanpassing van de financiële ondersteuning van kamerleden.

3.6 Ervaringen buitenland en effecten op vrouwen

De leden van de CDA-fractie wilden zij weten wat de gevolgen zijn van een lagere kiesdrempel op de kansen van vrouwen om te worden gekozen. Ook de leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering op basis van gegevens uit onderzoek, al dan niet in het buitenland, kan meedelen of mannelijke kandidaten meer voordeel hebben van lage voorkeurdrempels dan vrouwen.

In het algemeen wordt aangenomen dat vrouwen meer kansen hebben in lijstenstelsels dan in een stelsel met een meer persoonlijk element, zoals bijvoorbeeld een meerderheidsstelsel met enkelvoudige districten. Dit zou voortkomen uit het feit dat politieke partijen in enkelvoudige districten meer geneigd zijn om een mannelijke kandidaat te stellen, aangezien ze denken dat deze een grotere aantrekkingskracht heeft op kiezers dan een vrouwelijke kandidaat.1 Toch blijkt, bij onderlinge vergelijking, dat in sommige landen met een meerderheidsstelsel, zoals Australië en Canada, meer vrouwen gekozen worden dan in landen met een proportioneel of gemengd stelsel zoals Israël en België.2 Tussen landen die eenzelfde stelsel hanteren, blijken ook grote verschillen te bestaan, bijvoorbeeld tussen Nederland en Israël die beiden een strikt proportioneel stelsel hanteren.3

De conclusie kan dan ook zijn dat hoewel de inrichting van een kiesstelsel de kansen van vrouwen kan bevorderen, er andere factoren aan zijn te wijzen die hierbij een minstens even grote rol spelen. Deze zijn onder andere de rol van politieke partijen (ideologie, kandidaatstellingsprocedure, wens om vrouwen op verkiesbare plaatsen te zetten), culturele en socio-economische factoren (opleidingskansen voor vrouwen, kinderopvang, emancipatie) en eventuele quota’s die hetzij wettelijk worden opgelegd (België), hetzij door partijen zelf worden gehanteerd (Finland).4 Om die reden kan niet gesteld worden dat een lage voorkeurdrempel meer voordeel biedt voor mannelijke kandidaten, dit hangt van teveel andere factoren af. Bovendien wijs ik er op dat in de literatuur geringere kansen voor vrouwen vooral gekoppeld worden aan stelsels met enkelvoudige districten en niet aan het al dan niet bestaan van open kandidatenlijsten, dat wil zeggen lijsten op de volgorde waarvan de kiezers invloed kunnen uitoefenen.

Verder vroegen de leden van de CDA-fractie of bekend is of kiezers die op de lijsttrekker of de eerste vrouw stemmen zich kunnen vinden in de volgorde van de lijst. Of kiezers die een stem uitbrengen op de lijsttrekker of, als dat geen vrouw is, op de eerste vrouw van de lijst, instemmen met de lijstvolgorde is niet bekend. De kiezers hebben immers uitsluitend de mogelijkheid een voorkeur voor een kandidaat tot uitdrukking te brengen.

De leden van de fractie van CDA vroegen naar de voorkeurdrempels van andere landen met een vergelijkbaar kiesstelsel en de effecten daarvan. De leden van de PvdA-fractie vroegen mij ik voorbeelden kon noemen van landen waarbij een lage voorkeurdrempel leidt tot een duidelijke sterkere band tussen kiezer en gekozene.

Andere kiesstelsels van evenredige vertegenwoordiging verschillen min of meer sterk van het Nederlandse stelsel. Het enige andere land ter wereld dat werkt met een onverdeeld kiesgebied en een zeer lage kiesdrempel is Israël. Israël hanteert echter een stelsel van gesloten lijsten. Dat wil zeggen dat de kiezer uitsluitend een partijvoorkeur tot uitdrukking kan brengen. In verschillende andere stelsels van evenredige vertegenwoordiging is het wel mogelijk één voorkeurstem (bijvoorbeeld Zweden) of soms meer voorkeurstemmen (bijvoorbeeld België) uit te brengen. De betekenis van die stem verschilt echter zo wezenlijk van de Nederlandse dat het niet goed mogelijk is de uitwerking daarvan onderling te vergelijken. Zo kunnen kiezers in België een stem op een partij (en daarmee tot uitdrukking brengen dat ze instemmen met de volgorde van de lijst) of een stem op één of meer kandidaten uitbrengen. In Zweden staat het partijen vrij kiezers al dan niet de gelegenheid te geven een voorkeurstem op een kandidaat uit te brengen. Bovendien kunnen kiezers onder omstandigheden zelf namen toevoegen.

4. Wenselijkheid van verlaging van de drempel voor de overige in de Kieswet geregelde verkiezingen

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of de regering nader kan motiveren waarom de grens van 12,5% te laag is voor gemeenten en provincies. Naast hetgeen hierover in de memorie van toelichting al is opgemerkt, blijkt ook uit de praktijk van de laatstgehouden gemeente- raadsverkiezingen dat in gemeenten de huidige voorkeurdrempel al eenvoudig kan worden gehaald. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de kleinere schaal van de verkiezingen.

Op basis van de gemeenteraadsverkiezingen in 2002 is voor de gemeenten Eemnes en Den Haag en de provincie Zuid-Holland berekend wat de gevolgen van een verdere verlaging van de voorkeurdrempel zouden zijn, vanzelfsprekend zonder dat rekening kon worden gehouden met het effect van de verlaging op het stemgedrag van kiezers. Hieruit blijkt dat de gevolgen tamelijk ingrijpend zouden zijn voor een deel van de fracties. De balans tussen het belang van evenwichtig samengestelde fracties en het belang van invloed van de kiezer op de keuze van kandidaten slaat dan te ver door in het voordeel van laatstgenoemd belang.

5. Voorlichting

De leden van de CDA-fractie gaven aan dat veel kiezers niet op de hoogte zijn van de mogelijkheid om een voorkeurstem uit te brengen. Ook zouden sommige kiezers bang zijn dat hun stem verloren gaat als de kandidaat van hun voorkeur onvoldoende stemmen krijgt. Zij wezen er op dat het risico groot is dat een eventuele wijziging niet het gewenste effect zal hebben als kiezers niet weten hoe het systeem werkt. Anderzijds wezen deze leden er op dat de kiezers niet het gevoel moeten krijgen dat zij expliciet worden uitgenodigd dan wel gedwongen een voorkeurstem uit te brengen.

De regering zal zich in haar voorlichting beperken tot het onder de aandacht brengen van het feit dat de voorkeurdrempel is verlaagd. Daarnaast zal de regering feitelijke uitleg geven over de werking van een voorkeurstem. Er zal op geen enkele wijze in de campagne tot uitdrukking worden gebracht dat het wenselijk is om een voorkeurstem uit te brengen (in de zin van een stem op een ander dan de lijsttrekker). Er is niet voorzien in financiering van een uitgebreide campagne over verlaging van de voorkeurdrempel. Het onderwerp zal dus worden meegenomen in de reguliere opkomstbevorderende campagne. Hiervoor is een bedrag van circa 1 miljoen euro beschikbaar voor media-activiteiten. De leden van de CDA-fractie kan ik op dit punt dan ook zonder meer geruststellen. Voor het overige ben ik van mening dat hier een belangrijke eigen verantwoordelijkheid ligt van de politieke partijen en de kandidaten om deze aspecten in hun campagnes voor het voetlicht te krijgen.

6. Evaluatie

De leden van de fracties van D66 en CDA vroegen naar de evaluatie van deze wet. De CDA-fractie gaf aan het belangrijk te vinden om te beoordelen of de verlaging effecten heeft gehad en zo ja welke. Ook de D66-fractie vroeg mij of er al criteria zijn vastgesteld op basis waarvan de effecten van deze wijziging zullen worden geëvalueerd.

Indien het Burgerforum zal adviseren het kiesstelsel aan te passen, ga ik er vooralsnog vanuit dat de regering in het kader van de beoordeling van dat voorstel zal nagaan wat het effect is geweest van de verlaging van de voorkeurdrempel. Op korte termijn is immers slechts het directe effect meetbaar, namelijk het aantal volksvertegenwoordigers dat op basis van de voorkeurdrempel direct is gekozen. Het indirecte effect van een sterkere kiezerslegitimatie op het functioneren van kamerleden en de relatie tussen kiezer en gekozene vergt meer kwalitatief onderzoek. Bovendien is een dergelijke evaluatie pas mogelijk als het systeem enige tijd heeft gefunctioneerd.

7. Overig

De leden van de fractie van CDA vroegen naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State of desgevraagd aan derden kandidatenlijsten inclusief geboorte- en adresgegevens van kandidaten verstrekt moeten worden door hoofdstembureaus. Aangezien deze materie niet direct te maken heeft met het onderwerp van deze nota, zal ik deze vraag in een aparte brief beantwoorden.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Pechtold


XNoot
1

«Women in Politics and Decision Making in the Late Twentieth Century», A United Nations Study (1992), blz. 40–41.

XNoot
2

P. Norris, «Women’s representation and electoral systems», in the International Encyclopaedia of Elections, ed. Richard Rose (2000), blz. 348–351.

XNoot
3

Inter-Parliamentary Union: zie www.ipu.org.

XNoot
4

«Differential impact of electoral systems on female political representation», Working paper W10 of the Women’s Rights Series van het Europees Parlement (1997). Zie ook H.R.B.M. Kummeling, H van der Kolk en M. Lourijssen, Gemengde kiesstelsel, in: Het nieuwe kiesstelsel onderzocht, drie onderzoeksrapporten bij de hoofdlijnennotitie «Naar een sterker parlement», Den Haag 2004, blz. 57.

Naar boven