30 406
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met overblijven in het basisonderwijs

nr. 11
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN HAMER EN VERGEER TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 9

Ontvangen 12 april 2006

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Aan artikel I, onderdeel B, wordt een nieuw punt toegevoegd, luidende:

4. Onder aanduiding van de bestaande tekst van het artikel als eerste lid, worden daaraan drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:

2. Een ouder van een leerling die van de overblijfmogelijkheid gebruik maakt, heeft aanspraak op een overblijftoeslag.

3. De Wet kinderopvang is van overeenkomstige toepassing op het vaststellen van de hoogte van de overblijftoeslag, op de toekenning en op de uitbetaling daarvan, met dien verstande dat:

a. de hoogte van de overblijftoeslag afhankelijk is van:

1°. de draagkracht van de ouder,

2°. de kosten van het overblijven per kind, die worden bepaald door het aantal uren overblijven per kind en de voor het overblijven te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het vierde lid, en

b. voor het bepalen van de hoogte van de overblijftoeslag wordt uitgegaan van een verdeling van de kosten voor de overheid en ouder in de verhouding 2 : 1.

4. De uurprijs die bij de hoogte van de overblijftoeslag, bedoeld in het tweede lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven. Dit bedrag wordt per 1 januari van ieder kalenderjaar bij regeling van Onze Minister herzien aan de hand van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen index ter zake van lonen of prijzen.

II

In artikel II wordt aan artikel 9, onderdeel g, toegevoegd: alsmede de vaststelling of wijziging van de hoogte van de kosten daarvan.

III

Aan artikel III wordt toegevoegd: dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan, op verschillende tijdstippen kan worden vastgesteld.

Toelichting

Het overblijven (de tussenschoolse opvang) moet voor iedereen toegankelijk zijn. De kosten hiervan mogen dus geen belemmering zijn voor ouders om hier aan deel te nemen. Scholen mogen een eigen bijdrage vragen. Ouders moeten daarom in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding van deze kosten. Dat wordt in dit amendement geregeld.

De tegemoetkoming van de kosten loopt via de Belastingdienst/Toeslagen en kent eenzelfde vormgeving als welke is geregeld bij de Wet kinderopvang.

Aangezien alle ouders – ook niet werkende ouders – gebruik moeten kunnen maken van de tussenschoolse opvang is het niet logisch rekening te houden met een bijdrage van werkgevers. Dit betekent dat de kosten voor de tussenschoolse opvang voor rekening komen van de overheid en de ouders. Hierbij wordt de bij de Wet kinderopvang gehanteerde percentagetabel voor de kinderopvangtoeslag gebruikt, met dien verstande dat hierbij echter niet van de verdeling ⅓ kosten voor de overheid, ⅓ kosten voor de werkgever, ⅓ kosten voor de ouders wordt uitgegaan. Voor de tussenschoolse opvang wordt uitgegaan van de verdeling ⅔ kosten voor de overheid en ⅓ kosten voor de ouders.

Ook de procedure van de uitbetaling van de tegemoetkoming (toeslag) voor de kosten van de tussenschoolse opvang kan op gelijke wijze als de tegemoetkoming voor de kosten van de kinderopvang geschieden. Ouders moeten daarbij een verklaring van de school overleggen waaruit de hoogte van de eigen bijdrage blijkt.

De wijziging die dit amendement in het wetsvoorstel aanbrengt, kan pas in werking treden als ook de Belastingdienst/ Toeslagen voldoende voorbereid is. Daarom maakt dit amendement tevens een gedifferentieerde inwerkingtreding mogelijk.

Hamer

Vergeer

Naar boven