30 404
Wijziging van diverse wetten in verband met enkele aanpassingen met betrekking tot persoonsgebonden nummers in het onderwijs

nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 maart 2006

1. Inleiding

De regering dankt de leden van fracties van het CDA, de PvdA, de VVD, D66 en de ChristenUnie voor hun opbouwende bijdrage aan de voorbereiding van het voorliggende wetsvoorstel. Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt mede ondertekend namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij merken op dat een deel van de wijzigingen mede tot stand is gebracht op instigatie van het onderwijsveld en wordt gezien als een welkome aanvulling op de gebruiksmogelijkheden en toepassingen van het onderwijsnummer. Voor deze leden resten nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij verbazen zich over het grote aantal wijzigingen dat moet worden aangebracht en vragen of er na de daadwerkelijke invoering in diverse onderwijssectoren weer wijzigingen zullen moeten worden aangebracht.

Het voorliggende wetsvoorstel is vrij omvangrijk omdat voor víer onderwijssectoren verschíllende wijzigingen nodig zijn. Het persoonsgebonden nummer is van belang voor veel onderdelen van de onderwijswetgeving. Verder is de oorspronkelijke tekst al in 2000 opgesteld. Inmiddels zijn we vijf jaar verder en omdat onderwijs een dynamisch bedrijf is, moeten steeds nieuwe ontwikkelingen worden gevolgd.

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en zien dit als een sluitstuk van een langlopend traject. Deze leden merken op dat de eerder gesignaleerde bezwaren, met name in de sfeer van de privacybescherming, voldoende zijn weggenomen. Zij hebben nog een vraag met betrekking tot de uitwisseling van gegevens tussen de verschillende overheidsdiensten.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn voorstander van de regeling van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs en kunnen zich goed vinden in de voorgestelde wijzigingen. Omdat zij veel belang hechten aan een snelle, soepele invoering, hebben zij nog enige vragen over de samenloop met het burgerservicenummer.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben op dit moment behoefte aan het stellen van een enkele vraag.

2. Uitbreiding gegevensset en de controle op de identiteit van de leerling/deelnemer

Het lijkt de leden van de CDA-fractie overbodig om in het reguliere uitwisselingsverkeer tussen scholen en de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) de identificerende sleutel uit te breiden met het geslacht en de geboortedatum van de drager van het betreffende nummer. Leidt dit niet tot extra administratieve lasten, zo vragen deze leden.

Bij de verificatie, waar het hier over gaat, zijn er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de identiteit van de leerling of deelnemer wordt vastgesteld met behulp van het persoonsgebonden nummer, geboortedatum, geslacht en postcode. De tweede mogelijkheid is dat de verificatie plaats vindt aan de hand van de naam, adres, woonplaats, geboortedatum en geslacht. Dit doet zich voor als het bevoegd gezag geen persoonsgebonden nummer kan leveren.

In de eerste situatie geldt dat de combinatie persoonsgebonden nummer, postcode, geboortedatum en geslacht, geleverd door de school, overeen dient te komen met die uit de GBA. Indien één van deze gegevens afwijkt, kan geen goede verificatie plaatsvinden (niet kan worden vastgesteld dat het te hanteren persoonsgebonden nummer ook daadwerkelijk behoort bij de gegevens zoals die door de school of instelling worden verstrekt). Indien de combinatie niet overeenkomt wordt dit aan de school gemeld. De school of instelling kan vervolgens de identificerende gegevens aanpassen en deze opnieuw aanleveren. Deze procedure kan door de school of instelling als last worden ervaren als gevolg van de afkeuring die kan volgen indien de combinatie van de identificerende gegevens niet voorkomt in de GBA. Anderzijds hecht ik er in verband met de rechtmatigheid van de bekostiging belang aan dat sprake is van een betrouwbare verificatie en juistheid en volledigheid van de geregistreerde gegevens. Om fouten op te sporen, is enige extra informatie noodzakelijk.

In de tweede situatie kan het zijn dat er ondanks verschillen tussen de gegevens die de school of instelling heeft geleverd en die in de GBA zijn opgenomen, toch een positieve identificatie tot stand komt. In dat geval meldt de IB-Groep de juiste waarde (de GBA is leidend) aan de school. De last is zeer beperkt. De meldingen worden geaccepteerd, dus de school of instelling hoeft de gegevens niet opnieuw te leveren. Een recent voorbeeld van dit laatste is het volgende. Door een school werd een onjuist geslacht van een leerling vermeld. Met behulp van de GBA is dit gecorrigeerd.

Nadat verificatie heeft plaatsgevonden, kunnen er nog wijzigingen in de GBA optreden, bijvoorbeeld verhuizing of toekennen van een sociaal-fiscaalnummer. Als dit door de IB-Groep gesignaleerd wordt, wordt dit aan de school of instelling gemeld. Als het een wijziging betreft van het persoonsgebonden nummer (toekennen sociaal-fiscaalnummer), moet dit door de school of instelling worden overgenomen en gebruikt voor volgende leveringen. Overige wijzigingen (bv. adres en woonplaats) zijn extra service aan de school of instelling en vormen geen extra last.

Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om de voorgestelde procedure voor verificatie en bestaande procedure voor het doorgeven van wijzigingen te wijzigen. Wel laat ik door de IB-Groep nagaan of er behoefte is deze procedures beter te beschrijven, toe te lichten en indien mogelijk efficiënter te laten verlopen.

Is het, indien het de bedoeling is om gewijzigde gegevens in de GBA aan scholen mee te delen, niet mogelijk daarvoor een andere route te volgen die de reguliere uitwisseling van gegevens op basis van het persoonsgebonden nummer niet belast, zo vragen deze leden.

Onderdeel van de invoering van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs op grond van de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van de onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 2001, 681; WON) is de verificatie van gegevens aan de hand van GBA-gegevens. Voorts voorziet de WON in de verstrekking van de GBA-gegevens aan de school (artikel 9b, eerste lid, sub g, Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank; dit artikel is nog niet van toepassing op de onderwijssectoren waarvoor de WON nog niet in werking is getreden). Het gegevensuitwisselingstraject op grond van de WON voorziet dus al in de verstrekking van de GBA-gegevens aan de school. Een andere route zou daarom alleen maar leiden tot extra uitvoeringslasten voor zowel de IB-Groep als de scholen.

3. Levering adres en woonplaats

De leden van de CDA-fractie vragen of de IB-Groep bij de aangeleverde gegevens over adres en woonplaats ook direct een koppeling kan en mag leggen met de GBA om zo te kunnen beoordelen of de adresgegevens werkelijk kloppen. Deze leden achten dit gewenst voor onder meer de controle op de verstrekking van een beurs aan uitwonende studenten.

De IB-Groep maakt op dit moment bij de uitvoering van haar wettelijke taken waarbij de woonsituatie van de studerende van belang is, zoals de Wet studiefinanciering 2000 (WSF2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS), reeds gebruik van de GBA. Voor de toekenning van studiefinanciering voor een uitwonende studerende in het kader van de WSF2000 is dit vastgelegd in artikel 1.5 van deze wet. Voor de toekenning van een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de overige schoolkosten voor een uitwonende leerling in het kader van de WTOS is dit vastgelegd in artikel 1.5 van de WTOS. De juridische basis voor het gebruik van de GBA in het kader van het persoonsgebonden nummer is in dit verband dus al aanwezig.

4. Vervallen verblijfsstatus

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering terecht stelt dat leraren geen opsporingsambtenaren zijn. Leraren kunnen naar hun oordeel niet worden ingezet om illegalen op te sporen. Wel zijn zij van mening dat de Vreemdelingendienst toegang moet hebben tot de gegevens die de IB-Groep bezit. In verband hiermee vragen zij of de gegevens van de IB-Groep op verzoek van de Vreemdelingendienst ongeclausuleerd met de Vreemdelingendienst kunnen worden gedeeld.

Op grond van artikel 9e, zevende lid, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank mag de IB-Groep uit het basisregister geen persoonsgebonden nummer van een leerling, deelnemer, student of extraneus verstrekken ter uitvoering van artikel 107, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Ditzelfde verbod is in de verschillende onderwijswetten (o.a. artikel 2.5.5a, achtste lid, en artikel 2.5.5b, vierde lid, WEB) opgenomen voor het bevoegd gezag en de minister en de inspectie. Dit betekent dat de verstrekking van verblijfsrechtelijke gegevens van vreemdelingen door de IB-Groep, het bevoegd gezag, de minister en de inspectie uitgesloten is (zie kamerstukken 25 858, 2000–01, nr. 8, pag. 63). Dit verbod is opgenomen overeenkomstig de toezegging van het kabinet aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het in oktober 1996 gehouden debat over het wetsvoorstel Koppelingswet illegale vreemdelingen (Handelingen II 1996/97, nrs. 5 en 7, blz. 858 en 1462).

5. Bewaartermijn gegevens BRON

De leden van de CDA-fractie constateren dat de bewaartermijn van de persoonsgegevens in het Basisregister Onderwijs (BRON) gesteld is op vijf jaar en voor een beperkt aantal gegevens van personen die hoger onderwijs hebben genoten op 50 jaar. Zij vragen of het niet van belang kan zijn om de bewaartermijn van persoonsgegevens ook te verlengen in het kader van het beschikbaar stellen van gegevens door de IB-Groep aan gemeenten ter bestrijding van verzuim en voortijdig schoolverlaten. Op deze wijze wordt wellicht voorkomen dat bij de vormgeving van de leerwerkplicht blijkt dat de gegevens die de gemeente nodig heeft niet meer voorhanden zijn. Het belang van een gedegen vormgeving van de leerwerkplicht weegt naar de mening van de leden van deze fractie op tegen argumentatie in de sfeer van de privacy.

In verband met de privacy is het belangrijk om de bewaartermijn alleen te verlengen voor gegevens waarvoor kan worden aangetoond dat dit strikt noodzakelijk is. Op dit moment is nog niet duidelijk welke gegevens noodzakelijk zijn voor de taken van de gemeente met betrekking tot de leerwerkplicht en of de verstrekking door de IB-Groep voor al die gegevens het meest voor de hand ligt. Bij de wettelijke vormgeving van de leerwerkplicht zal worden bekeken welke gegevens door de IB-groep kunnen worden verstrekt en of in verband daarmee verlenging van de bewaartermijn van die gegevens nodig is.

6. Beschikbaar stellen van gegevens ter bestrijding van verzuim leerplicht en voortijdig schoolverlaten

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het door de IB-Groep beschikbaar stellen van gegevens ter bestrijding van leerplichtverzuim en voortijdig schoolverlaten een grote stap voorwaarts betekent voor gemeenten. Wel vragen deze leden of het melden bij mutaties (in- en uitschrijvingen) wel voldoet ten einde effectief vorm te kunnen geven aan een actief beleid om jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie als gemeente te traceren.

Uitgangspunt van de voorgestelde wetswijziging is dat de IB-Groep gebruik maakt van de haar bekende gegevens. Dat zijn in- en uitschrijvings- en opleidingsgegevens. De IB-Groep beschikt niet over andere voor de RMC-functie relevante gegevens, zoals die betreffende jongeren die wel ingeschreven zijn maar niet naar school gaan en jongeren die sinds de invoering van het persoonsgebonden nummer niet ingeschreven zijn geweest. Het voorstel is samen met verscheidene gemeenten ontwikkeld. Of het in praktijk voldoet, moet blijken.

Voorlopig heeft de beschikbaarstelling van gegevens door de IB-Groep een aanvullend karakter op de bestaande gegevensleveringen van scholen aan gemeenten. Op expliciet verzoek van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is gevraagd zorgvuldig te evalueren wat de gebruikswaarde van de gegevens van de IB-Groep in de praktijk zal zijn. Pas als dat helderder is, kan besloten worden de gegevensuitwisseling tussen scholen en gemeenten te schrappen. Daartoe is dan wijziging nodig van regelgeving op het terrein van de Leerplichtwet 1969 en RMC-wet. De VNG is toegezegd dat zij daarbij geconsulteerd zal worden. In de tussentijd is het dus niet zo, dat door deze aanvullende werking van de gegevens van de IB-groep de effectieve bestrijding van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten in gevaar komt.

Is overwogen om niet slechts mutatiegegevens toe te zenden, maar tevens alle scholingsgegevens op te nemen in de GBA, zo vragen deze leden. Zij kunnen zich voorstellen dat scholingsgegevens in de GBA voor de gemeenten buitengewoon bruikbaar zouden zijn, zeker wanneer straks actief wordt vormgegeven aan de verlengde leerwerkplicht.

Dat is overwogen, maar vanwege de hoeveelheid gegevens, die grotendeels elke maand terugkomen, is in overleg met de VNG en enige pilotgemeenten (Rotterdam, Amsterdam en Gouda) besloten dat niet te doen. Bovendien hebben de gemeenten, op grond van artikel 9e, vierde lid, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, de mogelijkheid de IB-Groep om de VSV-status van individuele jongeren te vragen. Mocht dit in praktijk niet voldoende zijn, dan kan de beslissing heroverwogen worden.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of in dat kader een maandelijkse update en realtime update, niet slechts van de wijzigingen, maar van de GBA-bestanden op het gebied van scholing, wenselijk is.

Gemeenten beschikken over bestanden op het gebied van scholing in het kader van de RMC-functie. Het onderhoud van deze bestanden is een verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf. OCW faciliteert slechts. Omdat de IB-Groep slechts berichten verstuurt en geen bestanden van gemeenten onderhoudt, is geen realtime update van bestanden mogelijk. Voorts is het voor de IB-Groep is organisatorisch niet uitvoerbaar om elke mutatie direct door te geven.

Tevens vragen deze leden zich af of die jongeren die bij de start van deze werkwijze reeds zonder startkwalificatie «thuiszitten» voldoende in beeld kunnen worden gebracht.

Jongeren die wel ingeschreven zijn maar niet naar school gaan en jongeren die sinds de invoering van het persoonsgebonden nummer voor de VO- en BVE-sector niet bij een VO-school of BVE-instelling ingeschreven zijn geweest, kunnen op deze wijze niet in beeld worden gebracht. De IB-Groep kan voor laatstgenoemde groep hoogstens meedelen, dát de desbetreffende personen niet ingeschreven zijn geweest. Voor eerstgenoemde groep blijft de verstrekking van gegevens door scholen en instellingen aan gemeenten van belang.

De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren naar de uitvoering van de proef met betrekking tot de verstrekking van gegevens door de IB-Groep aan gemeenten.

Een uitgebreide brief hierover is op 14 februari 2006 aan de Tweede Kamer gezonden (kamerstukken II 2005/06, 30 404, nr. 7).

Is deze proef al gestart? Zo niet, wanneer zal dit het geval zijn?

De pilot RMC is in maart 2006 gestart.

Hoeveel gemeenten en welke gemeenten doen mee in deze proef?

Onderstaande partijen hebben aangegeven open te staan voor benadering voor deelname aan de pilot RMC:

1. RMC Regio gemeente Amsterdam

2. Regionaal Bureau Leerplicht +, Dordrecht

3. RMC Regio gemeente Gouda

4. RMC Regio gemeente Groningen

5. RMC Regio gemeente Maastricht

6. RMC Rijnmond, Rotterdam

7. Gemeente Hoogezand-Sappemeer

8. RMC Regio gemeente Delfzijl

9. RMC Regio gemeente Veendam

10. Bureau Leerplicht Onderwijs en Educatie, Eindhoven

11. Regionaal Bureau Leerplichtzaken Zuid-Holland Noord, Leiden

12. Gemeente Almere

13. RMC Regio gemeente Lelystad

14. RMC Regio gemeente Enschede

15. RMC Regio gemeente Breda

16. RMC Regio gemeente Haaglanden

17. RMC Regio gemeente Heerlen

In verband de gegevensverstrekking door de IB-Groep aan gemeenten vragen deze leden, hoe lang de verplichte gegevensverstrekking door scholen en instellingen aan gemeenten blijft bestaan.

Zoals uit het voorgaande blijkt, kan pas worden besloten deze verplichting te schrappen na evaluatie van de gebruikswaarde van de gegevens van de IB-Groep en overleg met de VNG. Ook werd hiervoor al opgemerkt dat dan wijziging nodig is van regelgeving op het terrein van de Leerplichtwet 1969 en de RMC-wet. Denkbaar is dat deze wijziging wordt meegenomen bij de wijzigingen die nodig zijn voor de vormgeving van de leerwerkplicht.

7. Uitvoerbaarheid

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij nader kan toelichten waarom de regeling voor het verstrekken van het sofinummer door de IB-Groep aan scholen en instellingen is geschrapt. Zij begrijpen niet waarom scholen daar weinig behoefte aan zouden hebben.

Het lijkt op het eerste gezicht plausibel dat het leveren van het sofinummer door de IB-groep werk kan besparen aan de zijde van de school. Met name bij de eerste invoering van het nummer voor de zittende leerlingenpopulatie op de scholen is het extra werk voor scholen om ouders te benaderen met het verzoek de nummers te leveren. Als de invoering in een sector eenmaal is geregeld (dit is voor de VO- en BVE-sector al het geval), is het echter relatief weinig werk voor de scholen om bij de inschrijving van een leerling naast andere relevante contactgegevens op het inschrijvingsformulier ook te vragen naar het sofinummer. Daarbij komt dat er ook flink wat uitvoeringstechnische risico’s blijken te kleven aan levering door de IB-groep van de sofinummers van leerlingen waarvan ouders zich voor de eerste keer bij een school melden. Deze risico’s hebben betrekking op dubbele inschrijvingen van leerlingen op scholen (rechtmatigheidscontroles) en op de doorlooptijd bij de bekostiging. Gelet op deze risico’s heeft overleg plaatsgevonden met de organisaties voor management en bestuur in het onderwijsveld. Gebleken is, dat deze weinig voordelen meer zien in het laten leveren van de sofinummers door de IB-groep aan de scholen en instellingen. Het departement heeft daarop in goed overleg met het veld dit punt ingetrokken.

8. Reactie op advies Actal

De leden van de CDA-fractie wijzen op de problemen die van tijd tot tijd door het scholenveld onder hun aandacht zijn gebracht bij de invoering van het persoonsgebonden nummer en met name op de rol die de IB-Groep hierbij heeft gespeeld. Kan de regering aangeven of zij met betrekking tot de systeemaanpassing bij de IB-groep als gevolg van de invoering van voorliggende wijzigingen geen soortgelijke problemen verwacht, zo vragen deze leden.

Inderdaad heeft zich bij de invoering van het persoonsgebonden nummer bij VO en bij BVE een aantal problemen voorgedaan, niet alleen bij de scholen en instellingen, maar ook bij de IB-Groep. De risico’s voor de hier voorgestelde wijzigingen zijn niet gelijk over alle onderdelen verdeeld. Voor wat betreft de aanpassingen van de gegevensset kan worden opgemerkt, dat de gegevens betreffende de identificatie en verschillende BVE-gegevens al uitgebreid zijn getest. Hierbij worden geen nieuwe problemen verwacht. Met andere wijzigingen moet nog ervaring worden opgedaan. Zo heeft de IB-Groep de zogenaamde IBG-route tot nu toe voortvarend aangepakt met een uitgebreid Plan van Aanpak en uitvoerig overleg met gemeenten. Bovendien is de gegevensset véél eenvoudiger en minder omvangrijk (er worden geen aanpassingen in de gegevensstroom tussen de scholen of instellingen en de IB-Groep doorgevoerd). De gegevensuitwisseling met de gemeenten is voorts op eenvoudige wijze technisch uitgewerkt. De gegevensuitwisseling zelf is dan ook veel simpeler dan die met de scholen en instellingen. Ik verwacht dan ook veel minder problemen, al zijn die niet uit te sluiten. Bovendien is het belang ervan zo groot, dat we eventuele problemen aanvaarden. Die zullen ook zeker worden opgelost.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) een advies heeft uitgebracht over het voorliggende wetsvoorstel. Een aantal adviezen wordt nog uitgevoerd. Wanneer kan de Kamer daar een reactie op verwachten, zo vragen deze leden. Het gaat hierbij om

a. meer mogelijkheden voor verstrekking van gegevens over de vooropleiding aan de onderwijsinstelling door de IB-Groep,

  Volgens de planning die ik begin januari met de IB-Groep ben overeengekomen, streven we ernaar dit onderdeel in de loop van 2007 te realiseren. Als dat lukt, zal de kamer daarover in de zomer van dat jaar worden geïnformeerd. Zo niet, dan gebeurt dat waarschijnlijk aan het eind van 2007.

b. het in beeld brengen en kwantitatief onderbouwen van de volledige strekking van het onderwijsnummer binnen het onderwijsveld en de eventuele mogelijkheid om de lastendruk te verminderen.

  In paragraaf 1.23 van de memorie van toelichting is opgemerkt, dat het te ver voert om in het kader van het voorliggende wetsvoorstel de gevolgen van de WON voor de administratieve lasten in beeld te brengen. Er zal echter voortdurend worden gezocht naar mogelijkheden om de lastendruk door het gebruik van het persoonsgebonden nummer te verminderen. Verder zal vanaf heden in de toelichting op elke wet en elke algemene maatregel van bestuur (ook als het niet het persoonsgebonden nummer betreft) aandacht worden besteed aan de gevolgen voor de administratieve lasten.

c. Het zoeken naar mogelijkheden om door gebruik van het persoonsgebonden nummer binnen het niet-bekostigde onderwijs overbodige administratieve lasten voor het bedrijfsleven en burgers te schrappen.

  Aanvankelijk heb ik overwogen om, gezien mijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs, ook van het niet bekostigde, door mij gelicenseerde, onderwijs informatie op te vragen met het persoonsgebonden nummer. Vanwege de verzwaring van de administratieve lasten die dat met zich mee zou brengen, heb ik daar bij niet-bekostigde onderwijsinstellingen van afgezien. Bij de bekostigde scholen en instellingen die ook niet bekostigd onderwijs geven, zou het gebruik van het persoonsgebonden nummer een vermindering van de last kunnen betekenen. Hierover ben ik nog in overleg met de scholen en instellingen.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de regering de mening van de verschillende besturenorganisaties deelt dat het uitbreiden van de gegevensset en gebruik ten behoeve van de controle op de identiteit van de leerling/deelnemer onwenselijk is.

Uiteraard sta ik achter de uitbreiding die in dit wetsvoorstel is meegenomen. Zowel in de memorie van toelichting als in het antwoord in paragraaf 2 op de eerste vraag van de leden van de CDA-fractie geef ik hiervoor de motieven. De wijzigingen zijn ook uitvoerig met de scholen en instellingen besproken. Ook in de toekomst zijn uitbreidingen van de gegevensset niet uit te sluiten, al verwacht ik die niet direct voor identificatie. Nut en noodzaak enerzijds en last anderzijds zullen altijd, in overleg met de scholen en instellingen, tegen elkaar worden afgewogen.

Worden de administratieve lasten voor scholen en IB-Groep niet verzwaard, zo vragen de leden van deze fractie.

Het wetsvoorstel leidt niet tot lastenverzwaring ten opzichte van de huidige wetgeving inzake het onderwijsnummer. Wel moeten de onderwijsinstellingen en de IB-groep eenmalig enige beperkte aanpassingen aanbrengen in hun systemen. Verder brengt het beschikbaar stellen van gegevens aan gemeenten ter bestrijding van leerplichtverzuim en voortijdig schoolverlaten structureel enige lasten, in de vorm van extra activiteiten, voor de IB-Groep met zich mee. De administratieve lasten bij gemeenten en onderwijsinstellingen worden hierdoor echter juist structureel verminderd (gemeenten hoeven onderwijsinstellingen minder frequent te bevragen).

9. Reactie op advies College bescherming persoonsgegevens

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere onderbouwing van de noodzaak van de verlenging tot vijftig jaar van de bewaartermijn voor gegevens die van belang zijn om onterechte bekostiging te voorkomen. Voorts verzoeken zij de regering een inschatting te maken van het verschil tussen het aantal onterecht bekostigde studies bij een bewaartermijn van twintig jaar dan wel vijftig jaar.

Met het voorstel de bewaartermijn van de gegevens in het BRON te stellen op vijftig jaar is aangesloten bij de huidige bewaartermijn van het centraal register inschrijvingen hoger onderwijs. Deze bewaartermijn is noodzakelijk met het oog op de bekostiging. Reeds nu worden tweede en derde studies aan dezelfde instelling niet bekostigd. In het wetsvoorstel leerrechten wordt de bekostiging beperkt tot één studie ongeacht of deze gevolgd wordt aan dezelfde instelling of aan een andere instelling in Nederland. De handhaving van de bewaartermijn van vijftig jaar is noodzakelijk vanwege het feit dat personen later in hun leven tot op hoge leeftijd nog een (tweede) studie starten. Een exacte becijfering van het verschil tussen het aantal onterecht bekostigde studies bij een bewaartermijn van twintig jaar dan wel vijftig jaar kan op dit moment nog niet worden gegeven, omdat de gegevens van het centraal register inschrijvingen hoger onderwijs op dit moment niet ouder zijn dan dertien jaar. Onderstaande gegevens geven een overzicht van de aantallen studenten ouder dan vijftig jaar. Daarvan is het om hiervoor genoemde reden niet bekend of het hier een tweede studie betreft, maar het is wel aannemelijk dat er studenten tussen zitten die een tweede studie zijn begonnen.

Eerstejaars naar leeftijd op 1 januari Sector: WO

 20012002200320042005
leeftijdcategorie     
50–54160133128154138
55–5972948610288
60–645246504352
65 en ouder2820191320
totaal WO312293283312298

Eerstejaars naar leeftijd op 1 januari Sector: HBO

 20012002200320042005
leeftijdcategorie     
50–54868784844798756
55–59240214239211232
60–642921312524
65 en ouder27342
totaal HBO1 1391 0261 1171 0381 014

Eerstejaars naar leeftijd op 1 januari Sector: HO

 20012002200320042005
leeftijdcategorie     
50–541 028917972952894
55–59312308325313320
60–648167816876
65 en ouder3027221722
totaal HO1 4511 3191 4001 3501 312

10. Relatie met wetsvoorstel burgerservicenummer

De leden van de PvdA-fractie stellen enige vragen over de samenhang met het burgerservicenummer. Allereerst willen zij weten of het voldoende is te stellen dat het sofinummer wordt vervangen door het burgerservicenummer.

Voor zover dat nu valt te overzien, zullen de aanpassingen aan het burgerservicenummer in de wetten en algemene maatregelen van bestuur op onderwijsgebied zich inderdaad beperken tot vervanging van «sociaal-fiscaalnummer» door «burgerservicenummer» en een overgangsbepaling. Deze regelt dat de IBG nog gedurende enige tijd andere nummers dan het burgerservicenummer en het onderwijsnummer mag gebruiken. Het gaat hierbij om het OCW-correspondentienummer, dat in een deel van de huidige systemen van de IB-Groep fungeert als het persoonsgebonden nummer. Op deze wijze wordt een soepele overgang naar de nieuwe situatie geregeld. Op termijn zullen overheidsorganen op onderwijsgebied als persoonsgebonden nummer alleen nog het burgerservicenummer en het onderwijsnummer (voor personen zonder burgerservicenummer) hanteren.

Voorts wordt verwacht dat het BSN-stelsel, met name het Register niet-ingezetenen (RNI), bepaalde bestaande problemen oplost. Op dit moment kunnen de meeste sofinummers van leerlingen die in het buitenland wonen niet worden geverifieerd aan de hand van de GBA. Met het RNI wordt dat wel mogelijk voor het burgerservicenummer.

Deze leden vragen voorts hoe de overgang naar het burgerservicenummer zal verlopen en of hiervoor een aparte overgangsregeling wordt getroffen.

De overgang naar het burgerservicenummer zal als volgt plaatsvinden. In het wetsvoorstel algemene bepalingen burgerservicenummer (BSN) wordt bepaald dat bij de inwerkingtreding van de BSN-wet de sofinummers in de GBA meteen worden omgezet in burgerservicenummers. Daardoor ontvangen alle personen die in de GBA zijn ingeschreven (zowel ingezetenen als personen met een sofi-nummer, die naar het buitenland zijn verhuisd) een burgerservicenummer. Materieel verandert er daardoor overigens niets aan het nummer: hun burgerservicenummer is immers inhoudelijk gelijk aan het sociaal-fiscaalnummer dat ze hadden. Door middel van een Aanpassingswet BSN en een Aanpassingsbesluit BSN wordt vervolgens door de gehele wetgeving heen «sociaal-fiscaalnummer» vervangen door «burgerservicenummer». Voor leerlingen, deelnemers en studenten die niet in de GBA zijn ingeschreven en die dus niet meteen een burgerservicenummer krijgen, maar wel een sofinummer van de belastingdienst hebben gekregen, kan op grond van een overgangsbepaling bij de IBG voorlopig het sofinummer worden gehandhaafd. Leerlingen, deelnemers en studenten met een onderwijsnummer houden dat nummer totdat aan hen een burgerservicenummer wordt toegekend.

In de derde plaats vragen deze leden of de samenhang met het burgerservicenummer in de weg staat aan een snelle inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Ook de leden van de D66-fractie informeren naar de gevolgen van de invoering van het burgerservicenummer en mogelijke problemen die daarbij ontstaan.

De inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel is voor, na en gelijktijdig met invoering van de BSN-regelgeving mogelijk. Principieel verandert er door het burgerservicenummer niets aan de situatie in het onderwijs. Het gebruik van een algemeen persoonsgebonden nummer en (voor personen die niet daarover beschikken) een onderwijsnummer wordt gehandhaafd.

Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie welke problemen kunnen ontstaan indien de invoering van het burgerservicenummer vertraging oploopt en hoe de regering deze problemen gaat aanpakken.

Hiervoor werd al opgemerkt dat het voorliggende wetsvoorstel voor, na en gelijk met de BSN-wet in werking kan treden. Vertraging van de invoering van het burgerservicenummer zal dus geen problemen opleveren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven