30 403
Goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), met Protocol (Trb 2005, 96)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 28 juni 2005 en het nader rapport d.d. 2 december 2005, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 28 april 2005, no. 05.001643, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), met Protocol (Trb. ...), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt tot goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), inclusief een Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom (merken, tekeningen of modellen). Dit Benelux-verdrag zal de bestaande Benelux-regelgeving op het terrein van merken, tekeningen en modellen vervangen door één nieuw verdrag. Tevens zal het verdrag leiden tot de samenvoeging van het Benelux-Merkenbureau en Benelux-Bureau voor Tekeningen of Modellen te Den Haag. De belangrijkste inhoudelijke wijziging van het verdrag betreft artikel 1.7. Dit artikel voert een speciale wijzigingsprocedure in die moet leiden tot eenvoudigere en snellere omzetting van EG-regelgeving en goedgekeurde verdragen in het Benelux-verdrag. De materiële bepalingen van de bestaande Benelux-regelgeving worden niet gewijzigd door het verdrag.

De Raad onderschrijft het streven van de partijen bij het Benelux-verdrag om te komen tot een overzichtelijkere verdragsstructuur en efficiëntere werkmethode, maar plaatst enkele kanttekeningen die om een nadere toelichting vragen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 28 april 2005, nr. 05 001643, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 28 juni 2005, nr. W10.05 0159/II, bied ik U hierbij aan.

1. Belang van het Benelux-verdrag

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Benelux-verdrag somt vier belangrijke voordelen op van het verdrag:

– het verdrag maakt de Benelux-wetgeving overzichtelijker;

– het verdrag leidt tot verlaging van de uitvoeringskosten;

– het verdrag maakt eenvoudige omzetting van Europese regelgeving en goedgekeurde verdragen mogelijk;

– het verdrag kent internationale en nationale rechtspersoonlijkheid toe aan de nieuwe Benelux-Organisatie, wat als voordeel heeft dat de organisatie zelfstandig overeenkomsten kan sluiten en dat de positie van de organisatie en haar personeel is vastgelegd.

De Raad onderkent bovengenoemde voordelen, maar vraagt zich tegelijkertijd of zij voldoende het bestaansrecht van het Benelux-verdrag als zodanig rechtvaardigen.

Sinds de jaren negentig zijn op het niveau van de Europese Gemeenschap verschillende gemeenschappelijke regelingen tot stand gebracht, die betrekking hebben op merken, tekeningen en modellen1. Deze regelingen bieden aan ondernemingen een bescherming van intellectuele eigendomsrechten op gemeenschapsniveau. De bescherming van intellectuele eigendomsrechten op Benelux-niveau heeft hierdoor aan belang ingeboet. De Raad vraagt zich in het licht hiervan af welke toegevoegde waarde het Benelux-verdrag heeft ten opzichte van de EG-regelgeving.

De Raad adviseert in de toelichting bij het wetsvoorstel hierop in te gaan.

1. Naar aanleiding van het advies van de Raad is in paragraaf 3 van de memorie specifiek ingegaan op de toegevoegde waarde van het Benelux-verdrag ten opzichte van de gedurende het laatste decennium ontwikkelde EG-regelgeving met betrekking tot merken en tekeningen of modellen.

2. Speciale wijzigingsprocedure voor omzetting van EG-regelgeving

Op grond van artikel 1.7 van het verdrag zal het Comité van Ministers van de Benelux-Organisatie bevoegd worden om bij besluit wijzigingen aan te brengen in het Benelux-verdrag die noodzakelijk zijn om de conformiteit hiervan met EG-regelgeving of een internationaal verdrag te verzekeren. Belangrijk voordeel hiervan is dat EG-regelgeving en internationale verdragen sneller omgezet kunnen worden in Benelux-recht. De besluiten van het Comité van Ministers vormen namelijk besluiten in de zin van artikel 92 Grondwet met als gevolg dat door de Staten-Generaal goedkeuring niet nodig is.

Hoewel vanuit communautair oogpunt strikt genomen geen bezwaar bestaat tegen een dergelijke procedure van omzetting van EG-recht in nationaal recht, is de Raad van mening dat er twee nadelen verbonden zijn aan artikel 1.7.

Ten eerste heeft de procedure tot gevolg de Staten-Generaal geen wetgevende rol spelen bij de implementatie van dit onderdeel van het gemeenschapsrecht, ook niet daar waar bij de implementatie nog keuzeruimte bestaat.

Ten tweede leidt de wijzigingsprocedure tot de tweeslachtige situatie dat de lidstaat Nederland communautair verantwoordelijk blijft voor correcte en tijdige omzetting van ook dit onderdeel van het EG-recht, terwijl aan die omzetting door de wijzigingsprocedure niet langer inhoud wordt gegeven middels de naar Nederlands recht daarvoor geldende procedures.

De Raad adviseert aan deze nadelige aspecten aandacht te besteden in de toelichting bij het wetsvoorstel.

2. De Raad merkt op dat de Staten-Generaal bij de implementatie van EG-besluiten en verdragen inzake dit onderwerp door de vereenvoudigde omzettingsprocedure (artikel 1.7 van het verdrag) geen wetgevende rol meer spelen. Mede naar aanleiding van het advies van de Raad is de memorie van toelichting aangevuld in de zin dat bij gebruikmaking van deze vereenvoudigde omzettingsprocedure op vergelijkbare wijze geopereerd zal worden als is beschreven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Postwet en de Telecommunicatiewet (Kamerstukken II 2003/04, 29 474, nrs. 2 en 3. hierna: EZ-implementatiewet). Dit wetsvoorstel behandelt immers een vergelijkbare problematiek. Op deze wijze zijn de Staten-Generaal weliswaar formeel niet (achteraf) betrokken als medewetgever, maar juist wel (vooraf) in de gelegenheid van gedachten te wisselen over en invloed uit te oefenen op de inhoud en de wijze van implementatie van het EG-besluit. Belangrijk voordeel vergeleken met de huidige situatie is voorts dat in voorkomend geval een inhoudelijke gedachtewisseling plaatsvindt in zodanige fase dat dit enerzijds nog meegenomen kan worden bij de totstandkoming van EG-regelgeving of een verdrag en anderzijds tijdige implementatie niet in het gedrang kan komen.

Het tweede door de Raad genoemde nadeel betreft niet zozeer een nadeel van dit voorstel alswel een consequentie van handhaving van de Benelux-systematiek. De door de Raad gesignaleerde tweeslachtige situatie bestaat immers ook al onder het bestaande Benelux verdrag: de lidstaat Nederland is communautair verantwoordelijk voor correcte en tijdige omzetting van het EG-recht, maar die omzetting wordt niet op reguliere wijze via nationale wetgeving vormgegeven maar door aanpassing van het Benelux-verdrag. Na overeenstemming met België en Luxemburg volgt naar huidig Nederlands recht de reguliere procedure voor goedkeuring van verdragen. Indien de verdragswijziging met de vereenvoudigde omzettingsprocedure wordt goedgekeurd, zal naar Nederlands recht niet meer de reguliere procedure voor goedkeuring van verdragen gevolgd hoeven te worden, maar kan worden volstaan met een besluit in de zin van artikel 92 Grondwet en ís deze verdragsprocedure de voor de omzetting van dit type richtlijnen geldende procedure.

3. Positie van de Raad van Bestuur binnen de Organisatie

Op grond van artikel 1.4 van het verdrag bezit de nieuw op te richten Benelux-Organisatie internationale en nationale rechtspersoonlijkheid. In en buiten rechte wordt zij daarbij vertegenwoordigd door de Directeur-Generaal van het Bureau. Volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is het voordeel van deze bepaling dat de organisatie (voor zover daartoe gemandateerd door de Raad van Bestuur) zelfstandig overeenkomsten kan sluiten en dat de positie van het bureau en van het personeel helderder wordt vastgelegd1.

Hoewel de Raad de strekking van artikel 1.4 van het verdrag onderschrijft, plaatst hij een kanttekening bij de in de memorie van toelichting aan deze bepaling gegeven uitleg. Deze lijkt te impliceren dat er tussen de Benelux-Organisatie en de Directeur-Generaal nog een derde orgaan zit, namelijk de Raad van Bestuur. Aangezien dit niet met zo veel woorden blijkt uit de verdragsbepaling zelf, adviseert de Raad de toelichting bij het wetsvoorstel op dit onderdeel te verduidelijken.

3. De positie van de Raad van Bestuur komt in artikel 1.2 van het Verdrag tot uitdrukking. De Raad van Bestuur vormt samen met het Comité van Ministers en het Benelux-Bureau de nieuwe Benelux-Organisatie. Deze organisatie wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de Directeur-Generaal.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de memorie van toelichting de wijze van aansturing van de Raad van Bestuur en de wijze waarop benoeming van de leden geschiedt te verduidelijken.

4. Koninkrijksaspecten

Artikel 1.16 van het verdrag geeft aan dat de toepassing van het verdrag beperkt zal zijn tot het grondgebied van het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden in Europa. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt niet uitgelegd waarom hiervoor is gekozen. In de gemeenschappelijke toelichting bij het verdrag wordt indirect wel ingegaan op deze kwestie. Vermeld wordt aldaar dat artikel 1.16 «zonder inhoudelijke wijziging is overgenomen uit het Benelux-verdrag inzake merken en het Benelux-verdrag inzake tekeningen of modellen».

De Raad is van oordeel dat deze vermelding onvoldoende motiveert waarom ook het nieuwe Benelux-verdrag alleen zal gelden voor het Nederlandse grondgebied in Europa. Sinds de inwerkingtreding van het Benelux-verdrag inzake merken en het Benelux-verdrag inzake tekeningen of modellen is de nodige tijd verstreken, terwijl niet vanzelf spreekt dat het verdrag voor Aruba en de Nederlandse Antillen niet zal gelden, nu voor het octrooirecht wel uniforme regeling wordt nagestreefd. De Raad is van oordeel dat dit noodzaakt tot het geven van een nieuwe motivering in de toelichting ten aanzien van de medegelding van het verdrag voor de Nederlandse Antillen en/of Aruba.

4. In paragraaf 7 van de Memorie van Toelichting is conform het advies op dit punt een nadere toelichting gegeven.

Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal redactionele wijzigingen en actualiseringen van ondergeschikt belang aan te brengen in de memorie van toelichting.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet met bijlagen en de gewijzigde memorie van toelichting, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G Van Gennip


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Zie onder meer Verordening 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk, Pb. 1993, L 11/1; Verordening 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen, Pb. 2002, L 3/1; Richtlijn 2003/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, Pb. 2004, L 195/16.

XNoot
1

Zie paragraaf 2 van de memorie van toelichting.

Naar boven