30 403
Goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), met Protocol (Trb. 2005, 96)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Het voorliggende wetsvoorstel strekt tot goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) met Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen (Trb. 2005, 96), hierna te noemen: het verdrag. Dit voorstel is gedaan door de Staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken.

Het verdrag vervangt het op 19 maart 1962 te Brussel tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de warenmerken (Trb. 1962, 58, laatstelijk Trb. 2003, 182) en het op 25 oktober 1966 te Brussel tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake tekeningen of modellen (Trb. 1966, 292 laatstelijk Trb. 2004, 49) en de bijbehorende Benelux-wetten. Deze verdragen en Benelux-wetten hebben in Nederland kracht van nationale wetgeving en worden uitgevoerd door het Benelux-Merkenbureau en het Benelux-Bureau voor Tekeningen of Modellen, beide gevestigd te Den Haag. Het verdrag voegt deze bureaus samen tot één bureau, genaamd het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (merken, tekeningen of modellen).

Voorts is er in het verdrag een speciale procedure opgenomen die zal leiden tot vereenvoudigde omzetting van EG-regelgeving en goedgekeurde, internationale verdragen in de Benelux-regelgeving, hierna te noemen: de vereenvoudigde omzettingsprocedure. Hiermee wordt beoogd EG-regelgeving en verdragen op het gebied van de intellectuele eigendom in een kortere tijdsspanne te kunnen implementeren. Effectieve betrokkenheid van de Staten-Generaal bij de totstandkoming van dergelijke regelgeving wordt voorzien door die betrokkenheid in de tijd naar voren te halen.

Door de verdragspartijen is een Gemeenschappelijke memorie van toelichting vastgesteld, waarin inhoudelijk wordt ingegaan op de verdragsbepalingen. Deze is richtinggevend voor de verdragspartijen. Derhalve wordt hier volstaan met een verwijzing hiernaar, zie de bijlage bij de memorie van toelichting1. Deze toelichting bevat slechts nog nadere voor Nederland relevante punten.

2. Het belang van het verdrag

Het intellectuele eigendomsrecht op het terrein van merken, tekeningen of modellen wordt in de Benelux beheerst door een stelsel van twee afzonderlijke verdragen, die door twee juridisch gescheiden instanties worden uitgevoerd. Het samenvoegen van deze verdragen tot één verdrag met een modernere opzet heeft de volgende drie voordelen.

Ten eerste wordt de Benelux-wetgeving op dit gebied overzichtelijker. Momenteel zijn ook bepalingen in de Benelux-wetten opgenomen die eigenlijk uitvoeringsbepalingen betreffen. In het nieuwe verdrag zijn deze in de uitvoeringsregelgeving geplaatst. Tevens is er nu naast de hoofdstukken merken en modellen een hoofdstuk opgenomen betreffende de gemeenschappelijke bepalingen.

Ten tweede zullen de uitvoeringskosten verminderen. Thans zijn er twee bureaus die gescheiden administraties hebben en beiden een eigen Raad van Bestuur; het samenvoegen tot één bureau bevordert de efficiency.

Ten derde zal aan de nieuwe Benelux-organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) internationale en nationale rechtspersoonlijkheid worden toegekend. Voordeel hiervan is dat de Organisatie (voor zover daartoe gemandateerd door het Comité van Ministers) zelfstandig overeenkomsten kan sluiten en dat de positie van het bureau en van het personeel helderder wordt vastgelegd. De internationale status van het bureau en diens personeel is ook vastgelegd in een bijlage van het Verdrag, namelijk in het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten.

Het materiële recht wordt overigens niet gewijzigd door dit verdrag.

De vereenvoudigde omzettingsprocedure beoogt de implementatie van Europese richtlijnen en verordeningen in een korter tijdsbestek te laten geschieden zonder materieel afbreuk te doen aan de rol van de Staten-Generaal. Dit wordt gerealiseerd door de Staten-Generaal nadrukkelijker dan nu het geval is en in een veel eerdere fase in de gelegenheid te stellen zich een mening te vormen over ontwerp EG-regelgeving. Op deze wijze zijn de Staten-Generaal betrokken bij de besluitvorming op díe momenten dat de richting wordt uitgezet en keuzes worden gemaakt. Deze thematiek wordt nader uitgewerkt in paragraaf 4.

3. De meerwaarde van het verdrag ten opzichte van de bestaande EG-regelgeving

Sinds de jaren negentig zijn op het niveau van de Europese Gemeenschap regelingen ontwikkeld voor de bescherming van merken, tekeningen of modellen. De bescherming van merken heeft echter ook een duidelijk lokale component. Veel ondernemingen, vooral in het midden- en kleinbedrijf (MKB), hebben geen belang bij bescherming van hun merknaam in de hele Europese Gemeenschap, maar wel op de thuismarkt in de Benelux. Bovendien zijn de kosten voor het Gemeenschapsmerk veel (ongeveer zeven tot acht keer) hoger dan die voor een Benelux-merk. Grote bedrijven daarentegen die in de gehele (of in grote delen van de) Europese Unie opereren willen juist wel bescherming in de hele Unie.

Vanaf 1995 is het mogelijk om Gemeenschapsmerken aan te vragen. De vraag naar Benelux-merken is sindsdien iets gedaald, maar is nog steeds aanzienlijk: ongeveer 24 000 aanvragen per jaar.

Voor tekeningen of modellen ligt dat anders. Daar heeft de invoering van het gemeenschapsmodel geleid tot een halvering van het aantal aanvragen voor Benelux-tekeningen en -modellen. Reden hiervoor is waarschijnlijk dat tekeningen en modellen minder territoriaal gebonden zijn dan merken. Deze daling vormt een motief om over enkele jaren te bekijken hoeveel nieuwe Benelux-tekeningen ofmodellen in die periode zijn geregistreerd en van hoeveel de beschermingsduur is verlengd. Aan de hand daarvan zullen de drie Benelux-landen zich een oordeel kunnen vormen over het nut van toekomstige instandhouding van Benelux-bescherming voor tekeningen of modellen.

4. Vereenvoudigde omzetting van Europese regelgeving en goedgekeurde verdragen

Een van de moeilijkheden waar het Beneluxstelsel momenteel mee te kampen heeft, is het gebrek aan snelheid waarmee Europese richtlijnen in de wetgeving van de drie landen worden omgezet. De procedures die strekken tot wijziging van regelgevende teksten op het gebied van merken en tekeningen of modellen zijn ingewikkeld en tijdrovend. Om wijzigingen officieel vast te stellen moet eerst de zogenoemde Benelux-route (ambtelijke werkgroep, Raad van Bestuur, Comité van Juristen van Ministeries van Buitenlandse Zaken, de Benelux Economische Raad en dan Comité van Ministers van Buitenlandse Zaken) worden afgelegd. Pas daarna kan met de constitutioneel vereiste goedkeuringsprocedure in de verdragsstaten worden begonnen.

Daardoor is het vaak onmogelijk om de implementatie van Europese richtlijnen binnen de gestelde termijnen te voltooien. Dit is des te ernstiger omdat het intellectueel eigendomsrecht vaak gewijzigd wordt. Hier kan door de wetgever op deze wijze niet tijdig, adequaat en met de gepaste soepelheid op worden gereageerd.

Bovenstaande nadelen werden door de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad onderkend. Op 30 november 2002 is in een aanbeveling betreffende de goedkeuring van een nieuwe Benelux-overeenkomst inzake de intellectuele eigendom (678/2) overwogen dat «het absoluut noodzakelijk is dat in soepeler mechanismen wordt voorzien om de Europese regelgeving en de internationale verdragen die reeds door de drie Staten zijn goedgekeurd te implementeren.» In antwoord hierop van 27 juni 2003 (678/3) stelde het Comité van Ministers dat zij verheugd was over het feit dat het met het nieuwe verdrag mogelijk zou worden om «snelle en ook efficiënte procedures in te voeren voor de aanpassing van de Benelux-regelgeving aan de Gemeenschapsregelgeving (...).»

Bovenstaande overwegingen hebben hun weerslag gevonden in het verdrag. Op grond van artikel 1.7 is het Comité van Ministers bevoegd om bij besluit de wijzigingen aan te brengen in het Benelux-verdrag die noodzakelijk zijn om de conformiteit hiervan met een internationaal verdrag of met EG-regelgeving te verzekeren. Deze besluiten vormen een besluit in de zin van artikel 92 Grondwet.

Doordat bij de vereenvoudigde omzettingsprocedure geen wetsvoorstel tot goedkeuring van een verdragswijziging meer noodzakelijk is, rijst de vraag hoe op juiste wijze recht gedaan kan worden aan de positie van de Staten-Generaal. Daartoe wordt voorzien dat de Minister van Economische Zaken de Staten-Generaal tijdig (bij voorbeeld bij gelegenheid van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad) per brief gedetailleerd zal informeren over de inhoud van nieuwe ontwerprichtlijnenof verordeningen op het terrein van dit Benelux-verdrag. Daarbij wordt tevens ingegaan op de wijze van implementatie en – indien relevant – welke invulling Nederland (in Benelux-verband) voornemens is te geven aan mogelijke keuzes waartoe de richtlijn nog dwingt. Belangrijk voordeel van deze procedure boven de bestaande goedkeuringsprocedure is, dat een inhoudelijke gedachtewisseling met de Staten-Generaal plaats kan vinden in een zodanige fase dat dit nog mee kan wegen bij de totstandkoming van het EG-besluit, terwijl tijdige implementatie niet in het gedrang kan komen.

Daarbij moet bedacht worden dat als gevolg van de huidige verdragssystematiek de betrokkenheid van de Staten-Generaal beperkt is tot het goedkeuren van de verdragswijzigingen als geheel. Verwerping is daarbij in de praktijk bijzonder nadelig, aangezien dat in deze systematiek uitsluitend tot gevolg heeft dat opnieuw met België en Luxemburg onderhandeld moet worden. Een de Staten-Generaal wel bevredigend resultaat is daarbij niet gegarandeerd, maar wel zal de daarmee gemoeide tijd normaal gesproken leiden tot een inbreuk op het Europese recht door overschrijding van de implementatietermijn. Ook is op dit punt tenslotte vermeldenswaard dat de Staten-Generaal met dit soort verdragsaanpassingen middels de stilzwijgende goedkeuringsprocedure plegen in te stemmen.

Deze problematiek is vergelijkbaar met hetgeen aan de orde is in het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Postwet en de Telecommunicatiewet (Kamerstukken II 2003/04, 29 474, nrs. 2 en 3). De hierboven voorgestelde procedure is dan ook ontleend aan het gedachtegoed dat is uitgewerkt in de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel.

Overigens kan de vereenvoudigde omzettingsprocedure ook worden gebruikt indien een bepaald ánder Nederland, België en Luxemburg bindend verdrag aanpassing van dit Beneluxverdrag eist. Het gaat dan om nieuwe of bestaande verdragen die op zichzelf regulier aan goedkeuring door de Staten-Generaal zijn onderworpen, maar die (deels) nog door moeten werken in dit Benelux verdrag.

5. Raad van Bestuur

De Raad van Bestuur is bevoegd aanvullende taken aan te wijzen op andere gebieden van het recht inzake de intellectuele eigendom, bijvoorbeeld het auteursrecht of het octrooirecht van één of meer landen van de Benelux. Aanvullende taken hebben dus geen betrekking op het merkenrecht en tekeningen- of modellenrecht. Aanvullende taken bestaan evenmin uit bijvoorbeeld uitbreiding van de voorlichtingstaak van het Benelux-bureau tot advisering. Advisering is naar mijn mening een taak van marktpartijen. Om de grenzen te verduidelijken tussen voorlichting en advisering wordt een gedragscode opgesteld voor de praktische uitvoering van de voorlichtingstaak. De directie van het Benelux-bureau, daartoe gemandateerd door de Raad van Bestuur, stelt deze gedragscode vast. Deze code is ook voorgelegd aan belanghebbenden.

De drie landen wijzen elk één bestuurder en twee plaatsvervangers aan voor de Raad van Bestuur. In Nederland zijn de aangewezen personen in dienst van de Rijksoverheid en vallen daarmee onder de ministeriële verantwoordelijkheid.

6. Protocol voorrechten en immuniteiten

Een onderdeel van dit verdrag betreft het Protocol voorrechten en immuniteiten. Middels dit protocol wordt rechtspersoonlijkheid aan het uitvoerende bureau toegekend. Tevens worden hierin de voorrechten en immuniteiten van het bureau en het personeel vastgelegd. Voor het personeel betreft dit alleen de functionele voorrechten en immuniteiten, zoals onschendbaarheid van papieren en geen inreisbeperkingen voor hen en hun echtgenoten en kinderen. Het protocol kent geen fiscale voorrechten toe aan het personeel. De organisatie heeft naast de functionele voorrechten en immuniteiten (zoals onschendbaarheid van kantoorruimte, archieven en documenten) ook enkele fiscale voorrechten gekregen, zoals vrijstelling van indirecte belastingen (zoals de BTW).

7. Koninkrijkspositie

Evenals het Benelux-verdrag inzake warenmerken en het Benelux-verdrag inzake tekeningen en modellen zal het onderhavige verdrag alleen voor Nederland gelden. De regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba hebben aangegeven medegelding van het verdrag niet wenselijk te achten. De Nederlandse Antillen en Aruba zijn zelfstandig bevoegd het recht der intellectuele eigendom vast te stellen en zij hebben eigen regelgeving op het gebied van het merkenrecht. De Arubaanse wijze van rechtsverkrijging verschilt van de Nederlandse en Nederlands-Antilliaanse wijze van rechtsverkrijging. De laatste twee genoemde landen hanteren het zogenaamde registratiesysteem terwijl Aruba het examinatiesysteem hanteert.

Voor tekeningen- of modellenrecht hebben de Nederlandse Antillen en Aruba vooralsnog geen regelgeving. Gezien het bovenstaande (en in overeenstemming met artikel 1.16 van het Verdrag) blijft de toepassing van dit verdrag beperkt tot het grondgebied van het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden in Europa.

8. Administratieve lasten

Voor de gebruikers van het merken- en modellensysteem heeft dit nieuwe verdrag geen gevolgen voor de administratieve lasten. Dit vloeit voort uit het feit dat het merken- en modellenrecht inhoudelijk in het geheel niet wordt gewijzigd.

9. Financiële gevolgen van het verdrag voor de rijksbegroting

Er zijn geen financiële gevolgen verbonden aan dit nieuwe verdrag. In de verdragen die door het nieuwe verdrag worden vervangen, was opgenomen dat eventuele financiële tekorten van de organisatie voor de helft worden gedragen door het Koninkrijk der Nederlanden en voor de andere helft door de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie. Deze regeling is ook in het nieuwe verdrag opgenomen. Tot op heden is overigens nog nooit gebruik gemaakt van deze regeling.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. Van Gennip


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven