Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30391 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30391 nr. 2 |
Vastgesteld 12 december 2005
De vaste commissie voor Financiën1 heeft ter voorbereiding van de behandeling van de Najaarsnota 2005 op 6 december 2005 feitelijke vragen aan de regering voorgelegd. De minister van Financiën heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 december 2005. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de Kamervragen met betrekking tot de Najaarsnota 2005.
In de vragenset zijn eveneens vragen terechtgekomen die betrekking hebben op een aantal tweede suppletore begrotingen. De vragen die betrekking hebben op de Najaarsnota worden beantwoord in antwoordenset A. De vragen die betrekking hebben op de suppletore begrotingen worden beantwoord in antwoordenset B.
Deze laatste vragen zijn beantwoord door mijn collega-ministers. Ik geleid u deze antwoorden als serviceverlening door. Ik ga ervan uit dat de vragen die betrekking hebben op de suppletore begrotingen in het vervolg weer direct aan de desbetreffende vakministers worden gesteld.
De Minister van financiën,
G. Zalm
Antwoordenset A (Kamervragen m.b.t. de Najaarsnota)
Waarom kan – in tegenstelling tot de sector Sociale Zekerheid – bij de sectoren Rijksbegroting en Zorg nog geen onderuitputting ingeboekt worden? Worden de ministeries nog opgeroepen terughoudend te zijn met uitgaven in de laatste weken van 2005 nu er nog een bedrag van € 560 mln. onbenut zal moeten blijven in 2005 op de rijksbegroting om de in=uittaakstelling te kunnen invullen?
Bij de sector RBG-eng heeft zich tot en met de Najaarsnota een beperkte onderuitputting voorgedaan Er was dan ook geen aanleiding om de in=uittaakstelling in te vullen. Het resterende bedrag van € 560 mln staat dus nog open. Het risico van het niet realiseren van de taakstelling komt niet voor rekening van de departementen, maar van het EMU-saldo. Voor de sector Zorg bestaat geen in=uittaakstelling, omdat deze sector volledig bestaat uit premiegefinancierde uitgaven. De ervaring leert dat de realisatie van de in=uittaakstelling van de huidige omvang doorgaans geen problemen oplevert.
Kan per departement een overzicht gegeven worden van de onderuitputting tot dusver in 2005? Hoe groot zijn de maximale eindejaarsmarges voor 2005 per departement en in welke mate zijn die thans benut als gevolg van de tot op heden opgetreden onderuitputting?
De maximale eindejaarmarge en de onderuitputting die tot en met Najaarsnota is opgetreden zijn in de onderstaande tabel opgenomen.
Begroting | Onderuitputting t/m NJN | Maximale EJM in mln in 2005 | |
---|---|---|---|
I | Huis der Koningin | – | – |
II | Hoge Colleges van Staat | 2,1 | 2,0 |
III | Algemene Zaken | 0,4 | 0,5 |
IV | Koninkrijksrelaties | 9,1 | 9,0 |
V | Buitenlandse Zaken | – | – |
VI | Justitie | – 32,2 | 53,1 |
VII | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (incl arbeidsvoorwaarden) | 5,4 | 75,9 |
VIII | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen | 0 | 246,4 |
IXA + IXB | Nationale Schuld en Financiën | 20,0 | 30,4 |
X | Defensie | 0 | 136,1 |
XI | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | – 4,8 | 31,0 |
XII | Verkeer en Waterstaat | 0 | 24,4 |
XIII | Economische Zaken | – 8,1 | 14,3 |
XIV | Landbouw, Natuurbeheer en Visserij | 0 | 19,5 |
XV | Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Rbg-eng) | 7,4 | 3,0 |
XVI | Volksgezondheid, Welzijn en Sport | 23,3 | 30,5 |
HGIS | 72,6 | 181,5 | |
totaal | 95,2 | 857,6 |
(– = overschrijding, + = onderuitputting).
Is de hogere olieprijs reeds verwerkt in de Najaarsnota 2005? Waar is dat terug te vinden?
De hogere olieprijs is niet verwerkt in de Najaarsnota 2005 omdat de nieuwe raming van het CPB omtrent de olieprijs ten tijde van het opstellen van de Najaarsnota nog niet beschikbaar was. Overigens was er ook op basis van de realisaties geen aanleiding om de gasbatenraming aan te passen. De verwachting is dan ook dat zich bij Voorlopige Rekening geen grote mutaties meer zullen voordoen.
Hoe groot is de ruimte die in 2005 ontstaat op de rijksbegroting door rentebesparingen als gevolg van het nu meevallende budgettaire beeld over 2005?
Het meevallende beeld heeft geleid tot een rentemeevaller in de Najaarsnota van ca. 60 mln.
Wat was de onderuitputting, bereikt op de begroting van Sociale Zaken tussen de Najaarsnota en de slotwet in de afgelopen 5 jaar?
Het volgende overzicht laat de onderuitputting van het SZA kader zien tussen de Najaarsnota en de slotwet in de afgelopen 5 jaar:
(in miljoenen euro; een min teken betekent onderuitputting; een plus betekent overschrijding)
Begrotingsjaar: | Mutatie uitgaven: | Mutatie ontvangsten: | Invulling in=uit taakstelling: | Resterende onderuitputting: |
---|---|---|---|---|
2004 | – 110 | – 66 | 31 | – 145 |
2003 | – 156 | 39 | 140 | 23 |
2002 | – 180 | – 51 | 64 | – 167 |
2001 | – 66 | – 54 | 122 | 2 |
2000 | 13 | – 120 | 0 | – 107 |
Is het realistisch om te verwachten dat de in=uittaakstelling voor het kader RBG-eng behaald gaat worden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom?
Wat was de onderuitputting, bereikt op het kader RBG-eng tussen de Najaarsnota en de slotwet in de afgelopen 5 jaar?
De in=uittaakstelling voor het kader RBG-eng in 2005 bedraagt 560 mln. Deze taakstelling is nog niet ingevuld bij Najaarsnota en zal in de laatste maanden van dit jaar nog gerealiseerd moeten worden. In de jaren 2001 tot en met 2004 is de in=uittaakstelling volledig gerealiseerd. De ervaring leert dat de realisatie van de in=uittaakstelling doorgaans geen problemen oplevert.
Onderstaande tabel laat de onderuitputting tussen NJN en Slotwet van de afgelopen jaren zien.
RBG-eng | Onderuitputting tussen NJN en Slotwet (mln.) |
---|---|
2001 | – 211 |
2002 | – 370 |
2003 | – 648 |
2004 | – 515 |
2005 | Pm |
Wat was de onderuitputting, bereikt op het kader RBG-eng tussen de Najaarsnota en de slotwet in de afgelopen 5 jaar?
Zie vraag 6.
Kan een (kwantitatief) overzicht worden verstrekt van alle verplichtingen die bij Najaarsnota worden afgekocht met de bijbehorende bedragen, inclusief de meerjarige doorwerking daarvan?
In de Najaarsnota wordt vermeld dat, als uitwerking van het kabinetsstandpunt op het rapport van de stuurgroep Brinkman, bij Najaarsnota vier specifieke uitkeringen van BZK met bijbehorende verplichtingen worden afgekocht. Het gaat om de volgende regelingen, looptijden en bedragen (in € mln):
Regeling | Bedrag p.j. (annuïteit) | Looptijd | Afkoopbedrag (totaal) |
---|---|---|---|
Werkgelegenheidsimpuls | 22,4 | 2004 t/m 2010 | 87,6 |
Leefbaarheid G4 | 4,5 | 2004 t/m 2017 | 36,4 |
Leefbaarheid G6 | 1,4 | 2004 t/m 2019 | 10,3 |
Leefbaarheid G15 | 4,5 | 2004 t/m 2018 | 38,4 |
De «werkgelegenheidsimpuls», die zou lopen tot en met 2010 (resterende looptijd bij Najaarsnota 5 jaar) wordt bij Najaarsnota afgekocht voor een bedrag van € 87,6 mln. De drie BZK-regelingen voor leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie voor de G4, G6 en G15 worden bij NJN afgekocht voor in totaal € 85,1 mln. Bij Voorjaarsnota 2006 worden de structurele gevolgen van de afkoop verwerkt.
Ook blijkt uit de Verticale Toelichting bij de Najaarsnota dat de kapitaallasten van de Amsterdamse en Rotterdamse metro versneld worden afgekocht. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 83.
Wat verklaart het feit dat de omzetbelasting 2005 ten opzichte van de in september gepresenteerde cijfers nu € 0,4 mrd. hoger uitvallen? Hoe wordt de te ontvangen omzetbelasting geraamd en gemonitord? Welke oorzaken liggen ten grondslag aan het feit dat de loonheffing € 0,6 mrd. hoger uitvalt dan enkele maanden geleden nog werd voorzien?
In de Miljoenennota 2006 zijn de realisaties tot en met juli meegenomen. De realisaties tot en met oktober hebben aanleiding gegeven tot deze opwaartse bijstelling. Deze ontwikkeling wordt ook ondersteund door de laatste cijfers over de economische ontwikkeling. De raming van de BTW-ontvangsten wordt voor een groot deel bepaald door de ontwikkeling van de particuliere consumptie. Daarnaast zijn de investeringen in woningen en de overheidsinvesteringen van invloed op de raming. Het aantrekken van de particuliere consumptie in het economisch beeld van 2005 heeft daarom een positief effect op de ontvangsten. Ook voor de loonheffing geldt dat de realisaties nu aanleiding hebben gegeven om de raming opwaarts bij te stellen en dat dit beeld wordt ondersteund door de economische ontwikkeling.
Op basis waarvan is de raming 2005 voor vennootschapsbelasting en dividendbelasting gebaseerd? Wat verklaart de meevaller van bijna 2 miljard euro die bij deze beide belastingen is opgetreden sinds de Miljoenennota 2006?
De opwaartse bijstelling van de Vpb komt voort uit de realisaties, en wordt voor een belangrijk deel verklaard doordat in het derde kwartaal het zgn. «bankieren bij de Vpb» zichtbaar is geworden in de ontvangsten. Dit bankiereffect was nog niet zichtbaar in de ontvangsten tot en met juli waarop de raming van de Miljoenennota is gebaseerd. De meevaller bij de dividendbelasting komt ook voort uit de realisaties. Nadere uitleg over de realisaties bij de belastingontvangsten zullen in het Financieel Jaarverslag gegeven worden.
Een groot deel van het lagere EMU-tekort kan worden verklaard door de hoge heffingsrente, waardoor geld wordt «gestald» bij de Belastingdienst. Kan aangegeven worden wat de overige oorzaken zijn dat de belastingontvangsten hoger zijn dan verwacht?
Belangrijkste oorzaak, naast de incidentele ontvangsten als gevolg van het «stallen» van geld bij de Belastingdienst, ligt in de aantrekkende economische ontwikkeling. Verder is inmiddels gebleken dat er sprake is van een incidenteel hogere ontvangst bij de successierechten doordat de Belastingdienst in 2005 de successie-aanslagen sneller is gaan opleggen. Een nadere analyse van de belastingontvangsten over 2005 zal, zoals gebruikelijk, in het Financieel Jaarverslag worden gegeven. Dan zijn de economische gegevens over 2005 ook volledig bekend.
Is het waar dat het uiteindelijke EMU-tekort over het vorige boekjaar (2004) bijna een vol procentpunt (0,9%) gunstiger was dan de raming in de Najaarsnota 2004?
Dat klopt. De raming van het EMU-saldo over het jaar 2004 bedroeg ten tijde van de Najaarsnota 2004 -3,0% BBP. In het Financieel Jaarverslag Rijk is het EMU-saldo bijgesteld tot -2,3% BBP. Het CBS heeft de realisatie over het jaar 2004 in de Nationale Rekeningen vastgesteld op -2,1% BBP.
In het Hoofdlijnenakkoord (28 637, nr. 19, p. 47) wordt het EMU-saldo 2005 geraamd op -1,5% BBP. Het huidige saldo wordt geraamd op -1,2%, met een effect van 0,2% als gevolg van de heffingsrente. Betekent dit dat het tekort 0,1%-punt gunstiger is dan geraamd bij het Hoofdlijnenakkoord?
Het kabinet raamde het EMU-saldo 2005 ten tijde van het Hoofdlijnenakkoord op -1,2% BBP (zie tabel 4.5.1 op pagina 97 van de Miljoenennota 2004). Dit is overeenkomstig het EMU-saldo in deze Najaarsnota. Het EMU-saldo van1,5% komt uit de CPB-doorrekening van het Hoofdlijnenakkoord. Het CPB becijferde destijds een iets ander saldopad dan het kabinet, maar kwam in het eindjaar 2007 wel tot dezelfde raming van het EMU-saldo van -0,5% BBP.
Hoeveel bedraagt in 2005 de meevaller bij VWS vanwege de later dan geraamde zorgpremie, waardoor de toeslagen lager zullen zijn? Waarom is dat bedrag nog niet zichtbaar bij VWS, hoewel in 2005 reeds 1/12 deel als voorschot wordt verleend?
Kan, vanwege de lagere dan geraamde zorgtoeslag, gesproken worden van lastenverzwaring ten opzichte van de ramingen?
De Zvw-premie en de zorgtoeslag hebben geen effect op de ramingen en uitkomsten voor het lopende begrotingsjaar 2005. Bij CEP zal de standaardpremie, waarop de zorgtoeslag is gebaseerd, opnieuw worden vastgesteld. Naar huidige inzichten leidt dit tot een verlaging van de zorgtoeslag met € 0,3 mld. De verlaging van de zorgtoeslag wordt per 1 juli met terugwerkende kracht doorgevoerd, waardoor de voorschotten in december 2005 niet veranderen.
De verlaging van de gemiddelde zorgpremie is overigens groter dan de verlaging van de zorgtoeslag. Alle huishoudens hebben daarmee voordeel van de lagere zorgpremie. De lagere zorgpremies leiden dus tot een lastenverlichting.
Kan, vanwege de lagere dan geraamde zorgtoeslag, gesproken worden van lastenverzwaring ten opzichte van de ramingen?
Zie vraag 14.
Welk verlies lijdt de Staat door het onbedoelde lenen aan de overheid vanwege de te hoge heffingsrente?
De omvang van het «bankieren bij de Belastingdienst» leidt enerzijds tot hogere rentebetalingen aan bedrijven, anderzijds wordt er tijdelijk minder geld geleend op de kapitaalmarkt. Het verlies door het onbedoelde lenen aan de overheid wordt daardoor beperkt tot het renteverschil tussen deze twee leningsvormen (circa 1,5%) over de periode dat de hogere rente gold. Voor de vennootschapsbelasting over het belastingjaar 2005 betreft dit de tweede helft van het jaar. Het verlies komt bij een omvang van het spaareffect van 0,2% BBP uit op circa 5 mln over 2005. Echter indien in 2006 en verder de rente op het hogere niveau was gehandhaafd, zouden de kosten structureel aanzienlijk zijn opgelopen.
Kan een overzicht worden gegeven van de uitgavenbijstellingen voor Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Zorg, in Voorjaarsnota, Vermoedelijke Uitkomsten en Najaarsnota vanaf 2003?
Onderstaande tabel geeft de bijstellingen in de netto-uitgaven (in € mln.) weer ten opzichte van vorige de nota:
Rijksbegroting in enge zin | Sociale Zekerheid | Zorg | |
---|---|---|---|
2003 | |||
Voorjaarsnota | – 977,5 | 20,7 | 1 228,3 |
Vermoedelijke Uitkomsten | – 536,1 | 30,8 | 185,0 |
Najaarsnota | 137,6 | – 486,2 | 418,3 |
2004 | |||
Voorjaarsnota | – 1 389,0 | – 931,7 | 782,1 |
Vermoedelijke Uitkomsten | 434,0 | – 431,6 | 497,6 |
Najaarsnota | – 4,3 | – 6,9 | 201,2 |
2005 | |||
Voorjaarsnota | 399,3 | – 140,8 | 86,3 |
Vermoedelijke Uitkomsten | 387,2 | – 38,2 | 242,8 |
Najaarsnota | 309,4 | – 191,3 | 73,7 |
Mag worden aangenomen dat er nog een verdere uitgavenmeevaller komt bij Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt nu de in=uit taakstelling op dit moment al volledig is gerealiseerd?
Hoeveel bedroeg de laatste twee jaar de gerealiseerde in=uit taakstelling bij SZW tussen het moment van verschijnen van de Najaarsnota en het Jaarverslag?
De invulling van de in=uit taakstelling heeft plaatsgevonden vanwege de gerealiseerde onderuitputting tot en met Najaarsnota. Deze invulling staat geheel los van de vraag of er nog een verdere uitgaven-meevaller komt bij SZA. Wel betekent de invulling dat eventueel verder optredende onderuitputting niet meer tegengeboekt hoeft te worden.
Onderstaand overzicht geeft aan hoe de invulling van de in=uittaakstelling SZA over de Najaarsnota en de slotwet is verdeeld in 2003 en 2004 (in miljoenen euro).
Najaarsnota | Slotwet | Totaal | |
---|---|---|---|
2003 | 0 | 140,0 | 140,0 |
2004 | 123,0 | 30,6 | 153,6 |
Klopt het dat er ten opzichte van de raming in de Miljoenennota 2005 een belasting/premiemeevaller is van 8,9 miljard euro? Hoe kan deze ramingsfout van 8% worden verklaard?
De mutatie van 8,9 miljard is opgebouwd uit een aantal onderdelen. Door de transactie van de aankoop van het gasgebouw is in 2005 3,8 mld meer vennootschapsbelasting en BTW ontvangen. Verder heeft de doorwerking van de realisaties 2004 een positief effect van 1,5 mld op de ontvangsten over 2005 gehad. Over deze twee punten is de Kamer bij de Voorjaarsnota geïnformeerd. De overige bijstelling van 3,6 miljard is de ramingsbijstelling over 2005 zelf, en komt met name tot uiting in de opwaartse bijstelling bij deze Najaarsnota.
Is het waar dat er bij Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt sinds de raming in de Miljoenennota 2005 een saldo van ruim 600 mln is aan meevallers? Hoe is zo een ramingsfout te verklaren?
Hoe is te verklaren dat er bij SZA systematisch meevallers zijn en bij Zorg systematisch tegenvallers?
Bij het kader SZA was bij Miljoenennota 2005 sprake van een onderschrijding van 233 mln. Bij Miljoenennota 2006 bedroeg de onderschrijding 309 mln en bij Najaarsnota ten slotte 500 mln. Per saldo betekent dit een meevaller van 267 mln. De belangrijkste meevallers sinds Miljoenennota 2005 zijn te vinden in de WW en de bijstand. Dat heeft te maken met enerzijds een gewijzigde conjuncturele situatie (met name een lager dan verwachte werkloosheid a.g.v. hogere dan verwachte groei in 2004) hetgeen zowel het aantal WW- als de bijstandsuitkeringen beïnvloedt en anderzijds met de invoering van de WWB.
Wat het Budgettair Kader Zorg betreft, geldt dat sinds de raming in de Miljoenennota 2005 de overschrijding is opgelopen tot 448 mln. Bij de Miljoenennota 2006 was hiervan al 375 mln in beeld. Voor bijna 300 mln was deze overschrijding toe te schrijven aan technische en macro-economische mutaties, zoals de nog aan zorginstellingen uit te betalen bedragen over voorafgaande jaren (financieringsmutaties) en de verhouding tussen de algemene prijsontwikkeling en de aan de zorgaanbieders toe te kennen prijscompensatie (ruilvoetverlies). Bij de Najaarsnota is een tegenvaller van 60 mln het gevolg van een gerechtelijke uitspraak. Het overige deel van de toegenomen BKZ-overschrijding betreft een saldo van mee- en tegenvallers.
Welk bedrag zou bij SZA in principe nog kunnen worden uitgegeven of voor lastenverlichting kunnen worden ingezet binnen de begrotingsregels van het kabinet?
Meevallende SZA-uitgaven hebben geleid tot een onderschrijding van het SZA-kader met 0,5 mld. in 2005. Deze meevallers mogen overeenkomstig de begrotingsregels worden ingezet ter compensatie van tegenvallers, maar in principe niet voor beleidsintensiveringen. Het kabinet gaat uit van een scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Uit hoofde van de begrotingsregels mogen uitgavenmeevallers niet worden ingezet voor lastenverlichting. Voor 2006 is er conform de stand Miljoenennota weer sprake van een uitgaventotaal van de drie budgetdisciplinesectoren dat sluit met het afgesproken kader.
Hoeveel bedroeg de laatste twee jaar de gerealiseerde in=uit taakstelling bij SZW tussen het moment van verschijnen van de Najaarsnota en het Jaarverslag?
Zie vraag 18.
Hoe verhoudt het doorverschuiven van de terugbetaling door Nigeria naar 2006 zich tot de begrotingsregels van het kabinet?
Kan een gespecificeerde onderbouwing worden gegeven van het gepresenteerde bedrag in tabel 2.2 achter Terugbetaling Nigeria van 0,3 mld. (onderschrijding) en de daarbij gegeven toelichting: «De totale onderschrijding neemt hierdoor met 0,4 mld. af tot 0,8 mld.»? In hoeverre zijn de gegevens, waarop deze informatie is gebaseerd nog overeenkomstig de informatie die de regering vlak voor de plenaire behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken 2006 aan de Kamer heeft gezonden? Wanneer zal de ondertekening van het bilaterale akkoord met Nigeria precies plaatsvinden?
Er wordt gesproken over betalingen die reeds gemaakt zijn door Nigeria die worden doorgeschoven naar 2006. Betreft het hier (een deel van) de terugbetaling van de schulden van 574 miljoen euro door Nigeria aan Nederland? Waarom is de ontvangst van dit bedrag doorgeschoven naar 2006? Waar is dat geld nu als het «doorgeschoven» is?
In de Club van Parijs zijn afspraken gemaakt over de terugbetaling van schulden door Nigeria, gekoppeld aan een kwijtschelding van een deel van de schulden. Nigeria heeft de achterstanden reeds op een Special Account (Escrow Account) bij de Bank for International Settlements (BIS) gestort. Het ritme waarin dit bedrag opeisbaar is voor Nederland en het precieze moment van de vervolgbetaling hangen af van een nog te sluiten bilateraal akkoord (naar verwachting nog dit jaar) en van de voortgang onder het Policy Support Instrument van het IMF. De totale ontvangst wordt momenteel voorzien voor 2006. Hierover is de Kamer middels een brief van 22 november jl, naar aanleiding van vragen van het lid Samson, geïnformeerd. Net als bij afbetaling van overige EKI-schulden heeft de terugbetaling zowel een kadereffect als een EMU-saldo-effect op het moment dat de middelen daadwerkelijk de staatskas invloeien.
De verwachting was dat er in 2005 reeds 350 mln zou worden afgelost, waarvan 15% ten gunste van het bedrijfsleven (eigen risicodeel) zou komen. Het restant, 300 mln, zou ten gunste komen van de begroting van Financiën. Zoals hierboven toegelicht, zal dit nu naar verwachting pas in 2006 plaatsvinden. Vandaar dat er sprake is van een tegenvaller van 300 mln in 2005.
De zin «De totale onderschrijding neemt hierdoor met 0,4 mld. af tot 0,8 mld.» heeft betrekking op het effect van alle mutaties tussen Miljoenennota en Najaarsnota, dus zowel Nigeria als de afkoop van specifieke uitkeringen als de overige mutaties, in totaal 0,43 mld.
Hoe hoog is naar verwachting de aardgasbatenmeevaller 2005 afgezet tegen de raming in de Miljoenennota 2005?
De raming van de aardgasbaten (niet-belastingontvangsten), bedroeg in de Miljoenennota 2005 voor het jaar 2005 4,3 mld. De raming in de Najaarsnota 2005, die overigens niet afwijkt van de raming in de Miljoenennota 2006, bedraagt 5,9 mld. De totale meevaller bedraagt naar verwachting dus 1,6 mld.
Wat is de reden voor de meevaller van 500 mln bij het saldo Lokale Overheid?
Er is in de Najaarsnota 2005 geen sprake van een meevaller bij het saldo lokale overheden. De raming van het saldo lokale overheden is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Vermoedelijke Uitkomsten in de Miljoenennota 2006.
Wat is de reden voor de meevaller van 446 mln bij het saldo Sociale Fondsen?
De meevaller in het saldo Sociale Fondsen bedraagt 496 mln (vergelijk bijlage 1 in de Najaarsnota 2005 met bijlage 1 in de Miljoenennota 2006). Deze meevaller is voornamelijk het gevolg van lagere premiegefinancierde SZA-uitgaven en hogere premiebaten.
Moet achteraf worden geconstateerd dat het beleid gebaseerd is geweest op te sombere ramingen?
De ramingen in budgettaire nota’s zijn gebaseerd op de laatste ramingen van de macro-economische variabelen door het CPB en de tot dan toe bekende gegevens over de uitvoering. Zo is de raming in de Miljoenennota 2006 gebaseerd op de MEV 2006 van het CPB. Ten tijde van de Najaarsnota is er geen nieuwe raming van het CPB beschikbaar. Wel wordt er een update gemaakt van de ramingen op basis van de realisaties in het lopende jaar. De raming van het EMU-saldo 2005 in de Miljoenennota 2006 (-1,8% BBP) week niet af van de raming van het CPB in de MEV 2006. In de jongste raming van het CPB, die pas na het verzenden van de Najaarsnota beschikbaar is gekomen, komt het CPB net als het kabinet voor 2005 uit op een EMU-saldo van -1,2% BBP.
Hoe verhoudt de inzet van 32 mln (verkregen door verschuiving van kosten naar 2006) voor bekostiging van de CAO primair en voortgezet onderwijs zich tot de begrotingsregels van het kabinet?
De begrotingsregels van het kabinet staan toe middelen te schuiven tussen de verschillende jaren indien dit het beleid ten goede komt, en in het totale beeld kan worden ingepast (zogeheten intertemporele compensatie). De vrijvallende EMU-relevante middelen voor de geplande ophoging van aanvullende beurs in de jaren 2006 tot 2009 (32 mln) zijn naar voren geschoven ter dekking van de onlangs afgesloten CAO.
Kan een gespecificeerde onderbouwing worden gegeven van het gepresenteerde bedrag in tabel 2.2 achter Terugbetaling Nigeria van 0,3 mld. (onderschrijding) en de daarbij gegeven toelichting: «De totale onderschrijding neemt hierdoor met 0,4 mld. af tot 0,8 mld.»? In hoeverre zijn de gegevens, waarop deze informatie is gebaseerd nog overeenkomstig de informatie die de regering vlak voor de plenaire behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken 2006 aan de Kamer heeft gezonden? Wanneer zal de ondertekening van het bilaterale akkoord met Nigeria precies plaatsvinden?
Zie vraag 23.
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de wijzigingen in de accijnzen? Wat zijn de verwachtingen ten aanzien van de accijnsinkomsten van minerale oliën e.d. gezien de vermeende daling van benzineverkoop?
De raming voor de accijns op minerale oliën, anders dan lichte olie is met een kleine 0,1 miljard opwaarts bijgesteld op basis van de realisaties. Deze ontwikkeling wordt bevestigd door CBS-gegevens waaruit een stijging van de dieselverkoop in de eerste 3 kwartalen blijkt. De raming voor lichte olie (benzine) is niet aangepast aangezien de realisatiecijfers van de accijnsontvangsten daar geen aanleiding voor geven. In de raming is een lichte stijging ten opzichte van vorig jaar opgenomen, hetgeen spoort met de daling van de benzineverkoop enerzijds en de jaarlijkse indexatie anderzijds.
Het mindere beroep op het Geïntegreerd Middelenbeheer is een meevaller. Echter, een beroep doen op het GMB geschiedt via een lening; op welke wijze is het niet benutten van leenrechten, wat géén uitgave is, een meevaller? Uit het GMB wordt € 900 mln niet benut in 2005 maar het telt óók niet mee voor het EMU-saldo: waarvoor wordt dit bedrag aangewend? Immers, als het voor aflossing staatsschuld of vermindering financieringstekort wordt aangewend, is het direct relevant voor het EMU-saldo?
De genoemde 0,9 mld heeft betrekking op het saldo van leningen en aflossingen en mutaties in het rekeningcourantsaldo van agentschappen, sociale fondsen en RWT’s in het kader van het geïntegreerd middelenbeheer. Het bedrag is als volgt opgebouwd:
1. Verstrekte leningen | – 0,2 mld |
2. Toename rekening courant saldo Sociale fondsen | – 0,4 mld |
3. Toename rekening courant saldo agentschappen en RWT’s | – 0,3 mld |
De realisatie van de leenfaciliteit loopt achter bij de verwachtingen. Met name het (vrijwillige) beroep van onderwijsinstellingen op de leenfaciliteit blijft achter. Daarnaast houden de Sociale Fondsen en de overige deelnemers aan het geïntegreerd middelenbeheer meer middelen aan in de schatkist dan eerder werd verwacht. Hun rekening courantsaldo is dus gestegen.
Deze mutaties zijn financiële transacties die niet meetellen in de berekening van het EMU-saldo. Het verstrekken van leningen is in kastermen echter wel degelijk een uitgave op de begroting. Minder leningverstrekking zorgt er dus voor dat de staat minder hoeft te lenen. Ook door het hogere rekening courant saldo van deelnemers aan het geïntegreerd middelenbeheer daalt het kapitaalmarktberoep van het Rijk. Er is dus geen meevaller voor het EMU-saldo, maar wel voor het feitelijk tekort op kasbasis.
Wanneer zal naar verwachting de gemiddelde staatsschuld van de EU-25 onder de norm van 60% terecht komen? Hoe was de ontwikkeling van de EMU-schuld en EMU-saldo van Nederland de afgelopen jaren ten opzichte van het gemiddelde van de EU-25?
Het is onmogelijk een inschatting te geven wanneer de gemiddelde staatsschuld van de EU-25 onder de norm van 60% terecht zal komen. Dat is afhankelijk van het gevoerde nationale financiële beleid en de economische ontwikkeling.
Onderstaande tabel geeft weer de ontwikkeling van het EMU-saldo en de EMU-schuld voor respectievelijk Nederland en de EU-25.
EMU-saldo en EMU-schuld; in % BBP
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
EMU-saldo | |||||||
Nederland | – 0,8 | 0,7 | 2,2 | – 0,2 | – 2,0 | – 3,2 | – 2,1 |
EU-25 | – 1,7 | – 0,8 | 0,8 | – 1,3 | – 2,3 | – 3,0 | – 2,6 |
EMU-schuld | |||||||
Nederland | 66,8 | 63,1 | 55,9 | 51,5 | 51,3 | 52,6 | 53,1 |
EU-25 | 67,5 | 66,7 | 62,9 | 62,0 | 61,4 | 63,0 | 63,4 |
Hoe groot wordt de kans geacht dat de voortdurende daling van de geraamde EMU-schuld over 2005 zich na Najaarsnota nog voortzet? Is met de Najaarsnotaraming reeds rekening gehouden met het ervaringsgegeven dat bij een positieve ontwikkeling van het budgettair beeld gedurende het jaar, het Najaarsnotabeeld nog sterk verbetert. Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De ramingen van het EMU-saldo en de EMU-schuld worden altijd gebaseerd op de meest recente inzichten (zie ook vraag 27). In de thans gegeven raming zijn alle actuele relevante gegevens verwerkt. Desalniettemin zijn een verdere verbetering van het saldo en een verdere daling van de geraamde EMU-schuld niet onmogelijk.
In de jongste decemberraming van het CPB heeft het CPB een EMU-saldoraming voor 2006 gepubliceerd van -1,5% BBP. Hierin zijn de tot nu toe bekende spiegelbeeldige tegenvallers als gevolg van het spaareffect in de VPB reeds verwerkt. Er is dus geen sprake van een verslechtering van het EMU-saldo 2006 ten opzichte van de raming in de Miljoenennota 2006 (-1,8% BBP). Wel van een verslechtering ten opzichte van het EMU-saldo in 2005 (-1,2% BBP).
Hoe groot is de kans dat het definitieve EMU-saldo over 2005, net als in 2004, nog met vele tienden procentpunten verbetert ten opzichte van Najaarsnota? Hoe groot is de kans dat het EMU-saldo over 2006 verslechtert doordat in 2005 veel eenmalige meevallers in 2005 tot spiegelbeeldige tegenvallers leiden in 2006? Hoe ontwikkelt het structurele EMU-saldo zich ten opzichte van eerdere ramingen?
Er kunnen betekenende verschillen zijn tussen de raming van het EMU-saldo bij Najaarsnota en de uiteindelijke realisatie. Zie tabel op volgende bladzijde.
Najaarsnota | Realisatie | Verschil | |
---|---|---|---|
1998 | – 1,2 | – 0,8 | 0,4 |
1999 | – 0,2 | 0,7 | 0,9 |
2000 | 1,1 | 1,5 | 0,4 |
2001 | 0,7 | – 0,2 | – 0,9 |
2002 | – 0,7 | – 2,0 | – 1,3 |
2003 | – 2,7 | – 3,2 | – 0,5 |
2004 | – 3,0 | – 2,1 | 0,9 |
Het structurele EMU-saldo (zonder vertraging) bedroeg in de Miljoenennota 2006 -0,6% BBP en met vertraging -1,0% BBP. De verbetering van het feitelijke EMU-saldo met 0,6% werkt grotendeels door in het structurele EMU-saldo.
Waarom is in de Najaarsnota het EMU-saldo lokale overheid niet geactualiseerd ten opzichte van de ramingen uit de Miljoenennota? Bestaat er geen zicht op de ontwikkeling van dit saldo en wordt nu de realisatiestand 2005 afgewacht? Hoe groot is de kans dat, zoals in het verleden wel is gebeurd, in de Voorlopige Rekening zich nog een tegenvaller manifesteert in het saldo lokale overheden?
Op welke wijze wordt bij voortduring gecontroleerd of de gemaakte afspraken met de decentrale overheden met betrekking tot hun bijdrage aan het EMU-saldo (blijvend) effect sorteren? Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze monitoring? Welk deel van het huidig tekort bij de decentrale overheden wordt veroorzaakt door de BBV?
Bij Najaarsnota is de raming niet aangepast aangezien de kwartaalgegevens van het CBS (IV3) daar nog geen aanleiding toe geven. Voor de raming van het EMU-saldo van de lokale overheid is het laatste kwartaal van groot belang. Dit omdat veel grote boekingen van baten en lasten plaatsvinden in het vierde kwartaal. Lokale overheden moeten voor 1 februari 2006 hun 4de kwartaal IV3 (informatie voor derden) aanleveren bij het CBS. Na verwerking door het CBS komt deze informatie uiterlijk 1 april beschikbaar.
Om de kwaliteit van de informatievoorziening (IV3) te verbeteren zijn dit jaar meerdere stappen gezet.
1. De voorlichting is ook in dit jaar verder geïntensiveerd. Zo zijn er recentelijk vier voorlichtingsdagen verspreid door het land gehouden voor circa 500 IV3 specialisten van de lokale overheid.
2. Belangrijk onderdeel in het verbetertraject is dat het CBS de kwaliteit van de IV3-informatie terugkoppelt aan de lokale overheden waardoor een leereffect optreedt. Inmiddels blijkt dat de kwaliteit en tijdigheid van de IV3-rapportages verder toeneemt, maar nog niet voldoende is.
De tijdigheid van de respons is in het tweede kwartaal 2005 toegenomen naar 67%, tegenover 50% in het eerste kwartaal. De kwaliteit wordt door het CBS in het tweede kwartaal 2005 voor 39% van de lokale overheden als voldoende beschouwd, tegenover 26% in het eerste kwartaal. De score voor zowel tijdigheid als de kwaliteit is ongeveer gelijk verdeeld over de populatie. Daarnaast heeft op dit moment 50% een goedkeurende accountantsverklaring ingediend voor de IV3.
3. Als sluitstuk van het verbetertraject is het toezichtsbeleid nader uitgewerkt. Dit betekent dat de toezichthouder een aanwijzing dient te geven als de kwaliteit en/of de tijdigheid onvoldoende blijft.
4. Daarnaast is besloten dat met ingang van begrotingsjaar 2006, het EMU-saldo over de jaren t-1, t en t+1 ook in de begroting van de lokale overheid opgenomen moet worden. Deze gegevens worden via IV3 verzameld door het CBS. Eind dit jaar zullen de eerste resultaten hiervan beschikbaar komen. Dit heeft overigens de bewustwording ten aanzien van het EMU-begrip bij de lokale overheid verder vergroot.
Belangrijke aandachtspunt bij het EMU-saldo is het bestaan van definitieverschillen tussen het stelsel van baten-lasten (omschreven in BBV) en het EMU-stelsel. Een belangrijk verschil zit in de behandeling van investeringen. Het CBS monitoort daarom bij een aantal lokale overheden het verloop van grote posten zoals de investeringen die van grote invloed zijn op het EMU-saldo. Op dit moment bestaat, mede op basis van het resultaat van het EMU-saldo over het eerste halfjaar van 2005, geen aanleiding om te veronderstellen dat de kans op tegenvallers groter is dan de kans op meevallers.
Klopt het dat door vertraging van de uitbetaling van de interim-uitkering (ziektekosten personeel) in het verleden eenmalige meevallers op de begroting zijn gecreëerd? Zo ja, wanneer en in welke mate? Is het na-ijleffect van de interim-uitkering dat nu optreedt te beschouwen als een tegenvaller die zich altijd, hetzij in 2005 dan wel in 2006, had voorgedaan door introductie van een ander zorgstelsel? Zo ja, waarom is dit dan als «technische mutatie» aangeduid en niet als tegenvaller van € 483 mln.?
De eerste interim-regeling bij de rijksoverheid is in de jaren ’50 van de vorige eeuw geïntroduceerd. De regeling is sindsdien een aantal keren gewijzigd. Aan de vertraging van de uitbetaling van de interim-uitkering liggen vooral uitvoeringstechnische oorzaken ten grondslag. Zo moet bijvoorbeeld vastgesteld worden of werknemers en hun gezinsleden wel recht hebben op de interim-uitkering. In het (verre) verleden moet dit hebben geleid tot meevallers. Wanneer dat precies het geval is geweest is lastig na te gaan. Ook bij de onderwijssectoren werd de interim-uitkering in het verleden met een vertraging van drie maanden uitbetaald. In 1991 is – om een eenmalige bezuiniging te realiseren – besloten de vertraging in de uitbetaling bij de onderwijssectoren (exclusief universiteiten en onderzoeksinstellingen) op te rekken naar negen maanden.
Bij Miljoenennota was het saldo van de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden 483,5 mln. Hierbij is uitgegaan van de veronderstelling dat de laatste interim-vergoedingen in 2005 uitbetaald zouden worden. Om ervoor te zorgen dat de interimvergoedingen over de laatste maanden in 2005 uitbetaald kunnen worden is bij NJN het grootste deel van het bedrag verdeeld over de departementen. Deze verdeling is aangeduid als technische mutatie. Bij eerdere ramingen is het bedrag al als tegenvaller van 483,5 mln meegelopen op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden.
Op welke wijze wordt bij voortduring gecontroleerd of de gemaakte afspraken met de decentrale overheden met betrekking tot hun bijdrage aan het EMU-saldo (blijvend) effect sorteren? Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze monitoring? Welk deel van het huidig tekort bij de decentrale overheden wordt veroorzaakt door de BBV?
Zie vraag 36.
De verhoging van de heffingsrente naar 5% leidt dit jaar tot een (0,2% van het BBP) hoger dan verwachte opbrengst aan vennootschapsbelasting. Waarom werd een tijdelijke verhoging van de vennootschapsbelasting in een eerder stadium niet voorzien?
De verhoging van de heffingsrente tot 5% is voortgekomen uit de motie Verhagen en het amendement van mevr. Dezentjé-Hamming bij de behandeling van het Belastingplan 2005. Destijds is bij de beoordeling hiervan wel het risico gesignaleerd dat de hogere heffingsrente zou kunnen leiden tot het soort incidentele effecten dat nu ook zichtbaar is geworden. Welke omvang dit zou kunnen aannemen was destijds echter onbekend. Op het moment dat bleek dat dit «bankiereffect» een omvang van circa 0,2% BBP aannam is direct besloten tot ingrijpen.
Welke functie hebben de ijklijnen nu uit de Najaarsnota blijkt dat de overschrijding van de ijklijn zorg verder toeneemt? Hoe wordt in de budgettaire spelregels omgegaan met ruimte die nog resteert onder de ijklijnen?
In de begrotingsregels staat dat «de budgettaire plafonds per sector- in casus geheten de ijklijnen- fungeren als maatstaf voor de bepaling van over- en onderschrijdingen in een budgetdisciplinesector». Bij Najaarsnota 2005 is sprake van een onderschrijding van het totale kader van 0,9 miljard, dit is het saldo van onderschrijdingen bij RBG-eng en SZA en een overschrijding bij de Zorg. In de begrotingsregels staat verder dat de uitgaven gedurende de kabinetsperiode binnen het kader moeten blijven.
Waarom laat de verticale toelichting niet alle mutaties zien die de Kamer nog moet autoriseren, maar uitsluitend de begrotingsmutaties in 2005 die sinds verschijning van de Miljoenennota 2006 zijn ontstaan?
De mutaties die tussen de eerste suppletore begrotingen en Miljoenennota zijn ontstaan, zijn reeds toegelicht in de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota.
Deze suppletore begroting kenmerkt zich door een grote hoeveelheid vertragingen in de beleidsvoering, die leiden tot vertragingen in de uitgaven. Elk van de vertragingen worden afzonderlijk toegelicht, zonder dat echter op de onderlinge samenhang wordt ingegaan. Bestaat er tussen elk van de vertragingen een verband of zijn het op zichzelf staande problemen? Wat is de precieze oorzaak van elk van de genoemde vertragingen? Welke consequenties hebben de vertragingen voor de begrotingen voor 2006 en latere jaren?
Bij Najaarsnota ontstaat vaak het eerste zicht op vertragingen in de beleidsvoering. Uit de verschillende oorzaken blijkt dat er geen samenhang is tussen verschillende vertragingen en dat de vertragingen veelal op zichzelf staan. De beleidsuitvoering heeft de continue aandacht van de ministers. In de departementale suppletore begrotingen worden de oorzaken van de vertragingen uitgebreider toegelicht. Er is geen integraal beeld voorhanden van de meerjarige doorwerking van de Najaarsnota.
Als gevolg van de recente aangepaste BNI-cijfers door het CBS, is sprake van meer afdrachten aan de EU. Ook de hogere BTW-middelen, de hogere landbouwheffingen en de hogere invoerrechten leiden tot een hogere afdracht. In totaal wordt de EU-afdracht verhoogd met 512 mln. Wat zijn de consequenties van deze verhoging voor de netto-betalingspositie?
De cijfers voor de Nederlandse netto-positie vanaf 2005 zijn nog niet bekend. Wel heeft de regering in de Staat van de Unie een indicatie gegeven van de ontwikkeling van de Nederlandse netto-positie de komende jaren, uitgaande van de op dat moment bekende realisatiecijfers. Bij deze indicatie is reeds rekening gehouden met de genoemde aanpassingen. Precieze cijfers kunnen niet worden gegeven, omdat de realisatie in hoge mate afhangt van onder andere de verdeling en uitputting van de verschillende uitgavencategorieën. Hierover is nog onvoldoende informatie beschikbaar.
Hoe groot is de ruimte die in 2005 ontstaat op de rijksbegroting door rentebesparingen als gevolg van het nu meevallende budgettaire beeld over 2005?
Zie vraag 4.
Bij de apparaatskosten van de Belastingdienst doet zich een uitgavenstijging voor van per saldo € 145 mln. In de toelichting worden alleen de tegenvallers genoemd. Kan een overzicht gegeven worden van alle meevallers, tegenvallers en technische bijstellingen (loonstijgingen e.d.) die per saldo leiden tot een uitgaventegenvaller van € 145 mln. in 2005 bij de Belastingdienst?
Hieronder is een overzicht opgenomen van de mee- en tegenvallers op de begroting 2005 van de Belastingdienst. Daarnaast zijn de meeruitgaven en technische bijstellingen apart weergegeven.
Mee- en tegenvallers (x mln euro’s)
Meevallers | ||
---|---|---|
Meevaller personeel | – 7,5 | |
Totaal meevallers | – 7,5 | |
Tegenvallers | ||
Belastingtelefoon | 13,0 | |
Belastingtelefoon Toeslagen | 40,0 | |
BD bescheiden Toeslagen | 8,0 | |
Huisvesting Toeslagen | 12,0 | |
SUB | 13,0 | |
Automatiseringsprojecten Belastingdienst | 17,0 | |
Totaal tegenvallers | 103,0 | |
Meeruitgaven | ||
Achterstallig onderhoud huisvesting | 12,0 | |
Overheidsbrede uitgaven (o.a. DiGiD en BSN) | 7,95 | |
Totaal meeruitgaven | 19,95 | |
Technische bijstellingen | ||
Loon en prijsbijstelling | 33,6 | |
Overboekingen | – 4,5 | |
Totaal technische bijstellingen | 29,1 | |
Totaal | 144,6 |
Op de reguliere uitgaven (personeel en materieel) van de Belastingdienst ontstaat een meevaller van bijna 8 mln. Vooral dankzij het FPU arrangement loopt de Belastingdienst ten opzichte van de ombuigingstaakstellingen licht voor op schema. Daarentegen ontstaan tegenvallers bij vooral de Belastingtelefoon, het project Toeslagen, het project SUB en bij enkele automatiseringsprojecten die de Belastingdienst uitvoert ter verbetering van de bedrijfsvoering. Ook uitgaven voor achterstallig onderhoud bij de huisvesting zijn hoger uitgevallen Ten slotte voert de Belastingdienst nieuwe overheidsbrede taken uit als DIGID (overheidsauthenticatievoorziening) en levert een bijdrage aan overheidsbrede projecten als het burger servicenummer.
De technische bijstellingen betreffen de reguliere compensatie voor gestegen lonen en prijzen en een overboeking naar VROM voor de dekking van salarisuitgaven van personeel dat in het kader van de huurtoeslag later naar de Belastingdienst overkomt dan gepland.
Zo’n € 60 mln. hiervan wordt toegeschreven aan hogere kosten dan geraamd voor het project Toeslagen. Wat zijn de oorzaken van het feit dat de kosten in 2005 voor het project Toeslagen zo’n € 60 mln. hoger uitvallen? Zijn de ramingen te voorzichtig geweest? Is de operatie onderschat? Hebben zich meer mensen gemeld dan verwacht?
Het tekort bij het project toeslagen kent een aantal oorzaken.
• De eerste oorzaak is van technische aard. De grondslag voor de berekening van het budget voor Toeslagen vindt zijn oorsprong in het begin van 2004. Met de toen geldende inzichten is de best mogelijke raming gemaakt van de kosten, verdeeld over de jaren. In 2004 kon vanwege vertraging later worden begonnen dan gepland. Hierdoor zijn uitgaven van 2004 verschoven naar 2005.
• Een tweede oorzaak, ook technisch van aard, betreft de tekorten op de huisvesting en de bescheiden. Er ontstaat een tekort op de huisvesting omdat de ramingssystematiek (op basis van DAR-tarieven) alleen voorziet in de structurele huisvestingskosten en niet in éénmalige investeringen voor huisvesting. Het tekort op de BD bescheiden heeft te maken met een verkeerde inschatting van de kosten bij het opstellen van de oorspronkelijke raming.
• Een derde oorzaak van het tekort is het gevolg van het opschalen van de Belastingtelefoon. De maatregelen om de telefonische dienstverlening op een hoger niveau te schalen werken door in hogere kosten die verbonden zijn aan de telefonische dienstverlening voor Toeslagen. In dit bedrag zit de inhuur van extra uitzendkrachten en investeringen in de telefonische infrastructuur en extra seats. Ook wordt rekening gehouden met extra gesprekskosten. Op dit moment wordt ervan uitgegaan dat de extra capaciteitsinzet vooral een incidenteel karakter heeft en dat als de bekendheid met de regelingen bij de burger toeneemt, het aantal telefoontjes weer zal afnemen.
Een ander deel van de tegenvaller (€ 13 mln.) heeft als oorzaak het toegenomen beroep op de Belastingtelefoon. Met welk beroep op de Belastingtelefoon was in 2005 rekening gehouden? Hoeveel meer is dit geworden? Wat is de verklaring voor dit grotere beroep? Wat zijn de kosten per gesprek in 2005 en hoe verhouden die zich tot cijfers uit voorgaande jaren?
In maart van dit jaar is geconstateerd dat de Belastingtelefoon onvoldoende presteerde op het terrein van de telefonische dienstverlening. De Belastingtelefoon heeft als streefcijfer een bereikbaarheidspercentage van 70%. Tot en met maart was een bereikbaarheid gerealiseerd van 66%.
Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste Commissie voor Financiën op 16 maart over dit onderwerp is een plan van aanpak voor de Belastingtelefoon toegezegd. Dit plan van aanpak is op 8 april (29 800 IXB nr. 2) aan de Kamer gezonden en op 27 april (29 800 IXB nr. 26) besproken. In het plan van aanpak zijn ontwikkelrichtingen aangegeven voor een nieuwe Belastingtelefoon. In het verbeterplan wordt ervan uitgegaan dat het beroep op de Belastingtelefoon stijgt van jaarlijks circa 9 mln telefoontjes in 2004 naar ruim 14 mln vanaf 2005. De belastingtelefoon was voor de inrichting van de nieuwe eenheid Belastingtelefoon versnipperd over verschillende eenheden. Daarom bestaat er geen standaardinformatie over de kosten per gesprek. Vanaf 2005 worden deze kosten door de nieuwe eenheid geregistreerd en gevolgd.
Een bedrag van € 17 mln. is toe te schrijven aan hogere automatiseringskosten. Kan een toelichting worden gegeven op het € 17 mln. hoger uitvallen van automatiseringskosten? Is dit een tegenvaller of zijn er in 2005 meer systemen gebouwd dan aanvankelijk was geraamd?
Het tekort van € 17 mln is het gevolg van uitgaven op de interne strategische automatiseringsprojecten die de Belastingdienst uitvoert ter verbetering van de bedrijfsvoering. Het betreft projecten als Electronisch Aangeven (ELA), het aanslag Belastingen systeem (ABS) en PCNu (vervanging van het huidige PC-platform en overgang op windows XP). In 2004 hebben deze projecten vertraging opgelopen waardoor de uitgaven voor een deel zijn verschoven naar 2005. Dit tekort heeft dan ook een directe relatie met het overschot dat de Belastingdienst realiseerde op zijn begroting in 2004.
Voor een bedrag van € 28 mln. worden de kapitaallasten van de Amsterdamse en Rotterdamse metro versneld afgekocht. Kan worden beargumenteerd waarom het voordelig is om de kapitaallasten voor de metro versneld af te kopen in 2005? Waarvoor worden de middelen ingezet die nu in de meerjarenraming vrijkomen door te wegvallen van de betalingen voor de kapitaallasten: blijven deze binnen dit begrotingsartikel beschikbaar of gaan deze naar de algemene middelen?
Door de versnelde afkoop kan een rentebesparing worden gerealiseerd, wat financieel voordelig is voor de begroting van Verkeer en Waterstaat. Bij de begrotingsvoorbereiding 2007 zal worden bezien hoe de vrijvallende middelen in latere jaren zullen worden ingezet.
Er wordt 45 mln. euro toegevoegd aan het gemeentefonds in verband met de invoering van de WMO. Verwezen wordt naar de suppletore (voorjaars)begroting 2005, waar de Tweede Kamer dit bekrachtigd zou hebben. Dat ging echter om een autorisatie van 52 mln. Komt het bedrag van 45 mln boven op de 52 mln uit de voorjaarsnota? Wat wordt bedoeld met «bekrachtigd»?
De 52 mln uit de Voorjaarsnota is opgebouwd uit 45 mln voor de invoeringskosten WMO en 7 mln voor de implementatiekosten WMO. Deze 45 mln is inderdaad toegevoegd aan het gemeentefonds, de 7 mln wordt op de VWS-begroting verantwoord. De 45 mln maakt daarmee onderdeel uit van de 52 mln en komt niet bovenop het bedrag uit de Voorjaarsnota.
Antwoordenset B (Kamervragen m.b.t. suppletore begrotingen)
Wat is de reden voor versnelde betaling van 65 mln voor de SDD-fase van de JSF? Kan dit worden teruggedraaid?
Er is geen sprake van een extra SDD-betaling doch van een in het betalingsschema vastgelegde reguliere betaling. Deze wettelijk verplichte betaling ad. 71 mln dient te worden voldaan tussen begin december 2005 en medio januari 2006. Initieel stond deze betaling budgettair gepland in 2006. In 2005 doen zich vertragingen voor op infrastructuurprojecten en projecten in het kader van het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid. Deze vertragingen worden gecompenseerd door de SDD-betaling niet begin 2006 te doen maar in december 2005. Hiermee blijft de totale investeringsbegroting van Defensie intact en wordt het Nieuwe Evenwicht niet verstoord.
Er is een meevaller in de kosten van de HBV-zaken (hoger beroep vreemdelingen). Deze worden deels veroorzaakt door openstaande vacatures. Welke consequenties heeft dit voor de toereikendheid van de afhandelcapaciteit van HBV zaken?
Bij de uitgaven aan Hoger Beroep Vreemdelingen wordt nu een meevaller van 0,77 mln gemeld. Het verschil tussen raming en realisatie wordt nog geanalyseerd, maar voor een deel treedt deze meevaller op in de personele uitgaven. Ondanks een lagere personele bezetting worden de zaken binnen de wettelijke termijn afgedaan. Dit wordt onder meer bereikt door van het betrokken personeel het aantal indirecte uren (uren die niet aan zaaksafhandeling, maar aan opleidingen of verbetering van de interne organisatie worden besteed) tot onder hetgeen binnen de Rijksoverheid gebruikelijk is te beperken. Deze inzet vertaalt zich in lagere realisaties in de personele uitgaven.
De geraamde omvang van de personele bezetting, die benodigd is om de zaken binnen de wettelijke termijnen af te doen, is gebaseerd op de meerjarige prognose die begin 2005 in de keten is vastgesteld. Bij gelegenheid van de Voorjaarsnota 2005 is rekening gehouden met een productie van 5 794 zaken. Thans wordt voor dit jaar rekening gehouden met een productie van 5 997. De indiensttreding van nieuw personeel loopt, mede dankzij een behoedzaam beleid in verband met de steeds veronderstelde op korte termijn in te zetten daling, in tijd en omvang gezien niet gelijk op met deze stijgende lijn.
De meerjarige prognose die aan de ontwerpbegroting 2006 ten grondslag ligt, laat voor de jaren 2006 en later een daling van de zaaksinstroom zien. Of deze daling inderdaad in het komend jaar zal optreden, lijkt thans ongewis. Niettemin wordt dit jaar in de personele bezetting van HBV uit voorzorg rekening gehouden met deze dalende tendens.
De nationale ombudsman kan ook werken voor lagere overheden. Daar krijgt zij nu middelen voor, die via de BZK-begroting lopen. Hoeveel gemeenten en provincies maken gebruik van deze mogelijkheid? Waarom wordt dit pas bij tweede suppletore begroting geregeld en niet meegenomen in de algemene begroting?
In het Vergoedingenbesluit is de afrekensystematiek vastgelegd van de kosten die de Nationale ombudsman maakt voor de afdoening van klachten voor aangesloten gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen. De huidige basis voor deze afrekening is het aantal afgedane verzoeken over een bepaalde periode.
Volgens het vigerende Vergoedingenbesluit vindt de afrekening aan deze decentrale overheden achteraf plaats over de periode september (van het voorgaande jaar) tot en met augustus van het lopende jaar. Hieruit volgt dat pas in september de rekening kan worden opgemaakt. Hierdoor is het niet mogelijk om al bij de Ontwerpbegroting de uitgaven voor de decentrale overheden aan te geven.
Per 1 januari 2006 treedt een nieuw Vergoedingenbesluit in werking. Dit is niet gebaseerd op het aantal afgedane verzoeken, maar op een vast bedrag per inwoner cq. ingezetene per aangesloten decentrale overheid. Aangezien de peildatum van het aantal inwoners is gesteld op 1 januari van het desbetreffende jaar en ook een indexering over het bedrag per inwoner wordt doorgevoerd (cijfers van het CBS zijn eerst bekend in juli) zal ook bij dit nieuwe Vergoedingenbesluit dit bij tweede suppletore begroting worden geregeld. Het eerder verwerken in de begroting van deze cijfers is overigens wel onderzocht, maar niet haalbaar gebleken.
Er vindt – per saldo – een verlaging plaats van de middelen voor HIV/AIDS. Dit betreft deels een overheveling, deels een verlaging. Welke consequenties heeft dit voor de uitvoering van de motie Terpstra/Koenders (28 600 V, nr. 25)?
De gesignaleerde verlaging van de uitgaven aan HIV/AIDS in 2005 heeft geen gevolgen voor de uitvoering van de motie Terpstra/Koenders. De verdubbeling van de uitgaven aan HIV/AIDS zal worden gerealiseerd in 2007. In bijlage 7 van de HGIS-nota 2006 wordt de bestaande planning van de uitgaven voor de bestrijding van HIV/AIDS, TBC en malaria in 2006 en 2007 toegelicht.
Van het beleidskader «mediapluriformiteit in Iran», kan in 2006 slechts 5 mln van de beschikbare 15 mln worden uitgegeven. Wat is de exacte oorzaak? Is sprake van een vertraging of zal een gedeelte van het beschikbare bedrag onuitgegeven blijven?
Het subsidiekader mediapluriformiteit in Iran biedt organisaties een financieringsmogelijkheid voor projecten met een looptijd van twee jaar. Zoals aan de Kamer gemeld, is in totaal een bedrag van 14 636 649,71 euro toegekend. Dit bedrag wordt echter, zoals gebruikelijk, in termijnen aan de organisaties betaald op basis van ondernomen activiteiten, financiële uitputting van verkregen voorschotten en liquiditeitsprognose. Het bedrag van de eerste termijn, dat nog in 2005 zal worden uitbetaald, is ca. 5 mln euro. Volgens de planning zal de rest van het toegekende bedrag in de loop van de komende twee jaar worden betaald.
Instituut Clingendael krijgt 600 000 euro ten behoeve van de verbetering van de solvabiliteit.
Hoe is de huidige solvabiliteit en welke solvabiliteitsratio wordt nagestreefd? Wat is de oorzaak van de financiële problemen bij Instituut Clingendael? Gaat deze incidentele bijdrage gepaard met extra financieel toezicht op Instituut Clingendael door het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
De additionele eenmalige subsidie was nodig om de liquiditeitspositie van het Instituut Clingendael te versterken. Deze was onder druk komen te staan door een combinatie van factoren, waaronder stijgende personeelslasten en de kosten van het tot kantoor gereed maken van een kleiner gebouw binnen het park. Uitgaven in verband met de gebouwen en de modernisering van hun faciliteiten hadden reeds in voorgaande jaren de reserves van het Instituut doen slinken. Het Instituut heeft inmiddels een aantal bezuinigingsmaatregelen genomen. Tevens zijn de budgetbewaking binnen het Instituut zelf en het financieel toezicht zijdens het Ministerie van Buitenlandse Zaken versterkt.
Instituut Clingendael krijgt 2,7 miljoen euro ten behoeve van communicatie rond het referendum over het grondwettelijk verdrag. Overigens wordt ook van enkele andere begroting bij najaarsnota nog gesproken over extra budget. Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de totale kosten van het referendum? Welk deel ervan was bestemd voor logistiek en welk deel voor voorlichting en communicatie? Waarom wordt deze donatie aan Instituut Clingendael de Kamer pas nu ter autorisatie voorgelegd?
De veronderstelling dat Instituut Clingendael 2,7 mln ten behoeve van het referendum over het grondwettelijk verdrag heeft gekregen is niet juist. In de toelichting op de mutaties op artikel 8.3 in de tweede suppletore begroting worden in één zin twee verschillende mutaties genoemd. De eerste daarvan betreft een additionele incidentele subsidie van 0,6 mln aan Instituut Clingendael. De tweede mutatie die hier geheel los van staat gaat over een verhoging van artikel 8.3 met 2,7 mln in verband met het referendum over het grondwettelijk Verdrag. Het referendum over het grondwettelijk Verdrag is op verscheidene punten geëvalueerd, waarbij ook de financiële aspecten aan de orde kwamen. De evaluaties van de Referendumcommissie en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werden de Kamer toegezonden. De Referendumcommissie ging daarbij met name in op de taken die conform de Wet raadplegend referendum Europese grondwet aan deze Commissie zijn gegeven, waaronder de verdeling van 1 mln subsidiegelden tussen voor- en tegenstanders en de verspreiding van de samenvatting van het grondwettelijk Verdrag. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties evalueerde de praktische organisatie van het referendum en het verloop daarvan, waarbij ook enkele communicatieve aspecten van de organisatie van het referendum aan de orde kwamen zoals de neutrale opkomstbevorderende campagne «U komt toch ook» (29 993, nr. 19). In totaal werden de kosten voor deze aspecten van het referendum geraamd op 29,2 mln. Een voorlopige financiële verantwoording van zowel de kosten die de Referendumcommissie maakte als de kosten die gemoeid waren met de organisatie van het referendum, kunt u vinden in de tweede suppletore begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De definitieve afrekening zal onderdeel uitmaken van het jaarverslag over 2005 van dat departement. Op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken drukten de kosten voor de publiekscommunicatie door de regering in de aanloop naar het referendum. Ook hiervan ging u reeds een evaluatie toe (29 993, nr. 24). De financiering van de publiekscommunicatie door de regering kwam in verscheidene stappen tot stand. Daarover is de Kamer bij verschillende gelegenheden schriftelijk geïnformeerd en er is steeds uitvoerig met de Kamer hierover gesproken. Bij de oorspronkelijke kostenraming (eind 2004) voor het referendum werd 200 000 euro gereserveerd voor «vrije publiciteit», publieksdebatten, een interactieve website en de inhuur van een projectleider. Er werd 250 000 euro voor kiezersonderzoek. In tweede instantie werd, nadat de Tweede Kamer daar expliciet om vroeg, in maart 2005 voor additionele informatievoorziening aan de burger (Grondwetkranten) een extra bedrag uitgetrokken van 2,3 mln (financiering uit HGIS-non-ODA). Deze middelen werden volledig ingezet voor informatie aan het publiek. Het betreft dan ook niet zozeer campagne-gelden, als wel geld voor additionele informatie aan het publiek. Ten slotte werd in de eindfase van de campagne (mei 2005), wederom nadat de Tweede Kamer de regering had opgeroepen tot een actievere standpuntbepaling, een bedrag van 3,5 mln (financiering uit HGIS-non-ODA) uitgetrokken voor additionele massamediale inzet. Deze gelden worden pas in de slotfase ingezet, na afstemming met de Tweede Kamer. Uiteindelijk werd op de in totaal voor Buitenlandse Zaken ten behoeve van het referendum geraamde middelen ad 6,25 mln euro, 0,8 mln euro minder uitgegeven.
Er wordt gesproken over betalingen die reeds gemaakt zijn door Nigeria die worden doorgeschoven naar 2006. Betreft het hier (een deel van) de terugbetaling van de schulden van 574 miljoen euro door Nigeria aanNederland? Waarom is de ontvangst van dit bedrag doorgeschoven naar 2006? Waar is dat geld nu als het «doorgeschoven» is?
Zie vraag 23 (antwoordenset A).
Waarom worden de betalingen voor 2006 aan IDA, AsDF en AfDF reeds in 2005 gedaan? Hoe verhoudt dit zich tot het beleid dat ontvangsten van Nigeria die in 2005 ontvangen zijn, worden doorgeschoven naar 2006?
Mede vanwege de revisie van het Bruto Nationaal Product door het CBS ontstond ruimte om een deel van de betalingen voor 2006 aan de Internationale Ontwikkelings Associatie (IDA), het Aziatische Ontwikkelingsfonds (AsDF) en het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds (AfDF) al in 2005 te voldoen. Er is geen relatie tussen de vervroegde betaling aan de internationale financiële instellingen en de ontvangst van Nigeria. Omdat de ontvangst van de betaling van Nigeria in 2006 wordt verwacht, is de boeking hiervan doorgeschoven naar 2006 (zie ook het antwoord op vraag 23 in antwoordenset A).
Zowel het eigen vermogen als de egalisatierekening van de raad voor de rechtspraak wordt in deze suppletore begroting aangevuld tot een eerder overeengekomen hoogte. Onduidelijk is wat de relatie tussen beide is. Waarom heeft de Raad voor de Rechtspraak zowel een forse egalisatierekening als een groot eigen vermogen? Kan worden gespecificeerd welke concrete schommelingen dan wel risico’s hiermee worden afgedekt?
Het eigen vermogen van de Raad voor de rechtspraak dient in het kader van de baten lastensystematiek voor het afdekken van normale bedrijfsvoeringsrisico’s. Dit eigen vermogen kan binnen de daarvoor geldende regelgeving fluctueren. Naast het eigen vermogen is bij het Besluit financiering rechtspraak 2005 een egalisatierekening in het leven geroepen. Deze egalisatierekening is bestemd om verschillen tussen de overeengekomen en de gerealiseerde productie te verrekenen. Zij maakt deel uit van de balans van de Raad. Na afloop van het (productie)jaar wordt op basis van de werkelijk gerealiseerde productie bij de gerechten eventuele meer- of minderproductie verrekend tegen een vooraf vastgesteld tarief. Het eigen vermogen van de Raad en de egalisatierekening zijn twee afzonderlijke vermogens, die niet in onderlinge afhankelijkheid dienen te worden bezien. In het besluit financiering rechtspraak is opgenomen dat het Rijk een storting zal doen van 21,9 mln in de egalisatierekening. Bij Najaarsnota is hiervan de eerste tranche gestort. De Raad zal zelf een bedrag van 21,9 mln, voortkomend uit de afgesproken doelmatigheidwinsten in de jaren 2005 en 2006, storten in de egalisatierekening.
De bijdrage aan DJI wordt verhoogd om achterstallige vonnissen te kunnen uitvoeren. Tegelijkertijd wordt de passantenproblematiek bij TBS opgelost met extra middelen, die ten laste komen van reguliere DJI-activiteiten. Bestaat het probleem dat de financiering uit de reguliere DJI-middelen van de extra middelen voor TBS, capaciteitsproblemen voor de reguliere gevangenisstraffen opleveren?
Op dit moment is de beschikbare penitentiaire celcapaciteit groot genoeg om aan de behoefte te voldoen. Er is in 2005 zelfs enige ruimte om de liggende voorraden arrestantenvonnissen aan te pakken. Voor de voortzetting daarvan in 2006 wordt de bijdrage aan DJI niet verhoogd, maar vindt een herschikking plaats voor een bedrag van 16 mln. Overigens komt het oplossen van de passantenproblematiek mede ten gunste van het gevangeniswezen, aangezien TBS-passanten reguliere plaatsen in de Huizen van Bewaring innemen. Die plaatsen komen na overplaatsing van de TBS-passanten vrij.
De ontvangsten onder de noemer boetes en transacties zijn lager dan geraamd. Het betreft vooral WAHV sancties. Wat verklaart deze tegenvaller? Wat zijn de meerjarige consequenties?
Bij Najaarsnota is aangegeven dat de ontvangsten voor 2005 uit hoofde van Boetes & Transacties lager zullen zijn dan het bedrag dat als kader in de Voorjaarsnota is opgenomen. Dit wordt verklaard doordat het aantal aan weggebruikers opgelegde WAHV-sancties met 800 000 achterblijft. Het aantal WAHV-sancties is afhankelijk van het gedrag van weggebruikers en laat zich lastig voorspellen. Over de eventuele meerjarige consequenties van de ontwikkeling van het aantal WAHV-sancties zult u bij Voorjaarsnota 2006 worden geïnformeerd.
Waarom worden de verplichtingenmutaties bij het artikel jeugd niet toegelicht? Wat zijn de achtergronden bij deze mutaties?
De verplichtingenmutaties houden één op één verband met de mutaties op de programma-uitgaven. Deze mutaties zijn – conform de opmerking in de inleiding – niet toegelicht omdat ze bestaan uit mutaties kleiner dan 5 mln. De achtergronden van deze mutaties zijn niet-beleidsmatig. Het gaat om «plussen en minnen» die zich in de uitvoering voordoen.
Conform een aangenomen Kameramendement wordt 6 mln. naar VWS overgeboekt ten behoeve van heroïneplaatsen. Waarom gebeurt dat pas nu, een jaar nadat het amendement is aangenomen. Waarom gebeurt dat vanaf het artikel «algemeen» en niet van artikel 13, waaraan de middelen indertijd zijn toegevoegd?
Over de verwerking van dit amendement is nader overleg gevoerd omdat daarin dekking werd gezocht voor aanpassing van de begroting van VWS door middel van een aanpassing van de begroting van Justitie. De dekking is materieel volledig conform het amendement gerealiseerd door een verhoging van de ontvangstenraming boeten & transacties op artikel 13.
Om de overheveling van de meerontvangsten boeten & transacties begrotingstechnisch te kunnen realiseren, is eerst via een zogenaamde desaldering het uitgavenkader van het artikel 91 «Algemeen» met 6 mln verhoogd. Vervolgens is dit bedrag van het artikel 91 overgeheveld naar de begroting van VWS.
Eind juni 2005 is de voorzitter van de Tweede Kamer geïnformeerd over het akkoord tussen de minister van VWS en de minister van Justitie over uitvoering van het amendement. De verwerking in de 2e suppletore begroting is het technische sluitstuk van deze besluitvorming.
Er wordt € 68 000 extra ter autorisatie voorgelegd ten behoeve van de «u komt toch ook» campagne. Desbetreffende middelen lijken echter al te zijn besteed. Waarom wordt dit bedrag pas nu ter autorisatie voorgelegd?
De 2e suppletore begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevat op artikel 1 twee mutaties van respectievelijk 510 000 euro en 1 131 000 euro die betrekking hebben op de kosten van het Referendum Europese Grondwet. De mutatie van 68 000 euro houdt geen verband met het referendum of de «u komt toch ook campagne» maar betreft uitdeling van de tegemoetkoming ziektekosten (BTZR).
Deze mutaties worden nu ter autorisatie aan de Kamer voorgelegd omdat na indiening van de 1e suppletore begroting zich nog een aantal wijzigingen hebben voorgedaan. Het aanvullende budget is ter dekking van kosten die zich hebben voorgedaan in verband met de extra huis aan huis verspreiding van de samenvatting en aanvullende informatie en in verband met de intensivering van de zogenaamde «U komt toch ook» campagne, waartoe de Ministerraad kort voor het referendum heeft besloten.
Een bedrag van € 8,7 mln. ten behoeve van de CAO politie komt in 2005 niet tot uitbetaling maar blijft beschikbaar voor 2006. Waarom komt dit bedrag niet meer tot besteding? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de politie CAO?
De CAO-politie is op 23 november jl. ondertekend. Onderdelen van de afgesproken algemene salarismaatregelen zijn eenmalige uitkeringen in januari 2006 en januari 2007 van 250 euro. De overheveling van 8,7 mln van 2005 naar 2006 maakt deze betaling mede mogelijk.
Zes voertuigen voor VRT (verscherpt rijdend toezicht) kunnen vanwege de aanbesteding niet meer worden geleverd in 2006. Deze vallen onder de titel «materieel terreurbestrijding». Het gaat om een bedrag van € 2 mln. Wordt voor deze aanbesteding de gebruikelijke Europese procedure gevolgd, of is op grond van staatsbelang voor een snellere weg gekozen?
De VRT’s kunnen niet in 2005 geleverd worden (en dus niet 2006 zoals in de vraag staat). Voor deze aanbesteding wordt de gebruikelijke Europese procedure gevolgd.
Er wordt extra geld (€ 3,5 mln) toegekend aan het KLPD, onder meer voor versnelling politiesterkte. Welke omvanggroei voor het KLPD voor 2005 was eerder geraamd en welke consequenties heeft de verhoging van het budget voor de omvang van het KLPD?
De mutatie van 3,5 mln heeft deels betrekking op de financiële afwikkeling van de door het KLPD gerealiseerde sterkte in 2004. Voor wat de groei en sterkteontwikkeling betreft, verwijs ik naar de sterktebrief die (half)jaarlijks aan de Kamer wordt verstrekt en de Kamer binnenkort zal bereiken.
Het door de Kamer aangenomen amendement inzake de operatie Hartslag te Heerlen heeft een budget van € 1,5 mln. ter beschikking gesteld. Deze middelen worden van artikel 3 afgehaald en bij artikel 9 (grote stedenbeleid) bijgeboekt. Op welke wijze wordt gegarandeerd dat dit budget niet verdwijnt in de GSB-totalen. Wordt op een of andere wijze gecontroleerd dat het inderdaad aan Hartslag wordt besteed?
Heerlen heeft voor het genoemde bedrag van 1,5 mln additionele outputdoelstellingen geformuleerd, met bijbehorende ambities. Afrekening zal plaatsvinden conform de GSB-systematiek in 2010.
Op de additionele outputdoelstellingen is door Heerlen uitgebreid ingegaan in een toevoeging aan het Meerjaren Ontwikkelingsprogramma. Met de extra middelen is Heerlen in staat om een extra inzit te plegen op Operatie Hartslag. Als extra outputdoelstellingen worden geformuleerd:
1. Het verminderen van de aan harddrugs gerelateerde overlast in het Operatie Hartslaggebied middels het realiseren van (na)zorg, toezicht en relatiemanagement (hiervoor worden onder andere genoemd het uitbreiden van het cameratoezicht rond locatie De Klomp en mobiele methadonverstrekking middels een methadonbus;
2. Het verspreiden van vergaarde kennis en ervaring van Operatie Hartslag (bijvoorbeeld door het organiseren van de Operatie Hartslag en SecurCity Conferentie op 6–7 oktober te Heerlen).
Van dit artikel wordt geld (inzake de koppeling waarschuwingssysteem C2000 overgeboekt naar artikel 16 (brandweer en GHOR). Sommige C2000 blijven echter staan op artikel 3. Deze splitsing is strijdig met de procedureregeling grote projecten (C2000 is een groot project) die bepaalt dat het totale projectbudget op een artikel dient te zijn weergegeven. Waarom wordt het totale C2000 budget niet, zoals de procedureregeling voorschrijft, op een begrotingsartikel geboekt? Wat is het totale effect van alle C2000 gerelateerde mutaties op het C2000 budget als geheel?
Het totale projectbudget van C2000 wordt weergegeven op artikel 4. Om C2000 te kunnen koppelen aan het Waarschuwingssysteem wordt door de Projectdirectie C2000 € 3,562 mln overgeheveld naar de directie Brandweer en GHOR (artikel 16) omdat de directie Brandweer en GHOR verantwoordelijk is voor het Waarschuwingssysteem en zorg moet dragen voor de uitvoering voor de koppeling van het Waarschuwingsstelsel aan C2000. De Projectdirectie C2000 houdt zelf alle C2000 gerelateerde mutaties bij. Zie hiervoor de Voortgangsrapportage C2000 (tabel 6) die begin oktober 2005 naar de Tweede Kamer is verzonden (Kamerstuk 2005–2006, 25 124 nr. 45H).
Er is sprake van € 600 000 onderuitputting op het budget subsidiering politieke partijen. Dit wordt niet toegelicht. Wat is de oorzaak van de onderuitputting op het budget subsidiering politieke partijen?
Bij de begrotingsbehandeling 2004 heeft de minister van BZK toegezegd, op verzoek van uw Kamer ook politieke partijen met 5% op de subsidie te korten. Door middel van deze mutatie bij Najaarsnota wordt tegemoet gekomen aan de aan u gedane toezegging.
Het budget voor de veiligheidsregio’s is niet uitgeput. De beleidsvoorbereidende activiteiten kosten te veel tijd (visiedocumenten en stimuleringsprogramma’s). Welke consequenties heeft deze temporisering voor het realiseren van de veiligheidsregio’s? Levert het ook vertraging voor het gehele programma?
Deze temporisering heeft geen consequenties voor het realiseren van de veiligheidsregio’s en levert ook geen vertraging op voor het gehele programma. Uit de tussenbalans, die op korte termijn aan de Tweede Kamer wordt gestuurd, blijkt dat de regio’s druk aan de slag zijn.
De toelichting die in een aantal artikelen wordt gegeven, is niet te relateren aan de bedragen die in de overzichten van de budgettaire gevolgen van beleid zijn opgenomen. Het gaat hier met name om artikel 1 primair onderwijs, artikel 3 voortgezet onderwijs, artikel 9 arbeidsmarkt en personeelsbeleid, artikel 10 Informatie- en communicatietechnologie, artikel 14 Cultuur, artikel 15 Media. Artikel 8 Internationaal onderwijsbeleid heeft geen toelichting. Kan voor de artikelen 1, 3, 9, 14 en 15 de relatie worden aangegeven tussen de bedragen in de budgettaire overzichten en de toelichting op de mutaties?
Een één op één link is niet direct zichtbaar omdat evenals in de begroting 2006 een ondergrens voor het toelichten van mutaties gehanteerd is van 2,2 mln. Een aantal mutaties is centraal toegelicht zoals de loonbijstelling, prijsbijstelling en de taakstelling doorwerking WW-maatregel. Abusievelijk is de leeswijzer niet in het algemene deel van de 2e suppletore begroting opgenomen.
Vermeld wordt dat er voor het onderwijsnummer 6,6 mln binnen de begroting is gevonden, naast de enveloppemiddelen. Een gedeelte van de dekking van dit bedrag wordt vermeld. In artikel 18 Bestuursdepartement is opgenomen dat 9,3 mln voor het onderwijsnummer is overgeboekt naar de onderwijsdirecties, zonder nadere specificatie. Kan de totale dekking van het bedrag van 6,6 mln voor het onderwijsnummer worden gegeven met daarbij het bedrag uit de enveloppemiddelen?
Het gaat hier om twee verschillende middelen. De 6,6 miljoen betreft hier het budget bestemd voor het voorbereiden van de invoering van het onderwijsnummer zoals deze ten goede komt aan de scholen voor primair onderwijs. Dekking van dit bedrag is onder meer binnen het artikel zelf gevonden, ten laste van de materiële budgetten voor toerusting en bereikbaarheid en voor Weer Samen Naar School.
De genoemde 9,3 miljoen komt ten laste van de enveloppemiddelen en betreft het totaal aan incidentele middelen onderwijsnummer voor IB-Groep en CFI, op basis van de voorcalculatorische begrotingen van deze organisaties. Deze middelen zijn als volgt naar de relevante beleidsartikelen verdeeld.
Artikel | IB-groep | CFI |
---|---|---|
Primair onderwijs | € 1,4 miljoen | € 2,6 miljoen |
Voorgezet onderwijs | € 0,6 miljoen | |
Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie | € 3,3 miljoen | € 1,4 miljoen |
Onder Leren en Werken is een bedrag van 14 mln opgenomen, dat grotendeels is overgeboekt van het onderdeel specifieke stimulering. Volgens de 2e suppletore begroting van SZW is er door dit ministerie een bedrag van 5 miljoen overgeboekt naar leren en werken. Ook van artikel 6 Hoger beroepsonderwijs is een bedrag van 4,9 miljoen overgeboekt naar art 4, leven lang leren. Kan worden toegelicht waar het bedrag van 5 miljoen van SZW voor leren en werken op de begroting van OCW te vinden is? Op welke wijze het bedrag van 4,9 miljoen van artikel 6 in artikel 4 is geboekt.
Op artikel 4, tabel budgettaire gevolgen van beleid, staat het onderdeel leren en Werken. Het bedrag van 4,9 mln is via een interne overboeking aan het beleidsartikel BVE (Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie) toegevoegd.
Onder uitvoeringsorganisaties wordt vermeld dat de voornaamste interne overboeking 4,7 mln betreft voor het onderwijsnummer. Kan een nadere toelichting op de overboeking van 4,7 mln voor het onderwijsnummer worden gegeven?
De 4,7 mln betreffen de incidentele middelen onderwijsnummer BVE (3,3 miljoen voor IB-Groep en 1,4 miljoen voor CFI, Centrale Financiën Instellingen). Zie ook het antwoord bij vraag 66.
Door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) worden kosten gemaakt die zij niet in alle gevallen direct kan doorberekenen aan onder toezicht staande instellingen. Verwacht wordt dat de nog niet doorberekende kosten ultimo dit jaar per saldo met € 5,5 mln. zullen zijn opgelopen tot € 29,5 mln. Mag uit de tabel garantieverplichtingen van artikel 2 afgeleid worden dat de AFM in 2005 € 29,5 mln. aan kosten zal maken, waar € 10 mln. aan ontvangsten tegenover staan uit hoofde van doorberekende kosten? Hoe zal de verhouding tussen door te berekenen en niet door te berekenen kosten zich naar verwachting in de toekomst ontwikkelen? Is de tegenvaller van € 5,5 mln. bij de AFM in de Najaarsnota 2005 eenmalig?
Het in de tabel opgenomen bedrag van € 29,5 mln. heeft betrekking op de kosten die de AFM ter voorbereiding op nieuwe toezichttaken heeft gemaakt. Voor het kunnen doorberekenen van deze kosten aan derden is een wettelijke grondslag nodig. In principe wordt hierin voorzien door de wet waarin de nieuwe toezichttaak is vastgelegd. Tot het moment van inwerkingtreding van die wet boekt de AFM de gemaakte maar nog niet doorberekende kosten als nog te innen bedrag op de balans. Vervolgens wordt dat bedrag gespreid over een termijn van veelal vijf jaar in rekening gebracht bij marktpartijen. Tot dat tijdstip zou de AFM in onzekerheid verkeren omtrent het daadwerkelijke kunnen innen van deze gelden. Via een overheidsgarantie wordt deze onzekerheid weggenomen. De AFM kan op deze garantie terugvallen zodra is vastgesteld dat het om wetstechnische redenen niet mogelijk is om reeds gemaakte (voorbereidings-) kosten te verhalen op derden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen die erop zouden kunnen duiden dat het ooit zover komt. Ik ga er dan ook vanuit dat alle niet doorberekende kosten op termijn worden doorberekend. De ophoging van het garantiebedrag met 5,5 mln is derhalve niet als een (financiële) tegenvaller aan te merken.
De programma-ontvangsten van 10 mln in de tabel op bladzijde 12 hebben geen betrekking op de AFM. Het betreft de premies voor de terrorismepool voor de dekking van terrorismeschaden. Met ingang van 1 januari 2005 is de door de Staat geboden herverzekeringsdekking teruggebracht van 200 mln tot 100 mln. De daarvoor in rekening te brengen premie bedraagt 4 mln. Per abuis wordt in de tabel nog melding gemaakt van een ontvangst van 10 mln.
Bij de ontvangsten van dit artikel doet zich een meevaller voor van ontvangen dividenden op staatsdeelnemingen. Wat is de verklaring voor het feit dat voor 2005 aanvankelijk in de begroting een bedrag van te ontvangen dividenden staatsdeelneming werd geraamd van € 298 mln., terwijl nu voor 2005 een verwachting van € 455 mln. in de begroting is opgenomen? Kan een uitsplitsing gegeven worden naar oorspronkelijke raming en verwachte realisatie in 2005 per deelneming? Hoe hoog was voor 2005 de dividendtaakstelling, respectievelijk de taakstelling verkoop staatsdeelnemingen? In hoeverre worden deze in 2005 gehaald, dan wel overtroffen?
Het verschil in de geraamde dividendinkomsten wordt vrijwel geheel veroorzaakt door het dividend dat de Staat zal ontvangen als gevolg vande overname van het transportbedrijf Gasunie (dit dividend bedraagt ca. 155 mln in 2005).
Het resterende verschil in raming wordt veroorzaakt door een aantal beperkte bijstellingen van dividendinkomsten: enkele ramingen zijn neerwaarts bijgesteld door verkopen, daarnaast zijn enkele ramingen opwaarts bijgesteld door nieuwe inzichten in de financiële performance van een aantal deelnemingen. Volgend jaar zal in het jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2005 een overzicht gepresenteerd worden van de definitief gerealiseerde dividendinkomsten.
De geraamde dividendopvangsten zijn het product van ondernemingsresultaten en marktconform beheer van staatsdeelnemingen. De taakstelling verkoop staatsdeelnemingen bedroeg in 2005 ca 1,6 mrd, de hierdoor optredende rentevrijval (gecorrigeerd voor dividendderving) is reeds in de miljoenennota 2005 verwerkt. Ten tijde van de najaarsnota waren de opbrengsten verkoop staatsdeelnemingen ca 650 mln hoger dan geraamd. Nadien heeft de verkoop van KPN aandelen plaatsgevonden met een opbrengst van ca 1,4 mld. De hoger dan geraamde opbrengsten kunnen tot gevolg hebben dat de raming verkoop staatsdeelnemingen in latere jaren wordt verlaagd.
De agentschapsreserves van Defensie worden afgeroomd tot het toegestane niveau van 5%. Er wordt echter suppletore begrotingsstaat voor de agentschappen ingediend. Dat is vreemd. Hoe kunnen de agentschapsvermogens worden «afgeroomd» zonder dat de agentschapsbegrotingen suppletoir worden bijgesteld? Waar worden deze middelen voor gebruikt? Waarom gebeurt dit pas bij Najaarsnota, terwijl de minister van Financiën in zijn brief van 17 november stelt dat afromen bij Voorjaarsnota geschiedt? Had het moederministerie hier eerder geen zicht op?
Het betreft hier de afdracht van de baten-lastendiensten DGW&T en DTO van de bedrijfsresultaten 2004 aan het moederdepartement. Deze afdracht is conform de vermogensregeling voor dergelijke diensten, waarin is vastgelegd dat het meerdere van het eigen vermogen dat uitkomt boven de 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar, aan het moederdepartement wordt uitgekeerd. De middelen zijn gestald op het artikel 90 Nominaal en Onvoorzien en zijn conform de budgetteringsafspraak beschikbaar voor uitgaven op de defensiebegroting. Bijstelling van de begrotingsstaten van baten-lastendiensten hoeft niet plaats te vinden bij suppletoir. De baten-lastendiensten kunnen de mutaties pas bij de slotwet aan de Kamer melden. Omdat het geen beleidsmatige mutaties betreft doch slechts ontwikkelingen in de uitgaven en inkomstenstromen is er nu voor gekozen om te wachten tot de slotwet. In het Jaarverslag zal het totaal van mutaties op deze begrotingsstaten zichtbaar worden gemaakt. Vanaf 2006 zijn de activiteiten er op gericht de winstafdracht per Voorjaarsnota te effectueren.
Er doet zich bij verscheidene krijgsmachtonderdelen onderrealisatie voor met betrekking tot de begrotingssterkte BBT. In totaal gaat het om 20,4 mln. Deze wordt geparkeerd op het artikel nominaal en onvoorzien. Welke consequenties heeft de onderrealisatie van de begrotingssterkte BBT voor de mate waarin de gewenste omvang van de groep BBT-ers wordt gehaald. Waarom worden deze middelen geparkeerd op artikel nominaal en onvoorzien? Betekent dit dat deze middelen alternatief aanwendbaar zijn?
De begrotingssterkte is de verwachte gemiddelde personele sterkte in het begrotingsjaar. In 2005 lag de aanstellingsbehoefte van militair personeel (BBT) met 6 952 hoog. Het overschakelen naar een dergelijke instroom heeft in de wervings-, keurings- en selectieorganisaties wat aanlooptijd gekost, waardoor in de eerste helft van 2005 de instroom achter is gebleven bij de planning. In de tweede helft van 2005 is dit gecompenseerd, waardoor eind 2005 de personele sterkte ongeveer op het gewenste niveau zal zijn. De gemiddelde sterkte over 2005 blijft evenwel achter bij de planning en zorgt dus voor een (éénmalige) onderrealisatie van M€ 20,4.
De middelen die op basis van de meeste actuele inzichten niet tot besteding komen op de beleidsartikelen zijn gestald op het niet-beleidsartikel 90 Nominaal en Onvoorzien en zijn conform de budgetteringsafspraak beschikbaar voor uitgaven op de defensiebegroting. Indien deze middelen daadwerkelijk tot besteding wordt dit verantwoord.
Waarom wordt bij veel begrotingsartikelen steeds vermeld welke incidentele subsidies zijn verstrekt? Waarom is dit niet in één overzichtelijke bijlage gedaan? Is dit een plicht die in beginsel geldt voor alle incidentele subsidies die de rijksoverheid verschaft, ongeacht ten laste van welke begroting dit gebeurt? Wat is het gevolg als een incidentele subsidie zonder wettelijke grondslag niet vermeld wordt in de begrotingswet?
«Incidentele» subsidies zijn eenmalige subsidies die worden verstrekt zonder dat er een subsidieprogramma aan ten grondslag ligt, maar die uiteraard wel passen binnen het betreffende beleidsterrein en de bijbehorende begrotingsartikelen. Ten behoeve van de transparantie richting de Kamer heeft VROM ervoor gekozen de incidentele subsidies ieder afzonderlijk expliciet op te nemen in de tweede suppletore begrotingswet. Strikt genomen is dit echter niet voorgeschreven, aangezien de uitgaven worden gedaan ten laste van begrotingsartikelen die de Kamer autoriseert.
Op dit artikel doet zich een tegenvaller voor van € 72 mln. bij de huursubsidie, onder meer vanwege het feit dat er 14 000 huishoudens meer een beroep doen op huursubsidie dan geraamd was. Wat zijn de verklaringen voor het feit dat er 14 000 huishoudens meer zijn in 2005 die een beroep doen op huursubsidie dan geraamd was; Zijn dit nieuwe toetreders tot de woningmarkt?, Zijn dit mensen die in inkomen dusdanig gedaald zijn dat ze voor huursubsidie in aanmerking komen? Zijn dit huishoudens die in het verleden (ten onrechte) geen beroep gedaan hebben op huursubsidie?
Voor het jaar 2005 was geraamd dat 1 019 000 huishoudens een beroep zouden doen op de huursubsidie. Op basis van de huidige inzichten is deze raming opgehoogd met 14 000 tot 1 033 000. Deze relatief geringe ophoging is het netto effect van het totaal aan mutaties welke in- én uitstroom in de huursubsidie tot gevolg hebben. Het verlangde onderscheid met betrekking tot deze relatief geringe netto instroom kan niet worden gegeven omdat deze gegevens niet worden geadministreerd.
Ook het aantal huishoudens dat recht heeft op een bijdrage op grond van de vangnetregeling is in de tijdvakken 2003–2004 en 2004–2005 hoger dan geraamd. Hoeveel huishoudens hebben recht op de vangnetregeling en hoeveel meer zijn dat er in 2005 dan aanvankelijk was geraamd? Wat is de verklaring van de toename?
Voor de tijdvakken 2003–2004 en 2004–2005 hebben respectievelijk ca. 400 en 1 100 meer huishoudens recht op de vangnetregeling dan geraamd. Geraamd was dat voor beide tijdvakken ca. 32 300 huishoudens recht zouden hebben op de vangnetregeling. Een verklaring voor deze relatief geringe afwijking is niet beschikbaar.
De apparaatuitgaven van DGW worden opgehoogd met € 5,7 mln. Wat is de oorzaak van het stijgen van het apparaatbudget DGW in 2005 met 45% van € 12,6 mln. in 2005 naar € 18,3 in 2005?
De mutatie betreft het instrument «Apparaat DGW» van artikel 2 «Betaalbaarheid van het wonen» en heeft betrekking op een binnen de totale VROM-begroting plaatsgevonden budgetherverdeling. Daarbij zijn – zero base – voor alle dienstonderdelen van VROM aan de hand van de actuele personeelsomvang, genormeerde kosten van personeel en materieel en aan de hand van specifieke kostenposten, de nodige apparaatsbudgetten bepaald.
Het budget voor de Energiepremieregeling (EPR) valt in 2005 minstens de helft hoger uit dan geraamd. Wat is de verklaring voor het feit dat voor de Energiepremieregeling in 2005 aanvankelijk € 20 mln. was geraamd en deze raming inmiddels is opgehoogd tot ruim € 32 mln.?
De verhoging van de raming van de uitgaven met per saldo ruim 12 mln (waarvan 10 mln reeds in de Voorjaarsnota en 1e suppletore begroting 2005 is verwerkt) kent twee oorzaken.
De afwikkeling van de eindafrekeningen van de energiebedrijven wordt in 2005 (nagenoeg) afgerond. Aanvankelijk (in de raming in de ontwerpbegroting 2005) was verondersteld dat afronding in 2004 zou plaatsvinden. De latere afronding heeft onder meer te maken met een andere wijze van uitvoeren van de accountantscontrole bij de energiebedrijven, waarbij de rechtmatigheid van de toegekende bijdragen voorop heeft gestaan. Hiervoor is de raming in 2005 met ruim 30 mln verhoogd ten laste van een onderuitputting van dit budget in 2004.
Daarnaast is sprake van een aanpassing van de fasering van de budgetten voor de nieuwe CO2-reductieregeling. Dit heeft geleid tot een verlaging van de uitgavenraming 2005 met 20 mln ten gunste van de budgetten voor 2007–2009.
Op dit artikel staat onder andere het budget voor de sloopregeling. Hier doet zich een merkwaardig patroon voor: de oorspronkelijke raming in de begroting 2005 was namelijk 7,2 mln. In de Miljoenennota 2006 (Vermoedelijke Uitkomsten), dus afgelopen zomer, is dit budget in 2005 nog iets verhoogd (met 90 000 euro). Echter nu bij Najaarsnota wordt het volledige budget weer afgeboekt.
Waarom is het budget voor de sloopregeling in 2005 van € 7,2 mln. bij de Vermoedelijke Uitkomsten nog verhoogd, terwijl nu blijkt dat het volledig budget onbenut zal blijven in 2005? Wat is de oorzaak van het feit dat er geen euro van dit budget wordt uitgegeven in 2005? Worden de in 2005 niet gebruikte middelen (via de eindejaarsmarge) toegevoegd aan het budget voor 2006?
Bij Miljoenennota is aan het budget voor financiële stimulering (sloopregeling) 90 000 euro aan prijscompensatie toegevoegd. Ten tijde van het opstellen van de ontwerpbegroting kon nog geen duidelijkheid gegeven worden over het wel of niet bereiken van unanimiteit op EU niveau voor de besteding van deze gelden. Inmiddels is de verwachting dat de EU dit jaar niet meer tot dit besluit komt. De hiermee in 2005 vrijvallende gelden zijn ingezet voor VenW-problematiek en verwerkt in de 2e suppletore begroting. Indien volgend jaar als gevolg van een EU besluit de gelden nodig blijken zal dit binnen de VenW-begroting worden ingepast.
Voor versnelde uitvoering van het ondernemingsplan Rijkswaterstaat wordt het apparaatbudget 2005 met 5,2 mln. opgehoogd. Waaruit bestaan de kosten van in totaal € 5,2 mln. die gemoeid zijn met de versnelde uitvoering van het ondernemingsplan Rijkswaterstaat? Staan tegenover deze verhoging van het apparaatsbudget ook toekomstige besparingen die nu versneld gerealiseerd kunnen worden? Zo ja, welke?
De kosten die gemoeid zijn met de versnelde uitvoering van het ondernemingsplan Rijkswaterstaat zijn voor de implementatie van de Corporate Dienst. De vorming van dit shared service center binnen RWS maakt onderdeel uit van de realisatie van het ondernemingsplan. Met de vorming van de Corporate Dienst wordt efficiency winst gerealiseerd. Deze is reeds ingeboekt bij de verwerking van het ondernemingsplan in de begroting. De vrijval als gevolg van de versnelde uitvoering zullen in de komende begrotingsvoorbereiding worden verwerkt.
Het kasritme van de financiering voor Holst is gewijzigd. In plaats van 20 mln. in 2005 wordt het 12,5 mln. in 2005 en 7,5 mln in 2006. Wat is de achtergrond van het vertragen van de Holst-subsidie?
EZ committeert en betaalt in 2005 voor de eerste 16 maanden en beziet in 2006 de meerjarige committering, mede op grond van het commitment van de deelnemende bedrijven. Daarom wordt een deel van de middelen verschoven naar 2006.
Over de aanvullende financiering van de SmartMix programma’s bestaat nog geen duidelijkheid. Het budget wordt doorgeschoven naar 2006. Wat is de aard van de onduidelijkheid met betrekking tot de besluitvorming over de smartmix?
De plannen voor enkele kansrijke en startrijpe initiatieven zijn eind dit jaar ingediend. EZ heeft vervolgens om aanvullende informatie gevraagd. Naar verwachting zal de meerjarige committering begin 2006 kunnen plaatsvinden.
Het beroep op de borgstellingregeling voor het MKB (BBMKB) is groter dan eerder verwacht. Uiteraard leidt dit niet in alle gevallen tot feitelijke uitgaven. Welk deel van de borgstellingregeling leidt gemiddeld tot een uitgave? Wat zijn derhalve de kasconsequenties van de verhoging van het verplichtingenbudget van de BBMKB?
Gemiddeld bedraagt het saldo van uitgaven (ingeroepen borgstellingen) en ontvangsten (provisies en recuperaties) op de borgstellingsregeling ca. 1% van de aangegane verplichting. Bij volledige benutting van de verhoging zullen de netto kosten derhalve 0,7 mln bedragen, gespreid over de looptijd van de garanties.
In de begroting 2006 (september 2005) was sprake van een scheepsbouwgarantieregeling van 500 mln euro in 2005. Nu (drie maanden later) blijkt dit niet meer haalbaar in 2005 en wordt het doorgeschoven naar 2006. Welke ontwikkelingen na september hebben er toe bijgedragen dat deze regeling niet meer in 2005 van kracht wordt?
In de begroting 2006 was de stand van zaken weergegeven conform de verwachting medio 2005. Verwerking van opmerkingen voortvloeiend uit de procedure bij de Europese Commissie en de Raad van State en de afstemming daarover met de direct betrokken stakeholders heeft meer tijd gekost dan op het moment van opstellen van de begroting 2006 was voorzien. Inmiddels kan ik u melden dat op 6 december 2005 de regeling officieel in de Staatscourant is gepubliceerd en van kracht wordt per 1 januari 2006.
Aangezien TenneT bij het ministerie van Financiën kan lenen (regeling schatkistbankieren) staat het ministerie van EZ garant. Hiervoor wordt een bedrag van 200 mln euro gereserveerd. Is dat de volledige lening van TenneT? Waar wordt dit geld voor gebruikt? Is er sprake van extra financieel toezicht op TenneT?
Het betreft een rekening courant faciliteit met een kredietlimiet van 200 mln. In het kader van de MEP worden subsidies verstrekt, die gedekt worden uit afnemerstarieven en uit de algemene middelen. De geïnde tarieven worden door de energieleveranciers afgedragen aan TenneT en de subsidies worden uitbetaald door TenneT. De inkomsten en uitgaven TenneT i.h.k. van de MEP hebben ieder hun eigen tempo, zodat het mogelijk is dat gecumuleerde uitgaven voorlopen op de gecumuleerde inkomsten. In dergelijke gevallen dient er voorfinanciering plaats te vinden en doet TenneT een beroep op de rekening courant faciliteit. TenneT heeft voor de uitvoering van de MEP een status A en valt onder het geïntegreerde middelenbeheer. Extra financieel toezicht is in dit kader dan ook overbodig.
Het Warmte bedrijf Rotterdam krijgt een bijdrage van EZ. Hoeveel vermogen zal de met deze bijdrage geproduceerde innovatie genereren?
EZ heeft tot nu toe uitsluitend de intentie uitgesproken om een bijdrage te leveren aan het Warmtebedrijf Rijnmond om hun project mogelijk te maken. Deze opstelling van EZ is gebaseerd op een aantal kerngegevens die opgenomen zijn in het door het Warmtebedrijf opgestelde businessplan. Belangrijke kerngegevens van het project zijn de volgende. Met ingang van 2012 (gepland einde van de ontwikkelingsfase van het project) wordt er door het Warmtebedrijf jaarlijks 1,2 miljoen GJoule aan industriële restwarmte doorgegeven aan einddistributeurs voor de verwarming van 50 000 woning- en bedrijfseenheden, alsmede een ziekenhuis. Deze nuttige aanwending van industriële restwarmte, die anders geloosd zou worden, heeft belangrijke voordelen tot gevolg op het gebied van energiebesparing (vermeden gasstook), milieu (minder CO2 – 72 000 ton per jaar – en minder NOx) en ruimtelijke ordening (vermijden van bouwstops als gevolg van criteria luchtkwaliteit). Op dit moment worden deze en andere gegevens nader onderzocht en getoetst om te komen tot definitieve besluitvorming over een EZ-bijdrage aan het project.
Op het budget van inrichting droge EHS blijft budget in 2005 over dat deels wordt ingezet voor verwerving. Kan nader worden toegelicht welke planologische en technische problemen ertoe leiden dat in 2005 € 21,5 mln. minder uitgegeven wordt aan de inrichting van de EHS? Wordt dit bedrag dat in 2005 onbenut blijft in latere jaren weer volledig toegevoegd aan het budget voor inrichting droge EHS?
Vanaf 2005 was er een versnelling voorzien in de uitvoering van de inrichting van de Ecologische Hoofdstructuur. De versnelling verloopt helaas minder snel dan voorzien door planologische en technische problemen. Er is geen eenduidige oorzaak aan te wijzen voor de vertraging. Deels zijn onvoldoende uitvoeringsplannen beschikbaar. Ook vergunningverlening verloopt nogal eens minder snel dan gepland. Een derde oorzaak is dat een aantal projecten waarbij de Europese aanbestedingsprocedures worden gevolgd veel tijd vragen in de voorbereiding.
De niet bestede middelen worden de komende jaren weer toegevoegd aan het beschikbare budget zodat de opgelopen achterstand wordt ingelopen.
Op de LNV-begroting treedt een tegenvaller op van € 9,1 mln. uit hoofde van betalingen aan Brussel. Op welke punten en om welke reden heeft de Europese Commissie correcties aangebracht op de uitkering van Europese landbouwsubsidies? Gaat de betaling van dit apurement ten laste van de LNV-begroting of komt dit rechtstreeks voor rekening van de algemene middelen?
De door de Commissie opgelegde correctie betreft met name betaling van achterstandsrente in verband met te late afdracht van eigen middelen. Verder zijn correcties opgelegd vanwege overschrijding van betalingstermijnen en niet juiste uitvoering van de ooipremieregeling. De betaling van apurement aan de Commissie komt ten laste van de LNV-begroting. Op grond van bestaande afspraken met de Minister van Financiën wordt deze apurement deels gecompenseerd uit de algemene middelen.
Op verschillende artikelen op de LNV-begroting lijkt sprake van onderuitputting. Hoe groot is de eindejaarsmarge van de LNV-begroting 2005? Zijn er al bedragen in deze suppletore wet vrijgevallen die ten gunste komen van de eindejaarsmarge? Zo ja, waar en hoeveel?
De eindejaarmarge bedraagt maximaal 1% van het begrotingstotaal, dus ca. 20 mln. Bedragen die zijn vrijgevallen als gevolg van vertragingen zijn ingezet voor versnellingen en tegenvallers elders op de begroting. Uitgaande van deze mutaties, die in de 2e suppletore begroting 2005 zijn opgenomen, is bij Najaarsnota geen sprake van een tekort, noch een overschot op de LNV-begroting 2005.
LNV kent 5 agentschappen. Afgezien van een technische verrekening binnen de VWA kent geen van deze agentschappen een mutatie ten opzichte van de oorspronkelijke begroting 2005. Wat is de verklaring voor het feit dat de oorspronkelijke begroting van baten en lasten voor 2005, die is opgesteld in het najaar van 2004, voor vier van de vijf agentschappen nog geen euro gemuteerd is in 2005?
Volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften hoeven wijzigingen in de begroting van baten en lasten van agentschappen niet tussentijds te worden opgenomen in de 1e en 2e suppletore begrotingen. Wijzigingen ten opzichte van de begroting 2005 zullen in de slotwet worden verwerkt. De uitzondering die is gemaakt voor de VWA is dat door consolidatie de Voedsel- en Warenautoriteit als één organisatie kan worden verantwoord over 2005.
Ten aanzien van de opleidingskosten keurmeesters Voedsel en Waren Autoriteit (VWA): Hoeveel minder keurmeesters stappen er over naar de nieuwe private keuringsinstantie (KDS)? Kan worden gespecificeerd hoe het bedrag is opgebouwd dat nodig is voor het opleiden van keuringsassistenten bij de KDS? Welke inspanningen zijn er gedaan om de keurmeesters te bewegen over te stappen? Klopt het dat de roodvleessector zelf bijdraagt aan een verschuiving van de keuring van de VWA naar de KDS? Hoe wordt geborgd dat het aantal keurmeesters bij de VWA daadwerkelijk zal dalen? Hoe wordt voorkomen dat de roodvleessector kosten van keurmeester twee keer moet betalen?
Er zijn 141 keurmeesters minder overgestapt naar de nieuwe private keuringsinstantie KDS dan waar oorspronkelijk rekening mee was gehouden. Dit komt, doordat uiteindelijk meer mensen gebruik hebben gemaakt van FPU+ of een andere betrekking hebben gevonden.
De extra transitiekosten in 2005 hebben grotendeels betrekking op de opleidingskosten van de keuringsassistenten. Daarnaast zijn er nog extra transitiekosten gemaakt. Dit betreffen o.a. begeleidingskosten en kosten voor leegstand van huisvesting. In totaal bedragen deze kosten gezamenlijk 5,7 mln. Deze worden opgevangen door lagere transitie uitgaven in 2006 en 2007.
LNV heeft in samenspraak met de vakbonden bijzondere arbeidsvoorwaarden vastgesteld bij de overdracht van de post mortem roodvleeskeuring.
In totaal zijn drie voorlichtings- en informatieavonden georganiseerd waarin alle facetten van de overgang uitvoerig zijn behandeld en toegelicht. Alle keurmeesters waren hiervoor uitgenodigd. Daarnaast heeft LNV aan alle keurmeesters een brief gestuurd over «het maken van de overstap naar KDS».
De roodvleessector draagt voor een deel bij aan de transitiekosten. Deze bijdrage is bij Voorjaarsnota/1e suppletore begroting 2005 in de LNV-begroting verwerkt.
De VWA voert geen keuringswerkzaamheden meer uit voor de roodvleessector en heeft derhalve geen keurmeesters meer in dienst voor deze sector. Het aantal keurmeesters bij de VWA is al feitelijk gedaald. De keuringen worden nu volledig uitgevoerd door de KDS.
De VWA brengt middels retributies alleen feitelijk gemaakte kosten in rekening bij de roodvleessector. Omdat de VWA geen keurmeesters meer in dienst heeft, worden hiervoor ook geen kosten gemaakt.
Dubbele betalingen zijn dus niet aan de orde.
De ontvangsten gaan van € 11,5 mln naar € 4,5 mln, met als verklaring een langer durend incassotraject. Een nadere toelichting ontbreekt. In de begroting 2005 wordt onder handhaving vermeld dat er een bestuurlijke boete zou worden ingesteld in de Wet Arbeid Vreemdelingen, waarbij verwacht werd 2600 boetes uit te schrijven. Wat is de achtergrond van het langer durend incasso-traject, waardoor de ontvangsten op art. 22 met € 7 mln verminderd worden? Hoeveel langer zal dit traject zijn? Hoeveel boetes zijn er al uitgeschreven?
Tot en met november 2005 zijn ruim 2 000 Wav-overtredingen geconstateerd. Dit is meer dan geraamd. Inmiddels zijn 972 boetes opgelegd voor een totaal boetebedrag van bijna 12 mln. Dit bedrag zal niet geheel in 2005 geïnd kunnen worden vanwege drie redenen:
– In de eerste maanden van het jaar zijn verhoudingsgewijs weinig inspecties gehouden en werden er derhalve ook relatief weinig boetes opgelegd en geïnd. Onder andere in de land- en tuinbouw vinden weinig inspecties plaats omdat er nauwelijks oogstwerkzaamheden plaatsvinden. Door de omslag van strafrechterlijke naar bestuursrechtelijke afdoening was er ook geen overloop van zaken uit 2004. Hierdoor worden relatief veel boetes laat in het jaar opgelegd, die niet meer in 2005 kunnen worden geïnd.
– De periode tussen de constatering van de overtreding en het opleggen van de boete bedraagt in principe maximaal 19 weken. Deze periode wordt – anders dan vooraf ingeschat – momenteel volledig benut, zeker als het complexe zaken betreft of informatie van werkgevers en eventuele derden langer op zich laat wachten. Overtredingen die in het najaar van 2005 zijn geconstateerd zullen pas in 2006 beboet zijn. Vervolgens heeft de werkgever 6 weken om te betalen.
– Ten slotte betaalt een aantal belanghebbenden niet binnen de wettelijke termijn van 6 weken. Dan wordt een aanmaning verstuurd en desnoods de deurwaarder ingeschakeld. Dit vertraagt de incasso. Voorts kan een aantal belanghebbenden de boete aantoonbaar niet ineens betalen en wordt een betalingsregeling getroffen (van maximaal 12 maanden).
De raming Kinderopvang is verlaagd met € 116,584 mln op basis van realisatiegegevens van de belastingdienst. Verdere toelichting wordt niet geven. Kan inzicht worden gegeven in de realisatiegegevens van de Belastingdienst? Wat is de verklaring voor deze daling?
Zoals bij de beantwoording van de schriftelijke vragen bij de ontwerp begroting 2005 van SZW (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 XV, nr. 11, vraag 205) is gemeld is de onderuitputting het resultaat van een complex aan factoren, waarbij onder andere het aantal gebruikte uren kinderopvang en de verdeling in het gebruik tussen inkomensgroepen een rol spelen. Daarnaast is gebleken dat een groter aantal aanvragers onder de doelgroep met een sociaal medische indicatie valt en door de gemeenten wordt gefinancierd (voor 2006 en 2007 zijn hiervoor extra middelen aan het Gemeentefonds toegevoegd) en heeft uitstel van de wet Inburgering tot een beperkte onderuitputting geleid. Voor een deel heeft de onderuitputting ook te maken met een groter aantal gebruikers dat naar verwachting pas bij belastingaangifte in 2006 de aanvraag voor tegemoetkoming in de kinderopvang over 2005 indient in plaats van in het jaar 2005 zelf. Daarnaast is er sprake van te hoog opgegeven inkomen omdat een deel van de aanvragers per vergissing het bruto inkomen heeft opgegeven in plaats van het doorgaans lagere belastbaar inkomen. Ook dit zal pas bij aangifte worden gecorrigeerd. Een goede analyse van de oorzaken van de onderuitputting en de toerekening aan aantallen gebruikers is pas mogelijk als de definitieve gegevens uit de belastingaangifte bekend zijn.
De raming voor de arboconvenanten is met in totaal € 4,9 mln verlaagd. Daarvan is € 1,9 mln het gevolg van «verwerking van informatie vanuit branches met arboconvenanten». En € 3 mln het gevolg van vertragingen in de uitvoering van convenants-trajecten. De meeste van de (50, volgens de begroting 2005) arboconvenanten hebben betrekking op het bevorderen van reïntegratie en het beperken aan het blootstellen aan arbeidsrisico’s. Kan een nadere toelichting worden gegeven op de oorzaken van de verlaging van de raming voor de arboconvenanten? Wat is het gevolg van de opgetreden vertraging?
Voornoemde verwerking van de informatie betreft onder meer de financiële afwikkeling in 2005 van negen eerstefaseconvenanten (Horeca, Woningcorporaties, Geestelijke gezondsheidszorg, Gehandicaptenzorg, Ziekenhuizen, Gemeenten, Dakdekkers, Kinderopvang-peuterspeelzalen en Defensie). Uit de eindafrekening van deze convenanten blijkt dat de werkelijke kosten van de eindafrekening lager zijn dan de door SZW gereserveerde budgetten. Daarnaast is er in 2005 sprake geweest van lagere uitgaven bij verschillende convenanten die het einde van de looptijd nog niet hebben bereikt, onder meer door vertraging in de uitvoering. Dit laatste leidt weliswaar tot een lichte verschuiving van financiële middelen van 2005 naar 2006/2007. Maar het heeft geen consequenties voor de realisatie van de afgesproken doelstellingen van de desbetreffende arboconvenanten.
Artikel 21 Preventie en gezondheidsbescherming wordt verhoogd met een bedrag van exact € 25 mln. voor invoering van het elektronisch kinddossier per 1 januari 2007. Waar zal de € 25 mln. voor het elektronisch kinddossier aan worden besteed? Hoe is dit bedrag geraamd of is een stelpost van exact € 25 mln. beschikbaar gesteld? Is de financiering van het EKD ook meerjarig geregeld?
Voor de besteding van de 25 mln voor het elektronisch kinddossier, verwijs ik u naar mijn brief die ik onlangs hierover aan de Tweede Kamer heb gezonden (d.d. 5 december 2005, kenmerk PG/OGZ-2640352).
De raming van dit bedrag, dat ik incidenteel beschikbaar heb, is opgebouwd uit de volgende componenten:
– Ondersteuning voor het realiseren van een EKD, opleiding, aanschaf van middelen, inclusief testtool voor uitwisselingsberichten om via Burgerservicenummer (BSN) aansluiting op landelijke schakelpunt met andere elektronische dossiers te garanderen (18,5 mln).
– Actief aansluiten van EKD van alle JGZ-organisaties en gemeenten op het datawarehouse (1,5 mln).
– Opstellen van verwijsindex (5 mln).
Een bedrag van € 26 mln voor gesubsidieerde banen wordt in 2005 niet benut. Wat is de oorzaak dat er minder gesubsidieerde banen in vaste banen zijn omgezet in 2005? Op hoeveel banen was gerekend en hoeveel banen zijn daadwerkelijk gerealiseerd? Wordt de raming en het budget voor 2006 nog aangepast aan de ontwikkelingen in 2005?
Van de «Regeling stimuleringssubsidie doorstroom zorg» is door werkgevers in 2005 beperkt gebruik gemaakt. Het aantal gehonoreerde aanvragen voor het omzetten van gesubsidieerde banen in reguliere banen valt daarmee lager uit dan geraamd. Tot nu toe zijn in 2005 261 aanvragen gehonoreerd.
De oorzaak van het feit dat minder gesubsidieerde banen in reguliere banen zijn omgezet, ligt in diverse beweegredenen van individuele werkgevers om een gesubsidieerde werknemer al dan niet een reguliere baan aan te bieden. In het Convenant Gesubsidieerde Arbeid Zorgsector dat VWS hierover met sociale partners en gemeenten heeft afgesloten wordt uitgegaan van 2 500 reguliere banen per jaar. Convenantpartners hebben afgesproken dat de regeling in 2006 wordt geëvalueerd. Daarom is het budget voor 2006 vooralsnog niet aangepast.
Ten behoeve van de in december te verstrekken voorschotten voor de zorgtoeslag wordt nu € 215 mln. toegevoegd aan de VWS-begroting. Een onderbouwing van de raming ontbreekt. Welke ramingstechnische veronderstellingen zijn gehanteerd bij het onderbouwen van het bedrag van € 215 mln. voor te verstrekken voorschotten voor de Zorgtoeslag in 2005? In hoeverre is dit budget taakstellend?
Door het CPB is een raming gemaakt van het bedrag dat over het jaar 2006 moet worden betaald aan zorgtoeslag. Dit is gebaseerd op berekeningen met een bestand met de inkomensverdeling van alle huishoudens in Nederland. Verder is uitgegaan van een standaardpremie van 1015 euro (uitgaande van een geraamde premie van 1106 euro minus een geraamde no-claimteruggave van 91 euro). Daarmee is berekend op hoeveel zorgtoeslag elk huishouden recht heeft, wat daarna gesommeerd is tot een macrogetal. Dit leidt tot een raming van 2580 miljoen euro. Van dit bedrag is één twaalfde opgenomen in 2005 (215,0 mln euro). Het eerste maandbedrag van 2006 wordt immers uitbetaald in 2005, terwijl in december 2006 het eerste maandbedrag van 2007 wordt uitbetaald.
Het in de begroting opgenomen getal is een raming en geen taakstellend bedrag. Als er meer of minder personen zorgtoeslag aanvragen die er ook recht op hebben, wordt er meer of minder betaald.
Bij CEP zal de standaardpremie, waarop de zorgtoeslag is gebaseerd, opnieuw worden vastgesteld. Naar huidige inzichten leidt dit tot een verlaging van de zorgtoeslag met 0,3 mld. De verlaging van de zorgtoeslag wordt per 1 juli met terugwerkende kracht doorgevoerd, waardoor de voorschotten in december 2005 niet veranderen.
Wat zijn de oorzaken van de overschrijding in het A-segment? Wat verklaart een prijsstijging van 5% in 2005 in de sector ziekenhuizen? Wat betekent de zinsnede dat het uitgavenbeeld in 2005 betrokken zal worden bij de inzet van de groeiruimte 2006 concreet?
De overschrijding van 44,6 miljoen in het A-segment wordt voor ca. de helft veroorzaakt door het structurele effect van bijstellingen op het jaar 2004. Het betreft met name volume-effecten in het variabele deel van de ziekenhuisproductie.
Voor wat betreft de prijsstijging in 2005 in het B-segment het volgende. Over het jaar 2005 zijn er over volumes en kosten geen gegevens beschikbaar, daarom heeft het CTG/ZAio zich in haar eerste oriënterende monitor gericht op de ontwikkeling van de prijzen. Het CTG/ZAio benadrukt in haar monitor dat zij veel aannames heeft moeten doen om de prijsanalyses uit te kunnen voeren. De becijfering zoals aangegeven door het CTG/ZAio laat zien dat ten opzichte van 2004 ca 5% meer is betaald in het B segment. Dit percentage komt overeen met hetgeen reeds in de VWS brief van april jl. over DBC invoering aan de Tweede Kamer was opgenomen. Door het CTG worden de meerkosten geraamd op € 40 mln. Deze becijfering moet als voorlopig worden gezien, omdat gegevens over volume en samenstelling vooralsnog ontbreken.
Tussen ziekenhuizen, zorgverzekeraars en VWS is een convenant afgesloten waarin is afgesproken dat de kostenontwikkeling van de ziekenhuisproductie zich zou voltrekken binnen de groeiruimte die daarvoor in het convenant beschikbaar is gesteld. Aangezien zich in 2005 een overschrijding van die groeiruimte heeft voorgedaan, zullen de oorzaken daarvan met convenantpartijen worden besproken. Het ligt daarbij in de rede om het structurele effect van ziekenhuisproductie die gepland was voor 2006 maar die reeds in 2005 is gerealiseerd, te betalen uit de voor 2006 gereserveerde middelen.
In deze sectoren doen zich meevallers in 2005 voor van respectievelijk € 30 mln. en € 8 mln. Deze worden deels toegeschreven aan de daling van geboortecijfer.
Op welk aantal geboorten was de raming voor kraamzorg respectievelijk verloskundige zorg in 2005 gebaseerd en wat is de feitelijke ontwikkeling? Wat zijn de gemiddelde kosten per geboorte in beide sectoren? In hoeverre mag verondersteld worden dat deze meevallers een structureel karakter hebben?
De raming van het aantal geboorten was gebaseerd op het gemiddeld aantal geboorten van de jaren daarvoor. Inmiddels is gebleken dat het aantal geboorten afneemt. Het CBS heeft deze gegevens met een prognose voor de komende jaren berekend. Er sprake is van een geleidelijke daling van het aantal geboorten voor de komende jaren. Volgens het CBS zal het aantal levend geborenen afnemen van 190 000 in 2005 tot 179 000 in 2010. Op basis van deze prognose kan verondersteld worden dat de vraagraming de komende jaren lager zal uitvallen.
De uitgaven voor kraamzorg en verloskundige zorg wordt echter slechts gedeeltelijk bepaald door het aantal geboorten. Van invloed zijn onder andere de door de verzekeraars gecontracteerde prijs (er is immers sprake van maximum tarieven) en volume en het beroep dat door verzekerden gedaan wordt op kraamzorg en verloskundige hulp. Ook verschuivingen van thuisbevallingen naar bevallingen in het ziekenhuis zijn van invloed. Er is dus geen een op een verband tussen de kosten voor kraamzorg en verloskundige hulp en het aantal geboorten.
Vanaf 2004 vertaalt de daling van het geboortecijfer zich in een vermindering van de uitgaven. Zoals eerder aangegeven zijn bij de meevallers (van respectievelijk € 30 en € 8 mln.) naast de daling van het geboortecijfer ook de resultaten van de contractering door de verzekeraars van invloed (zowel qua prijs als volume). Het is dus nog niet duidelijk in hoeverre de meevallers in 2005 structureel zijn.
Er wordt 1,5 mln euro toegevoegd aan het provinciefonds in verband met de verwachte inwerkingtreding van de wet bescherming van het archeologisch erfgoed (Valetta). De desbetreffende wet is echter nog in behandeling bij de Kamer. Waarom worden nu al middelen toegevoegd aan het provinciefonds inzake de wet bescherming archeologisch erfgoed, als deze wet nog niet in werking is getreden? Waarom wordt de verdere behandeling van de wet niet afgewacht? Wat zijn de aanloopkosten waarover wordt gesproken?
Het bedrag van 1,5 mln, zijnde aanloopkosten, is gebaseerd op de schatting welk totaalbedrag van rijkswege nodig zou zijn te vergoeden aan provincies en gemeenten als gevolg van taken voor provincies en gemeenten voortvloeiend uit dit wetsvoorstel. Die schatting bedroeg destijds 9 mln euro. Aanloopkosten bij provincies kunnen bestaan uit kosten ten behoeve van het voorbereiden van besluiten om archeologische attentiegebieden aan te wijzen, om de MER-procedure en de uitvoering van de ontgrondingenwet aan te passen, gemeenten te stimuleren en te ondersteunen etc. Deze aanloopkosten- en werkzaamheden zijn noodzakelijk om de beoogde inwerkingtreding in de tweede helft van 2006 mogelijk te maken.
Er wordt ruim 9 mln toegevoegd aan het provinciefonds in verband met de flora- en faunawet en met de natuurbeschermingswet. Hoe is dit bedrag tot stand gekomen? Welke specifieke taken tegen welke specifieke kosten zullen de provincies moeten verrichten?
Ten behoeve van de uitvoering van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet is aan provincies structureel € 9,05 mln toegezegd. Daarvan hang € 7 mln samen met de kosten van vergunningverlening van activiteiten in Natura 2000-gebieden en € 2,05 mln met ontheffingverlening in kader van de Flora- en faunawet. Van de € 9 mln wordt € 7,55 mln binnen de begroting van LNV van dekking voorzien en komt € 1,5 mln uit de algemene middelen. Daarnaast komen de kosten voor het nemen van aanwijzingsbesluiten en het opstellen van beheerplannen voor alle Natura 2000-gebieden voor rekening van LNV, alsook de schade-uitkeringen uit het Faunafonds en de uitvoeringskosten van beide wetten op Rijksniveau.
Op dit artikel blijft – naar huidige inzichten – een bedrag van € 323 mln. onbesteed in 2005 als gevolg van vertragingen. Voor een deel (i.c. € 150 mln.) zijn vertragingen toe te schrijven aan de luchtkwaliteitproblematiek. Kan ook een volledige lijst gepresenteerd worden met projecten die vertraagd zijn door de luchtkwaliteit, inclusief de daarmee samenhangende bedragen? Hoe zeker is het dat doorgeschoven projecten wel in 2006 doorgang zullen vinden?
Daarnaast is een bedrag van ca. € 175 mln. toe te schrijven aan vertragingen binnen het reguliere programma. Kan een overzicht gegeven worden van de projecten waarvan niet sprake is van een aangepaste kasplanning, maar van een daadwerkelijk vertraging in de oplevering? Hoe kan het zijn dat over de hele linie de kasplanningen van projecten dusdanig zijn dat per saldo een groot bedrag in 2005 onbenut blijft? Is in 2005 ook gebruik gemaakt van het instrument «overplanning»? Zo ja, waarom is er desondanks zo’n grote onderuitputting? Zo nee, waarom niet?
Behalve bij rijkswegen zijn er ook vertragingen in de «natte sector». In hoeverre blijven de in 2005 onbenutte kasbudgetten bij het aanlegprogramma waterkeren (€ 50 mln.), Maaswerken (€ 12 mln.) en het aanlegprogramma waterbeheren (€ 86 mln.) de komende jaren beschikbaar binnen deze sectoren. Kan een totaaloverzicht gegeven worden van alle onderuitputting op het Infrastructuurfonds in 2005 en de wijze waarop dit in latere jaren al dan niet wordt terugboekt?
Met betrekking tot de beantwoording van de bovenstaande vragen, wil ik kortheidshalve verwijzen naar mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 6 december 2005, kenmerk FEZ/2005/1142. Voorts zijn de in de vragen genoemde onderwerpen tijdens de onlangs gehouden begrotingsbehandeling, zowel in de mondelinge als in de schriftelijke beantwoording, uitvoerig in de Kamer aan de orde geweest.
Het instrument overplanning week af van de rijksbrede begrotingsregels. In de ontwerpbegroting 2003 is gezien de toenmalige financiële situatie van het Infrastructuurfonds in overleg met het ministerie van Financiën dit bijzondere instrument verlaten. VenW gaat er voor zorgen dat ze voldoende projecten uitvoeringsgereed (op de plank) heeft liggen om indien vertragingen worden voorzien of anderszins budgettaire ruimte ontstaat, projecten sneller dan nu het geval is uit te kunnen voeren.
Daarnaast is een bedrag van ca. € 175 mln. toe te schrijven aan vertragingen binnen het reguliere programma. Kan een overzicht gegeven worden van de projecten waarvan niet sprake is van een aangepaste kasplanning, maar van een daadwerkelijk vertraging in de oplevering? Hoe kan het zijn dat over de hele linie de kasplanningen van projecten dusdanig zijn dat per saldo een groot bedrag in 2005 onbenut blijft? Is in 2005 ook gebruik gemaakt van het instrument «overplanning»? Zo ja, waarom is er desondanks zo’n grote onderuitputting? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 108.
Uit aanbestedingsmeevallers zou aanvankelijk € 125 mln. ingezet worden voor afkoop van schulden van ProRail. Nu is besloten om € 25 mln. in 2005 nog niet daarvoor te gebruiken. Kan nader worden toegelicht waarom het om bedrijfseconomische redenen verstandig zou zijn om de schuld van ProRail niet met € 125 mln. maar met € 100 mln. te reduceren? Wat is gebeurd met de € 25 mln. die nu niet aangewend wordt voor schuldreductie ProRail?
In overleg met Centraal Kasbeheer (CKB) is de wijze van schuldaflossing door ProRail technisch uitgewerkt. Er is een pakket «af te lossen leningen» samengesteld, die tot een maximaal rentevoordeel voor VenW/ProRail leidt. Te weten:
– een aflossing van een lopende lening tussen VenW en het ministerie van Financiën in 2005 van € 75 mln en;
– het aflossen van aflopende leningen in de markt van € 25 mln in 2005.
De 25 mln die niet in 2005 is aangewend ten behoeve van de schuldreductie, zal worden aangewend voor het aflossen van een aflopende lening in de markt in 2006. Eerder aflossen leidt tot het betalen van boetebeding.
Behalve bij rijkswegen zijn er ook vertragingen in de «natte sector». In hoeverre blijven de in 2005 onbenutte kasbudgetten bij het aanlegprogramma waterkeren (€ 50 mln.), Maaswerken (€ 12 mln.) en het aanlegprogramma waterbeheren (€ 86 mln.) de komende jaren beschikbaar binnen deze sectoren. Kan een totaaloverzicht gegeven worden van alle onderuitputting op het Infrastructuurfonds in 2005 en de wijze waarop dit in latere jaren al dan niet wordt terugboekt?
Zie vraag 108.
Welk voordeel is er voor het Rijk om € 42 mln. een jaar eerder aan de 3 BOR-regio’s te betalen? Welke voordelen heeft het Rijk bij het afkopen van de contracten voor het natte beheer en onderhoud voor € 266 mln. ineens? Waarom is het nodig om binnen een fonds waarvan een saldo doorschuift naar het volgende jaar versneld bedragen uit te keren of jaarlijkse verplichtingen ineens af te kopen?
Aan de 3 BOR regio’s Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden is in 2002 toegezegd dat compensatie zou plaatsvinden voor het niet doorgaan van het spitstarief. De compensatie zou plaatsvinden vanaf 2005 of zoveel eerder als de begroting dit toelaat. Door middel van deze 3 betalingen aan de betrokken regio’s wordt invulling gegeven aan deze toezegging. Door het ineens afkopen van de overeenkomsten voor beheer en onderhoud vervalt de (eeuwigdurende) jaarlijks bijdrage voor reeds in beheer aan lagere overheden overgedragen objecten. In de bij de overdracht opgestelde overeenkomsten is deze afkoopmogelijkheid expliciet geregeld. Door deze bijdragen af te kopen wordt de decentralisatie volledig afgerond, zoals indertijd afgesproken.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD) en Irrgang (SP).
Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), De Krom (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), Jan de Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), Bibi de Vries (VVD), Van Beek (VVD) en Gerkens (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30391-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.