30 390
Wijziging van de Wet rampen en zware ongevallen teneinde de toegankelijkheid van de provinciale risicokaart te kunnen beperken

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN VERSLAG

Ontvangen 15 maart 2006

1. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de inbreng van de verschillende fracties. Met genoegen constateer ik dat de meeste fracties positief staan tegenover het wetsvoorstel. De bedoeling van de wijziging wordt door de leden van de CDA-fractie begrepen en gesteund. Zij benadrukken dat veiligheid en bescherming van de bevolking prioriteit dient te hebben bij het handelen van de overheid. De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat er een spanningsveld bestaat tussen het belang van openbaarheid van overheidsinformatie over risicovolle situaties en de overwegingen die voortvloeien uit zorg om aanslagen en terreur. De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van de SGP-fractie steunen het voornemen om ten aanzien van de effectafstanden het veiligheidsaspect zwaarder te laten wegen dan het aspect van openbaarheid via internet. Deze leden beseffen dat de risico’s op misbruik door dit voorstel niet worden weggenomen, maar het wordt mensen die kwaad willen niet langer gemakkelijk gemaakt om strategische informatie te verzamelen. Zij achten de voorgestelde keuze te meer gerechtvaardigd omdat de informatieve waarde van de risicokaart als zodanig intact blijft en ook informatie over effectafstanden te allen tijde door burgers kan worden opgevraagd. De leden van de SP-fractie daarentegen achten het voorstel om de risicokaart af te schaffen symboolpolitiek en wijzen erop dat de grootste risico’s niet te verstoppen zijn.

De opmerkingen van de leden van de SP-fractie moeten op een misverstand berusten. Het is geenszins de strekking of bedoeling van voorliggend wetsvoorstel om de risicokaart af te schaffen. Het wetsvoorstel beoogt mogelijk te maken dat de toegankelijkheid van de risicokaart wordt beperkt, zodat effectafstanden niet door de overheid actief via het internet openbaar worden gemaakt.

2. Toegankelijkheid via internet

De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom de regering niet met veel verdergaande voorstellen komt. Zij wijzen onder andere op de vitale infrastructuur op het gebied van energievoorziening en van telecommunicatie, op gevaarlijke stoffen, wegen en spoorwegen. De gegevens daarover blijven op internet beschikbaar. Is de regering bereid om te komen tot een publicatie- en verspreidingsverbod van gegevens over de vitale infrastructuur in de meest brede betekenis van het woord, zo vroegen deze leden.

De vuurwerkramp in 2000 was destijds aanleiding voor het kabinet de reeds wettelijk verplichte taak van het lokale bestuur nog eens te onderstrepen om burgers te informeren over mogelijke risico’s in zijn woon- en leefomgeving. Om de uitvoering van die taak te faciliteren is er voor gekozen een risicokaart te ontwikkelen die via het internet voor de burger toegankelijk is. Op die risicokaart worden ramptypen getoond, waaronder die met gevaarlijke stoffen. Het niet meer tonen van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden verwerkt of opgeslagen doet een te grote afbreuk aan de informatieve waarde van de risicokaart. Alleen bij het geven van informatie over effecten indien zich een calamiteit voordoet, wil het kabinet terughoudend zijn, omdat het in dat geval het aspect «security» zwaarder laat wegen dan een optimale toegankelijkheid tot openbare informatie via het internet. Het resultaat hiervan is dat er geen zogenaamde effectafstanden via het internet worden getoond.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de drempelverhogende maatregelen uitsluitend de effectafstanden betreffen en vragen zich af of ook voor de overige informatie maatregelen nodig zijn. Zij vragen naar de wenselijkheid om met betrekking tot de hele risicokaart de toegang afhankelijk te stellen van het verschaffen van persoonlijke gegevens en een motivering voor het inzien van de kaart. Tevens willen zij weten of het teneinde ongeoorloofde verspreiding van risicokaarten tegen te gaan, mogelijk dan wel wenselijk is een voorziening te treffen die het onmogelijk maakt de betreffende internetpagina’s af te drukken.

Het kabinet meent dat het om veiligheidsredenen («security») niet toegankelijk maken via het internet van informatie over effectafstanden voldoende is. Het is de vrije en onbelemmerde toegankelijkheid van informatie over effectafstanden die risico’s in zich draagt bij de mogelijke selectie via internet van doelen voor sabotage of aanslagen. Daarom heeft de discussie met de provincies over de risicokaart zich daartoe beperkt. Het kabinet ziet geen aanleiding om verdergaande maatregelen voor te stellen. Overigens wijs ik er op dat het stellen van de door de leden van de VVD-fractie genoemde voorwaarden (verschaffen persoonsgegevens en motivering) zich niet zou verdragen met een belangrijk uitgangspunt van de openbaarheidswetgeving dat inhoudt dat overheidsinformatie openbaar is of niet openbaar is. De persoon van degene die de beschikking krijgt over overheidsinformatie is bij het beoordelen van de vraag of overheidsinformatie openbaar is, van geen enkele betekenis. Dat uitgangspunt ligt ten grondslag aan de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dat geldt ook voor de door de Raad van State in zijn advies1 aangehaalde Europese richtlijn inzake de toegang tot milieu-informatie (richtlijn nr. 2003/4/EG, Pb EG L 41) die aangeeft dat de informatie voor elke aanvrager beschikbaar is, zonder daarvoor een belang te hoeven aangeven. Dit uitgangspunt is in de Wob opgenomen als gevolg van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus. Voor een nadere uiteenzetting over de legitimatieplicht en het aantonen van enig belang in relatie tot het Verdrag van Aarhus wordt verwezen naar de brief van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 maart 2005 (Kamerstukken II, 2003/04, 28 835, nr. 10) die in het kader van de behandeling van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus aan Uw Kamer is gestuurd.

In antwoord op de tweede vraag acht het kabinet het niet wenselijk, en het is daartoe overigens ook niet in staat, om een voorziening te treffen die het afdrukken van de internetpagina’s van de risicokaart tegengaat. Het zou bovendien geen afdoende maatregel zijn.

De leden van de SP-fractie stellen voor het gebruik van risicokaarten te stimuleren door er «niet-gevaarlijke» informatie aan toe te voegen, zoals gegevens over verleende en aangevraagde vergunningen op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening.

De suggestie van de leden van de SP-fractie is waardevol en zal in de praktijk zeker navolging vinden. Aan de risicokaart zullen andere toepassingen worden gekoppeld die een relatie hebben met de op de risicokaart vermelde objecten. Dat kan betrekking hebben op vergunningen maar ook op handelingsopties bij calamiteiten. Al deze mogelijkheden ondersteunen de doelstelling van de risicokaart – het versterken van het veiligheidsbewustzijn van burgers en bedrijven – en deze zullen daarom worden gestimuleerd.

3. Europese wetgeving en internationale verdragen

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de visie deelt dat een koerswijziging op het punt van de verspreiding van gegevens via het internet om aanpassing van Europese regelgeving en internationale verdragen vraagt. Zij gaan er daarbij van uit dat ook de andere lidstaten de opvatting delen dat Europese regels en eventuele internationale verdragen in het belang van de nationale veiligheid moeten wijken.

Met verwijzing naar de reactie op de vragen van de VVD-fractie ben ik van mening dat het voorliggende wetsvoorstel geen wijziging van Europese regelgeving vergt. In dat verband is gewezen op de Europese richtlijn inzake de toegang tot milieu-informatie. Deze richtlijn kent reeds als uitzonderingsgrond openbare veiligheid. Het kabinet ziet daarom geen reden om een initiatief te nemen om Europese dan wel internationale regelgeving aan te passen.

4. Ministeriële regeling versus algemene maatregel van bestuur

De leden van de PvdA-fractie vragen met verwijzing naar het advies van de Raad van State of het wetsvoorstel voldoende recht doet aan de kritiek dat inperking van openbaarheid aan zeer sterke voorwaarden en controle moet zijn onderworpen. In het bijzonder vragen zij een uitgebreidere motivering waarom gekozen is voor een ministeriële regeling en niet voor regeling bij algemene maatregel van bestuur. Voorts wilden zij weten of er in overleg met het IPO gesproken is over de vraag of regeling bij algemene maatregel van bestuur wél acceptabel zou zijn.

Allereerst merk ik op dat de bedoeling van het wetsvoorstel is om alleen de toegankelijkheid van bepaalde (openbare) informatie – i.c. effectafstanden – via internet te beperken en niet, zoals de vraag van de leden van de PvdA-fractie veronderstelt, de openbaarheid als zodanig. Zoals ook in de memorie van toelichting is opgemerkt, is en blijft de desbetreffende informatie openbaar. Er is dus geen sprake van inperking van de openbaarheid. De leden van de PvdA-fractie vragen of de voorgestelde wetswijziging voldoende recht doet aan de kritiek dat inperking van openbaarheid aan «zeer sterke voorwaarden en controle» moet zijn onderworpen. Ik constateer dat deze bewoordingen niet in het advies van de Raad van State, waarnaar deze leden verwijzen, voorkomen. De Raad wijst in zijn advies op de Europese richtlijn inzake de toegang tot milieu-informatie die actieve openbaarmaking via internet voorschrijft maar ook toestaat om uitzonderingen te maken op deze verplichting met het oog op, onder meer, openbare veiligheid. In dat geval zal de voorgestelde uitzondering voldoende moeten worden gemotiveerd, mede in relatie tot de effectiviteit van de maatregel die tot deze beperking aanleiding geeft. Zoals ik in het nader rapport heb aangegeven, meent de regering dat het wetsvoorstel aan die motiveringsplicht voldoet. In reactie op de laatste vraag van de leden van de PvdA-fractie merk ik op dat het niveau van regeling – algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling – in de discussie met het IPO geen rol heeft gespeeld. Die vraag lag ook niet voor, omdat artikel 6a al enkele jaren in de wet staat en voorziet in regeling bij ministeriële regeling. Het ligt daarom voor de hand de grondslag voor deze ministeriële regeling te verbreden. Dit wetsvoorstel voorziet daarin. De Raad van State meent dat deze uitbreiding op zichzelf past bij de al in artikel 6a opgenomen onderwerpen, maar betwijfelt of deze onderwerpen in samenhang van dien aard zijn dat regeling bij ministeriële regeling is aangewezen. De regering ziet geen aanleiding om op de destijds door de wetgever gemaakte keuze terug te komen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 390, nr. 5.

Naar boven