30 388
Eergerelateerd geweld

nr. 1
BRIEF VAN HET PRESIDIUM

Aan de leden

Den Haag, 23 november 2005

Het Presidium legt hierbij het verzoek van de algemene commissie Integratiebeleid (bijlage 1) aan u voor om conform artikel 31 eerste lid van het Reglement van Orde c.q. artikel 1 eerste lid van de Procedureregeling Grote Projecten (28 247, nr. 1) Eergerelateerd geweld aan te wijzen als groot project.

Over dit verzoek heeft de commissie voor de Rijksuitgaven conform artikel 2 eerste lid van de procedureregeling grote projecten een positief advies uitgebracht (zie bijlage 2).

Het Presidium verzoekt u hiermee in te stemmen en Eergerelateerd geweld aan te wijzen als groot project.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,

F. W. Weisglas

De Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,

J. E. Biesheuvel-Vermeijden

BIJLAGE 1

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 november 2005

Namens de algemene commissie Integratiebeleid zend ik u hierbij een voorstel voor aanwijzing van Eergerelateerd geweld als groot-project. De commissie heeft over dit voorstel, conform de procedureregeling grote projecten, op 1 september 2005 advies gevraagd aan de commissie voor de Rijksuitgaven. Het positieve advies van de commissie voor de Rijksuitgaven van 5 oktober 2005 is bij het voorstel gevoegd.

De griffier van de algemene commissie voor het Integratiebeleid,

M. Beuker

VOORSTEL VOOR DE OPZET VAN HET GROOT PROJECT «EERGERELATEERD GEWELD»

Inleiding

In deze notitie wordt een nader uitwerkingsvoorstel gedaan om het beleid inzake eergerelateerd geweld de status van groot project toe te kennen, zoals bedoeld in de procedureregeling grote projecten. Aan de orde komen:

1: reikwijdte van het project

2: indicatoren

3: accountantscontrole

4: periodiciteit en actualiteit

5: tot aan 1 maart 2006

1: Reikwijdte

a) Definitie

«eergerelateerd geweld is elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd in reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken.»

b) Materiele omschrijving

Naast het hanteren van deze definitie dient er gestreefd te worden naar een voor het doel van het groot project te hanteren opsomming van eergerelateerde delicten en eergerelateerd gedrag die in samenhang behandeld dienen te worden. Uiteraard is over het ene delict gemakkelijker informatie te vinden dan over het andere delict. Ten einde de informatiestructuur efficiënt te organiseren worden de volgende algemene vereisten geformuleerd

• in iedere halfjaarlijkse voortgangsrapportage informatie is vereist over die delicten waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat ze beschikbaar is;

• indien voor bepaalde informatie zelfstandig onderzoek nodig is, dan verandert de frequentie van informatievoorziening aan de Kamer; hierover maakt de commissie nadere afspraken met de bewindspersonen;

• de informatie over de delicten dient zodanig te worden vormgegeven dat het een directe en eenduidige relatie heeft met eergerelateerd geweld.

Dat leidt er toe dat de Kamer periodiek over de volgende onderwerpen geïnformeerd wordt:

• Eerwraak

• genitale verminking

• huiselijk geweld (voor zo ver dit eergerelateerd is).

Belangrijk is dat in dit groot project een verband wordt gelegd met bestaand beleid, zoals bijvoorbeeld het emancipatiebeleid van vrouwen en meisjes uit etnische minderheden en beleid tegen huiselijk geweld. Tevens wordt er naar gestreefd zoveel mogelijk van bestaande informatiestromen gebruik te maken, dit ter vermindering van de administratieve lasten.

c) Tijdsaspecten

De formele groot-project-status dient uiterlijk in te gaan op 1 januari 2006. Tot 1 maart 2006 dient te worden gewerkt aan:

• het door het kabinet formuleren van een samenhangend en integraal beleidsprogramma

• het door het kabinet opzetten van een adequate projectorganisatie ter uitvoering van dat programma

• het door de Kamer (in overleg met het kabinet) formuleren van informatievereisten die in het kader van het groot project zullen worden gehanteerd.

Als indicatieve einddatum wordt 1-1-2011 gehanteerd.

2: Indicatoren

Informatie over de volgende indicatoren in voortgangsrapportages is ieder half jaar noodzakelijk. Daarbij dient in alle gevallen de informatie in termen van doelstellingen te worden geformuleerd (betrekking hebbend op de komende 6 maanden) en in termen van realisatie (de laatste 6 maanden).

Een dergelijke dubbele informatie (plannen en realisaties) zou op drie niveau’s (omvang probleem, maatregelen en financiën) moeten worden gegeven. Indien over enige periode de realisatie af blijkt te wijken van de plannen, dan dient die afwijking te worden toegelicht.

a) omvang van eergerelateerd geweld

Ontwikkelingen in de omvang van eergerelateerd geweld. Zowel het totaal als de onderwerpen, zoals genoemd in paragraaf 1.b dienen aan bod te komen.

b) omvang van de ingezette maatregelen

Informatie over beleidsmaatregelen. In de voortgangsrapportage dient een heldere relatie te zijn te leggen met de beleidsmaatregelen uit het beleidsprogramma zoals onder 1c genoemd. De maatregelen dienen te worden geclusterd, waarbij in ieder geval de volgende clusters aan de orde dienen te komen.

– landelijke registratie eerwraak (uitbreiding pilot)

– beschermingsmaatregelen

– repressieve maatregelen

– voorlichtende maatregelen

– maatregelen gericht op organisatorische samenhang.

c) financiën

Bij eergerelateerd geweld is een groot en gevarieerd palet aan instanties en beleidsterreinen betrokken. Dit leidt tot dusverre tot een ontbrekend financieel overzicht. De voortgangsrapportages dienen hierin te voorzien, alsmede inzicht te verschaffen in de relatie tussen de middelen en de te verwachten concrete doelen en effecten.

De eerste start daartoe kan een aan het op te stellen beleidsprogramma gevoegd financieel overzicht zijn van alle aan eergerelateeerd geweld verwante geldstromen. Dat overzicht kan worden gemodelleerd naar de interdepartementale overzichtsconstructie integratiebeleid etnische minderheden, zoals dat de laatste jaren aan de justitiebegroting was gekoppeld.

3: Accountantscontrole

Deze moet gericht zijn op

• toereikendheid van de (project)organisatie;

• financiële informatie;

• niet financiële informatie.

Bij de accountantscontrole dient te worden aangesloten bij de normen die de procedureregeling terzake stelt. Tevens dient er zo veel mogelijk naar worden gestreefd de accountantscontrole te laten samen vallen met andere controleactiviteiten (single audit)

4: Periodiciteit en actualiteit

Er dient twee maal per jaar te worden gerapporteerd. Peildata zijn 1 januari en 1 juli. De informatie die in de voortgangsrapportages wordt verschaft mag ten hoogste 4 maanden oud zijn. Dat betekent dat de voortgangsrapportages telkens uiterlijk 1 mei en 1 november bij de Kamer zijn.

5. Tot aan 1 maart 2006

1 januari 2006 is de datum waarop de formele groot-project-status in zou moeten gaan. Tot 1 maart 2006 moet de aandacht zijn gericht op de drie aspecten, die in paragraaf 1c van dit voorstel worden genoemd.

• het door het kabinet formuleren van een samenhangend en integraal beleidsprogramma

• het door het kabinet opzetten van een adequate projectorganisatie ter uitvoering van dat programma

• het door de Kamer (in overleg met het kabinet) formuleren van informatievereisten die in het kader van het groot-project zullen worden gehanteerd.

BIJLAGE 2

Aan de Voorzitter van de algemene commissie voor Integratie

Den Haag, 5 oktober 2005

De commissie heeft het voorstel getoetst aan de criteria voor een groot project, zoals genoemd in artikel 1, tweede lid, van de vigerende procedureregeling.

– het gaat om een niet-routinematige en in de tijd begrensde activiteit;

– het gaat om een activiteit waarvoor de staat alleen of grotendeels verantwoordelijkheid draagt;

– het gaat om een activiteit met substantiële financiële consequenties en/of aanmerkelijke uitvoeringsrisico’s.

De commissie komt na ampele beraadslaging tot de voorlopige conclusie dat het voorstel aan deze drie criteria kan voldoen, maar wenst daarbij de volgende kanttekening te plaatsen. Aan het eerste van deze criteria wordt in formele zin voldaan door 1–1-2011 als einddatum te kiezen. De commissie is echter van mening dat dit criterium in de regeling is opgenomen om er voor zorg te dragen dat vooral duidelijk omlijnde projecten de status van groot project krijgen. Het beleid rondom eergerelateerd geweld kan niet worden gezien als duidelijk omlijnd project. De commissie ziet dit als de kern van de door de indieners geschetste en geproblematiseerde «versnipperde benadering». Het toekennen van de groot-project-status kan een belangrijke impuls betekenen in de richting van een meer integrale aanpak.

Daarom is de commissie van mening dat er voldoende redenen zijn om positief te adviseren.

De commissie is zich er van bewust dat deze aanwijzing enige risico’s in zich draagt en is van mening dat het zinvol zou zijn indien u in de verdere inrichting van het groot project daarmee rekening houdt. Deze risico’s hebben betrekking op:

1) de omvang van de informatiestromen;

2) de samenhang tussen de informatiestromen;

3) de wijze van behandelen van de voortgangsrapportages door de Kamer.

1) De omvang van de informatiestromen

De kans bestaat dat er zoveel informatie in de voortgangsrapportages wordt opgenomen dat adequate behandeling ervan een dermate arbeids- en tijdsintensieve aangelegenheid wordt, dat van een zinvol politiek debat nauwelijks meer sprake kan zijn. De commissie voor de Rijksuitgaven adviseert u dan ook na te gaan of in de materiële omschrijving, zoals genoemd in paragraaf 1b van uw voorstel nadere prioriteitsstelling mogelijk is.

Tevens verdient het aanbeveling spoedig met de desbetreffende minister(s) in overleg te treden over de inrichting van de informatievoorziening van het groot project. Dat geeft de mogelijkheid in hun richting helder te maken dat u niet te weinig informatie wilt, maar zeker ook niet te veel.

2) De samenhang tussen de informatiestromen

Een ander risico heeft betrekking op de wijze waarop het beleid rondom eergerelateerd geweld op dit moment georganiseerd is. De commissie voor de Rijksuitgaven kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hier sprake is van enige fragmentatie. Daarmee ontstaat het risico dat de voortgangsrapportages zullen bestaan uit de samenvoeging van vele bestaande informatiestromen, zonder dat deze stromen actief worden geïntegreerd. Aanbevolen wordt dan ook dat tussen de diverse onderdelen van het beleid rondom eergerelateerd geweld voldoende samenhang wordt gerealiseerd, zowel wat betreft informatiestromen als de organisatie van het beleid. Dit zou u onder de aandacht kunnen brengen van de minister(s) in het onder 1) genoemde overleg

3) De wijze van behandelen van de voortgangsrapportages door de Kamer

Het voorgestelde groot project is van een geheel andere orde dan de meeste grote projecten. Vaak zijn dat immers infrastructuurprojecten of investeringen dan wel aanschaffingen. Deze kenmerken zich door een andere fasering dan projecten als het project «beleid rondom eergerelateerd geweld». Het behandelen van de voortgangsrapportages in het door u voorgestelde nieuwe grote project vergt dan ook een eigen benaderingswijze. Uiteraard is het uw eigen verantwoordelijkheid als behandelende commissie om te bepalen hoe zij voortgangsrapportages bespreekt. De commissie voor de Rijksuitgaven acht het echter wel van belang te benadrukken dat ze behandeld worden op een wijze die past bij de status «groot project». Het aanwijzen van een groot project schept immers verplichtingen, ook aan de zijde van de Kamer.

Tot slot wil ik u er namens de commissie voor de Rijksuitgaven op wijzen dat, zo leert de ervaring, het nu zorgvuldig in overleg treden met de minister(s) over de inrichting van de op de groot-project-status gebaseerde informatievoorziening op termijn kan en zal bijdragen aan een zinvolle behandeling van die informatie door de Kamer. U wordt dan ook geadviseerd hier tot 1 januari aanstaande terdege rekening mee te houden.

Gelet op de bijzondere kenmerken van het onderhavige onderwerp, alsmede in het licht van de verantwoordelijkheid van de commissie voor de Rijksuitgaven voor de werking en toepassing van de Procedureregeling Grote Projecten, is de commissie voor de Rijksuitgaven graag bereid nader advies uit te brengen op het moment dat de uitwerking van het «project» gereed is om met u te bezien of aan de hierboven genoemde kritische kanttekeningen afdoende is tegemoet gekomen.

De Voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

B. M. de Vries

Naar boven