30 387
Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met onder meer invoering van leerrechten in het hoger onderwijs, herziening van de collegegeldsystematiek, invoering van het collegegeldkrediet en invoering van een nieuw aflossingssysteem (financiering in het hoger onderwijs)

nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 26 april 2006

In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel I, onderdeel J, wordt in het tweede lid in het daarin opgenomen artikel 7.4b, achtste lid, «4,28» vervangen door: 4,3.

B

In artikel I, onderdeel Q, wordt artikel 7.42 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid vervallen telkens de woorden «aan een instelling voor hoger onderwijs».

2. In het tweede, derde en vijfde lid wordt «tweede maand» telkens vervangen door: eerste maand.

C

In artikel I, onderdeel R, wordt artikel 7.42a als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid en het derde lid vervallen telkens de woorden «voor de eerste maal».

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «bondstaten» vervangen door: bondsstaten.

3. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. die voldoet aan de eis dat hij:

1°. de Nederlandse nationaliteit bezit,

2°. de nationaliteit bezit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of

3°. behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld.

D

In artikel I, onderdeel R, wordt artikel 7.42b als volgt gewijzigd:

1. In het derde en vierde lid wordt «, bedoeld» telkens vervangen door: als bedoeld.

2. In het vijfde lid vervalt aan het slot van onderdeel a het woord «en», en wordt onderdeel b vervangen door twee nieuwe onderdelen, luidende:

b. voor de masteropleiding informatica in het wetenschappelijk onderwijs achtentwintig, en

c. voor de overige masteropleidingen veertien.

E

In artikel I, onderdeel R, wordt in artikel 7.42d, tweede lid, «De Informatie Beheer Groep kan» wordt vervangen door: «De Informatie Beheer Groep kent», en wordt «toekennen» vervangen door: toe.

F

In artikel I, onderdeel R, wordt artikel 7.42f als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel d.

2. In het eerste lid worden de onderdelen e, f en g verletterd tot de onderdelen d, e en f.

3. In het eerste lid wordt in de nieuwe onderdelen d en f «onderdeel b, c of d» telkens vervangen door: onderdeel b of c.

4. In het tweede lid wordt in onderdeel c na «Wet op het wetenschappelijk onderwijs» ingevoegd: (Stb. 1986, 414).

G

In artikel I, onderdeel R, vervallen in de aanhef van artikel 7.42g de woorden «voor de eerste maal».

H

In artikel I, onderdeel R, wordt in artikel 7.42h «In afwijking van artikel 7.42f kan de Informatie Beheer Groep» vervangen door: De Informatie Beheer Groep kan.

I

In artikel I, onderdeel R, wordt artikel 7.42i als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de woorden «voor hoger onderwijs».

2. In het tweede lid wordt «voor de opleiding van eerste inschrijving» vervangen door: eerder.

3. Het zesde, zevende en achtste lid worden vernummerd tot zevende, achtste en negende lid.

4. Na het vijfde lid wordt een nieuw zesde lid ingevoegd, luidende:

6. De betrokkene geeft bij de inschrijving voor een opleiding aan of hij voor die opleiding al dan niet leerrechten of uitlooprechten aanwendt.

5. In de tweede volzin van het nieuwe zevende lid wordt na «hoger onderwijs» ingevoegd: , bedoeld in artikel 7.52.

J

In artikel I, onderdeel R, wordt artikel 7.42j als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «artikel 16.21,» ingevoegd: eerste en tweede lid,.

2. In het derde lid wordt «leer- en uitlooprechten en» vervangen door: «leer- en uitlooprechten», en wordt «Nederlande» vervangen door: Nederlandse.

K

Artikel I, onderdeel S, komt te luiden:

S

Artikel 7.43 komt te luiden:

Artikel 7.43. Collegegeld

1. Het collegegeld wordt vastgesteld voor de periode van 1 september tot en met 31 augustus daaropvolgend. Het collegegeld bedraagt € 1519, of is als het een deeltijdse opleiding betreft, een door het college van bestuur te bepalen bedrag van ten hoogste € 1519.

2. Collegegeld is verschuldigd door degene die een leerrecht of een uitlooprecht aanwendt voor het volgen van een opleiding. Het verschuldigde bedrag voor het collegegeldtijdvak waarin een leerrecht of een uitlooprecht wordt aangewend, is de helft van het bedrag, bedoeld in het eerste lid. Indien dat tijdvak zich uitstrekt over twee perioden als bedoeld in het eerste lid, is het verschuldigde bedrag de som van:

a. het product van 1/12 gedeelte van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, en het aantal maanden van de periode, bedoeld in dat lid, en

b. het product van 1/12 gedeelte van het bedrag dat is vastgesteld voor de daaropvolgende periode, en het aantal maanden van die periode.

Het bedrag, bedoeld in de aanhef van de derde volzin, wordt afgerond op het naastbij gelegen gehele getal.

3. In afwijking van het tweede lid is de student die is ingeschreven voor een opleiding en in hetzelfde collegegeldtijdvak wenst te worden ingeschreven voor een opleiding waarvoor een hoger collegegeld is verschuldigd dan de reeds voldane bijdrage, voor laatstbedoelde opleiding een collegegeld verschuldigd dat het verschil bedraagt tussen de reeds voldane bijdrage en het bedoelde, hoger collegegeld. De tweede, derde en vierde volzin van het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

4. Het instellingsbestuur draagt tijdig voor de aanvang van een periode als bedoeld in het eerste lid zorg voor openbaarmaking van het op grond van dat lid vastgestelde bedrag en stelt regels van procedurele aard vast met betrekking tot de toepassing van dat lid.

5. Bij ministeriële regeling wordt het in het eerste lid genoemde bedrag jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindex. De ministeriële regeling wordt vastgesteld voor 1 juni van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin een periode als bedoeld in het eerste lid begint. De indexering wordt bepaald door de procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over de maand april, voorafgaand aan de vaststelling van de ministeriële regeling, heeft ondergaan ten opzichte van de maand april in het daaraan voorafgaande jaar. De aldus verkregen wijziging van het collegegeldbedrag wordt afgerond op het naastbij gelegen gehele getal. Het overeenkomstig dit lid gewijzigde bedrag treedt in de plaats van het in het eerste lid genoemde bedrag. Hetgeen onder consumentenprijsindex wordt verstaan, wordt geregeld bij ministeriële regeling.

L

In artikel I, onderdeel T, wordt artikel 7.44 als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin van het eerste lid komt te luiden: Het gemaximeerd collegegeld is per collegegeldtijdvak ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 7.43, eerste lid.

2. In de tweede volzin van het tweede lid wordt «tweede en derde volzin» vervangen door: derde en vierde volzin.

3. In het derde lid wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

M

In artikel I, onderdeel U, wordt artikel 7.44a als volgt gewijzigd:

1. In de tweede volzin van het tweede lid wordt «tweede en derde volzin» vervangen door: derde en vierde volzin.

2. In het derde lid wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

N

In artikel I, onderdeel V, wordt in artikel 7.45, tweede lid, «derde lid» vervangen door: vierde lid.

O

Aan artikel I, onderdeel X, wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het voldoen van het gemaximeerd collegegeld, bedoeld in artikel 7.44.

P

In artikel I, onderdeel AA, wordt artikel 7.50 als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin van het eerste lid wordt «nabij gelegen» vervangen door: naastbij gelegen.

2. In de eerste volzin van het eerste lid en het vierde lid vervallen telkens de woorden «voor een kalenderjaar».

Q

In artikel I, onderdeel LL, komt de aanhef te luiden: In hoofdstuk 18 wordt een nieuwe titel ingevoegd, luidende:.

R

In artikel I, onderdeel LL, komt artikel 18.55 te luiden:

Artikel 18.55. Leer- en uitlooprechten voor ongedeelde en voortgezette opleidingen

Paragraaf 1a van titel 3 van hoofdstuk 7 is van overeenkomstige toepassing op de ongedeelde opleidingen, bedoeld in artikel 18.15, en op de voortgezette opleidingen, bedoeld in artikel 18.20.

S

In artikel I, onderdeel LL, wordt artikel 18.59 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «in het studiejaar» vervangen door: vanaf het begin van het studiejaar.

2. In het tweede lid wordt «artikel 7.42f, eerste lid, onderdelen b tot en met g» vervangen door: artikel 7.42f, eerste lid, onderdelen b tot en met f.

T

In artikel I, onderdeel LL, wordt na artikel 18.60 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.61. Tijdelijke handhaving onderwijsgemeenschap beroepsonderwijs-hbo

1. Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip kunnen de opleidingen maatschappelijk werk en dienstverlening, personeel en arbeid, en sociaal pedagogische hulpverlening en de beroepsopleidingen sociaal dienstverlener, sociaal juridisch medewerker en sociaal pedagogisch werker, bedoeld in artikel 12.3.9, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs die zijn verbonden aan de bijzondere hogescholen te ’s-Gravenhage (Hogeschool INHOLLAND), te Groningen, te Vlissingen en te Zwolle (Hogeschool Windesheim), en zijn gevestigd respectievelijk te Alkmaar, Amsterdam, ’s-Gravenhage, Haarlem, Rotterdam en Utrecht, Groningen, Vlissingen en Zwolle, voor zover die opleidingen op 31 december 1995 werden verzorgd door de voormalige bijzondere hogeschool te Haarlem in stand blijven als onderwijsgemeenschap beroepsonderwijs-hbo. Dit recht kan uitsluitend worden uitgeoefend door de rechtspersoon die op 29 december 2005 een in de eerste volzin genoemde hogeschool in stand hield met daaraan verbonden de in die volzin genoemde opleidingen, en is niet overdraagbaar.

2. Het instellingsbestuur van een hogeschool als bedoeld in het eerste lid kan met betrekking tot de inschrijving voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs die deel uitmaakt van een onderwijsgemeenschap, afwijken van de eisen, bedoeld in artikel 7.24, indien die opleiding in nauwe samenhang met de overeenkomstige beroepsopleiding is geprogrammeerd.

U

In artikel II wordt «€ 1520» vervangen door: «€ 1519», en wordt «nabij gelegen» vervangen door: naastbij gelegen.

V

Artikel IIa wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden: In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden de volgende wijzigingen aangebracht:.

2. Na de aanhef wordt ingevoegd:

A

In artikel 16.21, derde lid, wordt de zinsnede «wordt jaarlijks door Onze minister een bijdrage verleend» vervangen door: kan jaarlijks door Onze minister een bijdrage worden verleend.

B

Artikel 16.21, vierde en vijfde lid, komt te luiden:

W

In artikel III wordt na onderdeel D een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

In artikel 7.47 vervalt het derde lid.

X

In artikel IV, onderdeel F, wordt artikel 3.16a als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het collegegeldkrediet voor twaalf aaneengesloten maanden bedraagt maximaal vijf maal het bedrag, genoemd in artikel 7.43, eerste lid, van de WHW.

2. In het derde lid wordt «eenzesde deel van het door de student op grond van onderscheidenlijk de artikelen 7.43, 7.44 en 7.44a van de WHW te betalen bedrag» vervangen door: het door de student te betalen bedrag voor het volgen van onderwijs op grond van de WHW gedeeld door het aantal maanden waarover dat bedrag betaald moet worden.

Y

In artikel IV, onderdeel M, wordt in de artikelen 6.8 en 6.17, eerste lid, «van openbare leningen, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 10 jaren» telkens vervangen door: van de openbare lening, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een resterende looptijd, zo dicht mogelijk bij 10 jaren, tussen 8 en 11 jaren.

Z

In artikel IV wordt na onderdeel O wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Oa

Aan artikel 9.5 worden twee leden toegevoegd, luidende:

8. De natuurlijke persoon van wie of het bestuur van de rechtspersoon waarvan een instelling, bedoeld in artikel 2.8 uitgaat, stelt de IB-Groep in kennis van het door de student te betalen bedrag voor het volgen van onderwijs op grond van de WHW indien dit niet het bedrag, genoemd in artikel 7.43, eerste lid, van de WHW betreft. Tevens vermeldt hij daarbij het aantal maanden waarover dat bedrag betaald moet worden.

9. In afwijking van artikel 9.10 zijn de artikelen 2.10, 2.10a en 15.1 van de WHW onderscheidenlijk de artikelen 2.5.7, 2.5.7a en 11.1 van de WEB van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de op grond van dit artikel vastgestelde verplichtingen tot het verstrekken van gegevens.

AA

Artikel VIII wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «KK en KKa» vervangen door: «KK, KKa en LL, wat betreft artikel 18.61», en wordt «de artikelen III» vervangen door: de artikelen IIa, onderdeel A, en III.

2. Het tweede tot en met vijfde lid worden vernummerd tot derde tot en met zesde lid.

3. Na het eerste lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Artikel I, onderdeel LL, wat betreft artikel 18.61, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 30 december 2005.

4. In het nieuwe vierde lid wordt «De artikelen I, onderdeel C, en V» vervangen door: De artikelen I, onderdeel C, IIa, onderdeel A, en V.

TOELICHTING

I. Algemeen

Deze nota van wijziging, die ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onderteken, bevat op enkele uitzonderingen na slechts wijzigingen van redactionele en technische aard. Niet redactioneel en technisch van aard zijn in elk geval de onderdelen K en T. In de toelichting op die onderdelen wordt in elk geval ingegaan op de aanleiding voor de desbetreffende wijziging.

II. Onderdelen

Onderdelen A en D

Deze wijzigingen vloeien voort uit een afspraak met het college van bestuur van de Open Universiteit die is neergelegd in mijn brief aan het college van 12 december 2005. Deze brief is de Tweede Kamer ter kennis gebracht bij mijn brief van 23 januari 2006 (OCW0600077).

Onderdeel B

Via de eerste nota van wijziging is de zogenoemde wachtmaand vervallen. Die wijziging was nog niet in alle onderdelen van het wetsvoorstel doorgevoerd. Dit is thans hersteld.

Onderdelen C, eerste lid, en G

Het schrappen van de woorden «voor de eerste maal» hangt samen met het vervallen van de herinschrijving aan het begin van elk nieuw studiejaar. Die toevoeging is in het systeem van doorlopende inschrijving niet relevant meer.

Onderdeel E

Deze wijziging hangt samen met artikel 5.6, achtste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) waarin is bepaald dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) in voorkomende gevallen en onder in die bepaling vermelde voorwaarden tot verlenging van de prestatiebeurs dient over te gaan.

Onderdeel F

De wijziging in het eerste lid is aangebracht om recht te doen aan de aanpassing in de eerste nota van wijziging met als strekking dat de IB-Groep bepaalt of er geen aanspraak op leer- en uitlooprechten is op basis van graden die zijn verleend na 31 augustus 1991, en op basis van getuigschriften die na genoemde datum zijn uitgereikt.

Met betrekking tot de wijziging in het vierde lid merk ik het volgende op. In afwijking van aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt het nummer van het Staatsblad wel aan de citeertitel van de in artikel 7.42f, tweede lid, onder c, vermelde wet toegevoegd. De reden hiervan is dat de citeertitel «Wet op het wetenschappelijk onderwijs» zowel voor de wet betreffende de regeling van het wetenschappelijk onderwijs uit 1960 als voor de desbetreffende wettelijke regeling uit 1985 is gebruikt.

Onderdeel H

In artikel 7.42h gaat het bij nadere overweging niet om een afwijking van artikel 7.42f. Artikel 7.42h biedt de mogelijkheid tot het verwerven van extra leerrechten, indien een student tijdens de opleiding als gevolg van een ernstige handicap niet in staat blijkt die opleiding af te maken. Artikel 7.42f ziet op personen aan wie reeds een graad is verleend of die reeds in het bezit zijn van een ho-getuigschrift.

Onderdeel I

Deze wijziging strekt ertoe om ook expliciet in artikel 7.42i tot uitdrukking te brengen dat een student bij inschrijving dient aan te geven of hij al dan niet een leerrecht inzet. Dit is met name van belang voor de instelling die moet weten welke soort collegegeld moet worden geheven, en verder voor de IB-Groep, opdat kan worden geregistreerd bij welke opleiding een leerrecht wel (en waar niet) wordt aangewend.

Onderdeel K

Gelet op het aantal wijzigingen dat via de eerste nota van wijziging en deze nota van wijziging in artikel 7.43 is aangebracht, verdient het uit een oogpunt van inzichtelijkheid de voorkeur de tekst van genoemd artikel volledig uit te schrijven. De wijzigingen waarin deze nota van wijziging voorziet, zijn hieronder toegelicht.

Met betrekking tot het nieuwe derde lid wordt het volgende opgemerkt. Een student die zich voor meer dan één opleiding laat inschrijven, is voor de volgende inschrijving(en) geen collegegeld verschuldigd. Hierop bestaat een uitzondering in het geval dat het collegegeld dat voor de tweede en volgende inschrijving mag worden geheven, een hoger bedrag is dan het collegegeld voor de eerste inschrijving. In dat geval is er voor een volgende inschrijving een collegegeld verschuldigd dat het verschil bedraagt tussen de beide collegegeldbedragen. Dit onderdeel strekt ertoe bovengenoemde uitzondering te regelen. Zonder deze regeling zouden een «sluiproute» en ongewenst strategisch gedrag van studenten mogelijk zijn. Deze bepaling is ontleend aan het huidige artikel 7.48, derde lid.

Met de wijziging van de tweede volzin van het vijfde lid (voorheen vierde lid) wordt verhelderd dat het om de maand juni gaat voorafgaand aan het kalenderjaar waarin een collegegeldperiode (1 september in enig jaar tot en met 31 augustus in het daaropvolgende kalenderjaar) aanvangt.

Onderdeel L

De eerste wijziging van artikel 7.44 is technisch van aard en vervangt een dubbele verwijzing (verwijzing naar een verwijzing) door een enkele verwijzing.

Onderdeel P

De reden voor het vervallen van de woorden «voor het kalenderjaar» is het feit dat het cursusgeld OU en het instellingscursusgeld OU niet per kalenderjaar worden geheven maar eenmalige bijdragen zijn in de kosten voor een onderwijseenheid.

Onderdeel R

Bij nader inzien is de overgangsregeling waarin artikel 18.55 voorziet, niet noodzakelijk. Immers, de studenten die zich met ingang van 1 september 2007 voor een opleiding laten inschrijven, hebben op grond van het nieuwe artikel 7.42a aanspraak op de leerrechten die bij de opleiding horen. Aangezien er voor 1 september 2007 nog geen leerrechten bestonden, heeft de inschrijvingsgeschiedenis van de student in het hoger onderwijs geen gevolgen voor de omvang van deze aanspraak; in casu zou geen sprake zijn vermindering van deze aanspraak. Krachtens het te schrappen artikel 18.55 dient een student om aanspraak te maken op leerrechten wel te voldoen aan de nationaliteits- en woonplaatsvereisten conform artikel 7.42a, eerste lid, onder a, b en c.

Op de plaats van dit artikel wordt een bepaling opgenomen die de studenten die voor een ongedeelde of voortgezette opleiding zijn ingeschreven, aanspraak geeft op leer- en uitlooprechten. Omdat deze opleidingen in hoofdstuk 18 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn geregeld, is een bepaling als het nieuwe artikel 18.55 gewenst.

Onderdeel T

Bij de Reparatiewet OCW 2005 zijn de op dat moment nog van kracht zijnde bepalingen van de Invoeringswet W.H.B.O. geschrapt. Naar is gebleken, is artikel E.65 van die wet (betreffende de zogenoemde onderwijsgemeenschap beroepsonderwijs-hbo) ten onrechte komen te vervallen. Omdat er op dit moment nog aan 4 hogescholen onderwijsgemeenschappen bo-hbo voorkomen, dient een nieuw en aan de terminologie van de WHW aangepast artikel E.65 van de I.W.H.B.O met terugwerkende kracht (tot en met tijdstip waarop die bepaling is geschrapt) in de WHW te worden opgenomen. De onderwijsgemeenschappen bo-hbo blijven tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum bestaan. Op termijn zal deze situatie naar verwachting worden beëindigd. Er is immers sprake van een onderwijsvoorziening die een uitzondering op de hoofdregel vormt.

Onderdeel U

In artikel II is een ander bedrag vermeld dan in het voorgestelde eerste lid van artikel 7.43. Het in artikel II vermelde bedrag wordt dienovereenkomstig aangepast.

Onderdeel V

De wijziging van artikel 16.21, derde lid, vindt plaats per 1 januari 2008. Door een imperatieve opdracht tot het vaststellen van een rijksbijdrage voor de seminaria te vervangen door een facultatieve wordt het mogelijk de rijksbijdrage volledig af te bouwen. De reden voor deze wijziging is gelegen in de afspraken die met de seminaria naar verwachting op korte termijn zullen worden afgerond over modernisering van de financiering van de seminaria en de mogelijkheden die daarbij worden verkend.

Onderdeel X

In de eerste nota van wijziging is abusievelijk artikel 3.16a niet aangepast. In eerste instantie werd voorgesteld het collegegeld vast te stellen per half jaar (artikel 7.43 van de WHW). Nu wordt voorgesteld het collegegeld per jaar vast te stellen. Het maximale collegegeldkrediet wordt naar aanleiding hiervan vastgesteld op een bedrag voor twaalf aaneengesloten maanden in plaats van zes maanden. Het bedrag dat per maand kan worden geleend, is om dezelfde reden aangepast waarbij de verwijzing naar de specifieke artikelen in de WHW is vervangen door een algemene verwijzing naar het door de student op grond van de WHW te betalen bedrag. Reden hiervoor is dat voor het vaststellen van de hoogte van het collegegeldkrediet slechts van belang is hoeveel de student op grond van de WHW moet betalen en daarvoor niet gespecificeerd hoeft te worden naar wettelijk collegegeld dan wel gemaximeerd of instellingscollegegeld. Relevant is hoeveel hij moet betalen en over hoeveel maanden.

Onderdeel Y

De reden voor deze wijziging is dat de openbare lening uitgegeven door de Staat der Nederlanden in de maand oktober een resterende looptijd heeft die enkele maanden kan afwijken van 10 jaren en zodoende een resterende looptijd van exact 10 jaren niet is vast te stellen. De formulering waarbij voor de vaststelling van het rentepercentage wordt uitgegaan van een resterende looptijd zo dicht mogelijk bij 10 jaren in een range tussen 8 en 11 jaren, sluit beter aan bij de praktijk.

Onderdeel Z

Hoewel artikel 9.5, eerste lid, de mogelijkheid biedt om alle inlichtingen op te vragen benodigd voor de uitvoering van de WSF 2000, is er voor gekozen om de belangrijkste gegevensleveringen uit te schrijven in afzonderlijke leden van artikel 9.5. Voor het vaststellen van de hoogte van het collegegeldkrediet van de individuele student heeft de IB-Groep de gegevens gevraagd in het achtste lid nodig. Om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden hoeven slechts de gegevens te worden doorgegeven die betrekking hebben op studenten die niet of niet langer het wettelijk collegegeld verschuldigd zijn.

Ten aanzien van de gegevens die op grond van de WHW en de WEB door instellingen waarop deze wetten van toepassing zijn dienen te worden verstrekt, is in die wetten geregeld hoe gecontroleerd kan worden dat deze gegevens juist zijn en is een (algemene) sanctiebepaling opgenomen die toegepast kan worden indien de gegevens niet geleverd worden. Aangezien het ook van belang is dat de gegevens die op grond van artikel 9.5 aan de IB-Groep worden geleverd gecontroleerd kunnen worden op hun juistheid, wordt het betreffende instrumentarium uit de WHW en de WEB van overeenkomstige toepassing verklaard. De instellingen hebben dan te maken met één controleregime voor de gegevensleveringen op grond van zowel de WHW respectievelijk de WEB als de WSF 2000.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Naar boven