30 375
Breder, lager eenvoudiger? Een evaluatie van de belastingherziening 2001

nr. 5
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 28 januari 2008

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 29 november 2007 overleg gevoerd met staatssecretaris De Jager van Financiën over:

– Breder, lager, eenvoudiger? Een evaluatie van de belastingherziening 2001 (30 375).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Tang (PvdA) is benieuwd of het aantal belastingplichtigen in box 3 sinds de herziening nog verder is gestegen. De forfaitaire rendementsheffing heeft geleid tot een fors verschil in rendement. Het rechtvaardigheidsbeginsel is zoek. Werknemers, die geen buffer hebben, kiezen voor de zekerheid van laag renderende spaartegoeden met een rendement van 2 tot 3%, terwijl daar een forfaitaire heffing van 4% op het vermogen tegenover staat. Welgestelden, die wel risico kunnen lopen, investeren en beleggen in riskante activa als aandelen en onroerend goed, en kunnen daarmee hoge onbelaste rendementen realiseren. Het vermogen van welgestelden neemt toe, waardoor ze ook weer minder risico lopen, terwijl werknemers met een ongelukkige hand te maken krijgen met een nog meer dalend vermogen, want je kunt je niet tegen pech verzekeren. Daardoor beleggen zij nog minder in riskante vermogenstitels als aandelen of onroerend goed. Omdat de belastingopbrengsten stabieler zijn dan de belastinggrondslag zijn de winsten in een hoogconjunctuur met aantrekkende beurzen fors en onbelast. Dit jaagt de consumptieve bestedingen uit vermogen op, maar op macro-economisch niveau werkt dat destabiliserend en procyclisch, want als hun vermogen daalt, hebben huishoudens de neiging de tering naar de nering te zetten. De laagconjunctuur uit 2002 en 2003 kan dus zijn versterkt of verlengd door de belastingherziening 2001.

Over de effecten van de forfaitaire rendementsheffing wordt niet uitgebreid ingegaan in de evaluatie, maar de nieuwe gegevens over de vermogens van huishoudens sinds 2001 zijn nog niet verwerkt. Als dat gebeurt, wordt duidelijk of de heffing heeft geleid tot een toename van de ongelijkheid, hoe het staat met de verzekering tegen onverwachte mee- en tegenvallers en of de heffing destabiliserend en procyclisch heeft gewerkt. Wil de regering die nadere evaluatie door een buitenstaander laten uitvoeren?

Klopt het dat het effect van de belastingherziening op de gemiddelde marginale druk, de wig, niet blijvend is geweest? Door de nettolastenverlichting van 3,5 mld. is de wig eerst omlaag gegaan, maar daarna weer omhoog en toen teruggekeerd op het niveau van 2001. Hoe kan de marginale druk beter worden verdeeld? Er moet een ijkpunt komen waar de veranderingen in de marginale druk voor de verschillende inkomensgroepen tegen kunnen worden afgezet. Dan krijg je zicht op wat een gerichte verlaging van de marginale druk oplevert aan winst of verlies, bijvoorbeeld in relatie tot een verschuiving tussen de inkomstenbelasting en de btw. In het algemeen is het onduidelijk of en in hoeverre verschuivingen in belastingen maatschappelijke winst of verlies opleveren. Wat vindt de staatssecretaris van Mirrlees Review, waarin wetenschappers proberen de voor- en nadelen van de verschillende belastingen in kaart te brengen, zodat de beoordeling van voorstellen meer gefundeerd kan plaatsvinden? Moet zo iets niet voor Nederland worden overwogen?

De belastingherziening zou het belastingstelsel eenvoudiger maken, maar het is de vraag of het effect van de vereenvoudiging blijvend is geweest. Het aantal aftrekposten is afgenomen, maar de uitgaven aan aftrekposten zijn gestegen, terwijl het karakter ervan niet eenvoudiger is geworden; zie de bijleenregeling bij de hypotheekrenteaftrek. Daar komt bij dat sprake is van een wirwar aan heffingskortingen. De evaluatie van de belastingherziening is niet uitgevoerd door onafhankelijke onderzoekers en niet alle voorhanden zijnde informatie is gebruikt. Was het niet beter geweest als de evaluatie door een buitenstaander was uitgevoerd?

Mevrouw Karabulut (SP) constateert dat de belastinggrondslag is verbreed, dat de lastendruk op arbeid is gedaald en dat het belastingstelsel eenvoudiger is geworden, maar de doelstelling van een evenwichtige en rechtvaardige belastingdruk is niet gehaald. De hogere-inkomensgroepen zijn er meer op vooruitgegaan dan de lagere. De herziening werkt dus eerder denivellerend dan nivellerend en de sterkste schouders dragen niet de zwaarste lasten. Het is jammer dat de beperking van de pensioenaftrek en het eigenwoningforfait inmiddels is afgezwakt. Wat is de staatssecretaris daarmee van plan? Wordt het geen tijd de aftrekbaarheid van de hypotheekrente weer bespreekbaar te maken?

De VRH (vermogensrendementsheffing) moet een vermogenswinstbelasting worden, al zorgt die voor stabiele inkomsten en is die eenvoudig. Belastinginkomsten volgen het economisch tij, maar waarom is dat bij de loonbelasting geen probleem en bij de VRH wel? Waarom is eenvoud een reden het vermogen met een fluwelen handschoen aan te pakken? Stabiele belastinginkomsten kun je ook bewerkstelligen met een vereveningssysteem. In de evaluatie wordt voorgerekend hoe de belastingopbrengsten zich de afgelopen jaren zouden hebben ontwikkeld bij een vermogensaanwasbelasting, maar hoe zou de opbrengstontwikkeling zijn geweest bij een vermogenswinstbelasting? Waarom zijn er geen cijfers bekend over de jaren negentig? De rendementen lagen de afgelopen 15 jaar gemiddeld genomen hoger dan 4%, maar toch wordt vastgehouden aan een forfaitair rendement van 4%. Dat percentage is gekoppeld aan een gemiddeld rendement dat gedurende een langere periode kan worden behaald, maar welke periode is dat? Is 15 jaar niet lang genoeg voor de conclusie dat 4% niet realistisch is? Daar komt bij dat het vermogen in box 3 is gestegen, terwijl de belastingdruk op dat punt is gehalveerd. De belastingdruk op arbeid is echter maar met 11% gedaald. Wil de staatssecretaris een onderzoek starten naar de vermogenswinstbelasting? Daarmee wordt het rechtvaardigheidsprincipe beter gediend. De belastingopbrengst op vermogen is gestabiliseerd, maar de belastingdruk op vermogen is sterk gedaald. Dat is niet evenwichtig in vergelijking met de belastingdruk op arbeid. Hoe denkt de staatssecretaris daarover? Heeft de staatssecretaris inzicht in de invloed die de hoogte van het individuele vermogen kan hebben op het gemiddeld genoten rendement? De heffingskortingen hebben de belastingvrije sommen vervangen. Wat gaat de staatssecretaris doen aan het zogenaamde verzilveringsprobleem ter zake?

De heer Cramer (ChristenUnie) vraagt of de staatssecretaris het oordeel van het vorige kabinet over de evaluatie onderschrijft. Zo niet, wat vindt hij ervan? Een groot deel van de doelen van de Belastingherziening 2001 is gerealiseerd. De verlaagde bijzondere tarieven voor stakingswinsten zijn afgeschaft. De hoogte van de stakingswinstvrijstelling is sterk beperkt. Dit is bedenkelijk, omdat de Wet IB 2001 ten principale geen algemene heffing over vermogenswinsten kent, er feitelijk belasting wordt geheven over inflatiewinst en stakingswinsten een piekkarakter hebben, waardoor ze al snel in het hoogste tarief belast worden. Een amendement om op stakingswinsten zonder meer een integrale vrijstelling van 10% toe te passen, is vorig jaar verworpen, maar inmiddels zijn vragen gesteld over de budgettaire effecten van de herinvoering van het bijzonder tarief van 35% over stakingswinsten en heeft ook de Eerste Kamer gesproken over de afschaffing. Er lijkt dus alsnog politiek draagvlak te zijn voor dit amendement, of in ieder geval voor de invoering van een bijzonder tarief. Wil de staatssecretaris deze kwestie verder onderzoeken en voor de behandeling van het Belastingplan 2009 met een voorstel komen?

Omdat belastingschulden in de sfeer van bedrijfsoverdracht en bedrijfsbeëindiging niet mogen worden afgetrokken in box 3 is men tijdens de uitsteljaren, omdat de belasting na tien jaar of in tien jaarlijkse termijnen mag worden betaald, ook belasting verschuldigd over de uitstaande belastingschuld. Dat lijkt op een inconsistentie in het wettelijke systeem. De keuze om wel of geen gebruik te maken van een uitstelfaciliteit zou neutraal moeten uitwerken wat betreft de box 3-heffing. Is de staatssecretaris bereid die neutraliteit te bewerkstelligen? Een andere inconsistentie in de wettelijke regeling speelt bij de vrijstelling in box 3 voor bos, natuurterreinen en landgoederen. De vrijstelling geldt uitsluitend bij volle eigendom en niet bij erfpacht, maar daardoor is de recente wetswijziging voor Natuurschoonwet-landgoederen met betrekking tot zogenoemde huurerfpachtsituaties voor niets geweest, want niemand zal dit aanbevelen, omdat de box 3-vrijstelling dan verloren gaat. Kan de vrijstelling op dit punt worden uitgebreid?

De aftrek van belastingschulden in box 3 speelt ook bij het successierecht. De bestaande regeling werkt waar het successiebelasting betreft niet bevredigend. De toegezegde regeling waarbij belastingschulden en vorderingen in de rendementsgrondslag van box 3 worden betrokken, is er nog steeds niet. Waar blijft die? De defiscalisering op grond van artikel 5.4 geldt voor een beperkt aantal gevallen, maar in de praktijk worden vele nalatenschappen afgewikkeld die in materiële zin volledig lijken op de wettelijke verdeling, maar door de beperkte definiëring van artikel 5.4 niet zijn gedefiscaliseerd. Gelet op de doelstellingen van de Wet IB 2001 zou de defiscalisering echter moeten gelden voor alle niet-opeisbare vorderingen en schulden die krachtens erfrecht ontstaan. Defiscalisering is in ieder geval op zijn plaats in situaties waarin erfgenamen niet de mogelijkheid hebben de verschuldigde inkomstenbelasting te putten uit het vermogen dat zij hebben geërfd. Wil de staatssecretaris kijken naar de uitbreiding van de defiscalisering?

De heer Remkes (VVD) vindt het vreemd dat de evaluatie intern is afgedaan. Hij vraagt zich af of de herziening daadwerkelijk tot vereenvoudiging heeft geleid. Tweederde van de belastingadviseurs vindt van niet, terwijl de doelstelling om de administratieve lasten te verlagen met 20 mln. beperkt is gebleven tot 8 mln. Sinds de invoering van het nieuwe stelsel is de kerstboom weer flink opgetuigd, onder andere met allerlei heffingskortingen. Ook dit kabinet heeft zich niet onbetuigd gelaten als het gaat om fiscaal instrumentalisme. Een aantal zaken wordt de komende jaren zelfs ingewikkelder in plaats van eenvoudiger.

Met het oog op vereenvoudiging was de VRH een goede zaak, maar de doelstelling van rechtvaardigheid en evenwichtigheid staat daarmee op gespannen voet. De evaluatie is positief over de VRH, want de budgettaire doelstelling is gerealiseerd. De heer Remkes betwijfelt echter of de regelgeving ter zake «de aanblik verschaft van een fiscaalrechtelijk zelden vertoonde pure schoonheid en eenvoud», zoals het kabinet aangeeft. Wat betreft de inhoud is dat zeker niet het geval, want de 4% is niet in alle opzichten rechtvaardig, zeker niet voor kleine beleggers die dat rendement jarenlang niet hebben gerealiseerd. Het aantal belastingplichtigen is toegenomen, maar over welke groep gaat het? Is dat de groep die men destijds op het oog had? Wat zijn de verdelingseffecten geweest? Omdat de vrije voet was bedoeld om kleine spaarders en beleggers te ontzien, is de herberekeningsbenadering op dit punt onjuist. De middellangetermijneffecten spelen geen rol, want in dit systeem wordt gewerkt met jaarlijkse aanslagen.

De resultaten van de verlaging van de belasting op arbeid en vergroening op het gebied van maatschappelijke effecten als milieuwinst en groei van de werkgelegenheid zijn boterzacht. Veel mensen ervaren de terbeschikkingstellingsregeling als een ingewikkeld gedrocht. De belasting op gezinssituaties is ingewikkeld, maar er komt een notitie over het partnerbegrip. Hoe staat het met de termijnen? Het wordt tijd stroomlijning op dit punt aan te brengen, zowel binnen de fiscaliteit als in de relatie naar andere regelingen. Doorstromers mogen de aankoopkosten van een nieuwe woning met ingang van 2004 niet langer volledig aftrekken. Starters mogen dat wel. Die ongelijke behandeling is ongewenst. Ook starters moeten die kosten kunnen aftrekken.

De heer Van der Vlies (SGP) stelt dat pastoriebewoners, freelancers en therapeuten die thuis hun werkplek hebben, wellicht oneerlijk worden bejegend door de werkruimteregeling, vooral door het zelfstandigheidscriterium. Er moet sprake zijn van een eigen op- en ingang en een sanitaire unit, afgescheiden van het huishoudelijke gebruik, maar dat zijn flinke ingrepen qua prijskaartje. Dat leidt tot een flinke economische huurwaarde van het pand, maar die pakt qua inkomenspositie behoorlijk onevenwichtig uit. Men kan ook opteren voor de behandeling als werknemer, maar in de kerkelijke sfeer is dat vanwege het kerkrecht niet mogelijk. Er is namelijk geen werkgever-werknemerverhouding tussen het kerkelijk bestuur en de geestelijk verzorger.

De heer Jules Kortenhorst (CDA) constateert dat de armoedeval op het eerste gezicht weliswaar is gedaald, maar dat de beleving van de armoedeval er niet minder op is geworden. Het is van belang, juist nu de arbeidsmarkt heel erg krap is geworden en er genoeg werkgelegenheid is, ook aan de onderkant van het loongebouw te zorgen voor voldoende economische impulsen om mensen naar een baan te krijgen. Wat gaat de staatssecretaris doen om het probleem van de armoedeval de komende jaren substantieel te adresseren?

Ook de lastendruk op arbeid zou in bredere zin worden verlaagd. Door de herziening daalde de wig in 2001 met 4%, maar sindsdien is die door hogere pensioenpremies, waar de overheid geen directe invloed op heeft, en lastenverzwaringen weer opgelopen, maar een hogere wig leidt tot een sterkere stijging van de lonen, hogere inflatie, en vooral een lager arbeidsaanbod. Welke maatregelen neemt de staatssecretaris de komende jaren om tot een verlaging van de wig te komen?

In box 3 wordt niet het werkelijk genoten inkomen belast, maar een fictief inkomen, onafhankelijk van de feitelijke resultaten, maar hoe staat het met de mate waarin het fictieve rendement afwijkt van de rente die een kleine spaarder kan ontvangen op een eenvoudige spaarrekening? Zelfs met een aantrekkende economie is het de vraag of het reële rendement op sparen 4% is. Een kleine spaarder, of een oudere die een beperkt vermogen veilig wil beleggen, wordt hiermee meer getroffen dan de grote investeerder met een agressief beleggingsprofiel. Wil de staatssecretaris overwegen de vrijstelling voor box 3 op termijn te verhogen, zonder dat de tarieven worden verlaagd? Wanneer komt er duidelijkheid over het in aanmerking nemen van belastingvorderingen en -schulden bij de bepaling van het vermogen in box 3? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de problemen die voortkomen uit de splitsing in box 1 en 3 bij gefacilieerde lijfrentes en de afkoop van kleine lijfrentes. Heeft het overleg met het Verbond van Verzekeraars al geleid tot een oplossing? Hoe ziet de staatssecretaris dit in het licht van het wetsvoorstel over banksparen?

De heer Kortenhorst stemt in met een verdere vergroening van het belastingstelsel, onder de randvoorwaarden die het CDA heeft aangegeven. De vereenvoudigingsdoelstelling is tot op zekere hoogte gerealiseerd. Box 3 en de afschaffing van de aftrek van arbeidskosten hebben geresulteerd in een eenvoudiger belastingheffing en toezicht. De behoefte aan gerichte maatregelen om de koopkracht van specifieke doelgroepen veilig te stellen, heeft echter geleid tot een wirwar van heffingskortingen. De terbeschikkingstelling is nog steeds te complex. Over de terbeschikkingstelling van vermogen door de partner leeft een sterk gevoel van onrechtvaardigheid. Waarom zou kapitaal, dat men beschikbaar stelt aan de partner, zwaarder moeten worden belast dan kapitaal dat op de beurs wordt belegd? Is de staatssecretaris bereid de terbeschikkingstellingsregeling komend jaar te herzien?

De wetenschap en de belastingpraktijk hebben een groot aantal suggesties aangedragen voor een verdere vereenvoudiging van de inkomstenbelasting. Wil de staatssecretaris deze zaken meenemen in het Belastingplan 2009?

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris van Financiën merkt op dat de conclusies die het huidige kabinet aan de evaluatie van de Belastingherziening 2001 verbindt voor een deel hun neerslag hebben gevonden in het coalitieakkoord, in de beleidsprogramma’s en in het Belastingplan 2008. De verlaging van de lasten op arbeid heeft geleid tot een vermindering van de armoedeval. Dat is ook te zien aan de ontwikkeling van de replacement rate. Deze verlaging is, ook volgens berekeningen van het CPB, bestendig gebleken, ondanks de introductie van allerlei toeslagen. De wig is inderdaad eerst gedaald, maar inmiddels is die weer op het niveau van 2001 gekomen, vooral door de vergrijzing, waardoor de AWBZ- en de pensioenpremies zijn gestegen. Zonder de IB 2001-operatie was de wig echter aanzienlijk gestegen.

De belastingherziening heeft geleid tot een gemiddelde koopkrachtstijging met 3,6%. Werkenden profiteerden hier meer van dan uitkeringsgerechtigden, maar binnen de groep uitkeringsgerechtigden zijn de minima ontzien. De maatregelen voor een evenwichtige en rechtvaardige belastingdruk hebben ertoe geleid dat de laagste en hoogste inkomens het meest hebben geprofiteerd van de belastingherziening, procentueel ongeveer op dezelfde manier. Volgens het CBS is de inkomensongelijkheid door de herziening verminderd.

De grondslag voor de inkomstenbelasting is door de IB 2001-operatie, met een andere behandeling van de inkomsten uit vermogen door de introductie van box 3 en het verminderen van aftrekmogelijkheden in box 1, maar ook door inflatie en economische groei, met meer dan 25 mld. toegenomen. De vergroeningsmaatregelen, zoals een verhoging van de energiebelasting, leiden volgens het CPB tot een vermindering van de CO2-uitstoot met 3,6 tot 3,8 megaton in 2010. Het binnenlandse energieverbruik is enkele procenten lager uitgekomen.

De vereenvoudiging van het belastingstelsel heeft geleid tot het schrappen van aftrekposten en de forfaitaire opzet van box 3. Het aantal belastingplichtigen dat de aangifte zelf invult, is gestegen. De administratieve lasten zijn structureel afgenomen met 8 mln., maar het aantal klanten van de Belastingdienst is toegenomen met 1,5 miljoen mensen. De belastingadviseurs hebben meer werk door de herziening, maar zij denken verschillend over de mate van vereenvoudiging. In eerste instantie was daar wel sprake van, maar het is de vraag of de vereenvoudiging blijvend is, want het aantal mensen dat aangifte moet doen door de stijging van het aantal heffingskortingen, stijgt. Er wordt wel gestreefd naar een verdere vereenvoudiging. De voorstellen daartoe, zoals het verminderen van het aantal heffingskortingen, zullen de Kamer nog bereiken. Het veilig stellen van de koopkracht van specifieke doelgroepen heeft geleid tot een wirwar van heffingskortingen. Daardoor staat het streven naar eenvoud soms op gespannen voet met het belang van specifieke groepen. Er moeten voortdurend afwegingen worden gemaakt. Soms slaat de balans door naar eenvoud, soms naar differentiatie.

De evaluatie is grotendeels opgesteld door ambtenaren van het ministerie en de Belastingdienst, omdat het streven van Kamer en kabinet erop was gericht de inhuur van externen zoveel mogelijk te beperken. De motie-Bakker dwong daarnaast tot een expliciete motivering in het geval van het inhuren van externen. Belasting- en verzekeringsadviseurs, vakbonden en koepels van adviseurs hebben hun ervaringen weergegeven in een enquête. De resultaten daarvan zijn meegenomen. Voorts hebben de Universiteiten van Leiden en Tilburg de Wet IB 2001 geëvalueerd en heeft het CPB naar de economische effecten ervan gekeken. Een nadere evaluatie is niet nodig, want ook anderen hebben hun licht op de evaluatie laten schijnen. De staatssecretaris zal bezien wat een onderzoek in de trant van Mirrlees Review kan toevoegen aan wat tot nu toe naar boven is gekomen. Al met al ondersteunt dit kabinet in algemene zin de doelstellingen van de Wet IB 2001, maar er worden in dit tijdsgewricht wel andere accenten gelegd. Er wordt nu veel accent gelegd op innovatie, vergroening en vereenvoudiging. Ook wordt gestreefd naar lagere lasten op arbeid en het bevorderen van de werkgelegenheid.

De VRH heeft in ieder geval tot vereenvoudiging geleid. Voor de herziening werden renten en dividenden in de vorm van inkomsten belast, maar de waardestijging van effecten niet. Er ontstonden steeds meer constructies met behulp waarvan renten en dividenden werden omgezet in koerswinsten. Daardoor daalden de belastinginkomsten uit vermogen, terwijl dat vermogen wel toenam. Het vorige systeem beïnvloedde tevens het beleggingsgedrag. Uit de toename van het aantal belastingplichtigen in box 3, in 2005 2 miljoen, mag niet worden geconcludeerd dat dit vooral de middeninkomens zijn, want juist vermogenden pasten constructies toe waardoor zij minder belasting betaalden op hun vermogen. Deze personen kunnen de VRH in box 3 niet meer ontlopen. Daar komt bij dat de vermogensbelasting vroeger 0,7% bedroeg, terwijl de VRH in box 3 1,2% bedraagt. Er is nog niet nagegaan hoe dit op individueel niveau heeft uitgewerkt. De desbetreffende gegevens zullen worden verzameld en aan de Kamer worden toegestuurd.

De vrije voet is bedoeld om te voorkomen dat mensen met kleine vermogens worden betrokken bij de belastingplicht. In de uitwerking leidt deze stevige Benthamse progressie tot een lager tarief en dus tot een voldoende invulling van het draagkrachtbeginsel. Van de 1,7 miljoen mensen die in 2001 in box 3 kwamen te zitten, werd de helft geconfronteerd met een VRH van slechts 2,2%, op een vermogen van ongeveer € 80 000, terwijl een Internetspaarrekening toen al een rente kende van meer dan 2,2%. Pas bij een vermogen van ongeveer € 800 000 was sprake van een VRH van 4%, maar met staatsobligaties is de afgelopen jaren een rendement van 4% behaald. De staatssecretaris vindt een VRH van 4% rechtvaardig. De verdelingseffecten van box 3 zijn niet apart, maar als integraal pakket doorgerekend. Toen bleek dat sprake is van een evenwichtige uitkomst, gelet op de doelstellingen. Een vermogenswinstbelasting, in plaats van een VRH, leidt ertoe dat beleggers hun aandelen vasthouden. Bij een vermogensaanwasbelasting wordt uitgegaan van de papieren vermogenswinst. Dit leidt tot wisselende budgettaire effecten op de staatskas, afhankelijk van het beursklimaat. Deze belastingvorm werkt voor de belastingplichtige echter onrechtvaardig uit, want deze moet belasting betalen over papieren winst, waarvan het de vraag is of die daadwerkelijk wordt gerealiseerd. De VRH is wat dat betreft het eenvoudigst en het meest rechtvaardig. De staatssecretaris zegt toe in een brief dieper in te gaan op box 3 en alles wat daarmee samenhangt. Ook de kwestie van belastingschulden envorderingen wordt dan meegenomen, al is inmiddels wel gebleken dat een regeling, waarbij belastingschulden en -vorderingen in de rendementsgrondslag van box 3 worden betrokken, forse budgettaire effecten heeft. Het systeem wordt ook ingewikkelder. Een en ander past dus niet in de opzet van box 3, want andere latente schulden worden daar ook niet in meegenomen.

Bij de invoering van de Belastingherziening 2001 zijn de verlaagde tarieven voor stakingswinst afgeschaft, maar het toptarief is wel verlaagd. Sinds 2007 kan een stakende ondernemer in veel gevallen in aanmerking komen voor de MKB-winstvrijstelling van 10%. Over de terbeschikkingstellingsregeling staat in de evaluatie dat op het snijvlak van de boxen 1 en 2 enerzijds en box 3 anderzijds een anti-arbitragemaatregel nodig is, maar ook op deze kwestie wordt in de brief teruggekomen.

Over de werkruimteregeling is ambtelijk contact opgenomen met het Interkerkelijk Contactorgaan in overheidszaken. Aan deze organisatie is de mogelijkheid voorgelegd te opteren voor het loonbelastingregime. Dat kan een oplossing bieden voor predikanten voor wie de huidige bijtelling te hoog is, want dan wordt het recht op gratis wonen behandeld als loon in natura. Het voordeel van de ter beschikking gestelde pastorie wordt dan gewaardeerd op maximaal 18% van het predikantstraktement. Het Interkerkelijk contactorgaan is ook gevraagd of er principiële bezwaren bestaan tegen het opting-inregime, maar dat was niet het geval. Een deel van de leden maakt ook gebruik van de optie. Een reden om dat niet te doen, is dat veel predikanten met de optie duurder uit zijn dan met de bijtelling van het woongenot.

Wat betreft de defiscalisering van het vruchtgebruiktestament wordt bekeken of het mogelijk is de niet-opeisbare vorderingen van kinderen op hun langstlevende ouder mee te nemen. Ook hier wordt in de brief over box 3 of in een aparte brief op teruggekomen. De aankoopkosten in de vorm van overdrachtsbelasting en makelaarskosten maken deel uit van de koopprijs en zijn voor starters en doorstromers nooit aftrekbaar. De aankoopkosten verhogen de koopprijs van de woning wel, en dus ook de ruimte voor de aftrek van de eigenwoningrente. De financieringskosten, zoals de kosten van een hypotheekakte en de afsluitprovisie, zijn voor starters en doorstromers wel aftrekbaar. De bijleenregeling geldt alleen voor mensen die al eens een huis hebben gekocht. Iemand die voor het eerst een huis koopt, heeft niets te maken met de bijleenregeling. Zijn aftrekruimte wordt in die regeling niet beperkt. Starters kunnen gebruikmaken van een bij de Belastingherziening 2001 getroffen regeling, op basis waarvan de lening voor financieringskosten ook tot renteaftrek kan leiden. Er is geen sprake van een ongelijke of onbillijke behandeling van doorstromers, in vergelijking met starters, want een doorstromer is ook een starter geweest. De staatssecretaris ziet daarom geen aanleiding terug te komen op de destijds gemaakte keuze. In de brief over box 3 zal ook worden ingegaan op de vrijstelling voor bos, natuurterreinen en landgoederen.

Mevrouw Vos (PvdA) concludeert dat de staatssecretaris heeft toegezegd volgend jaar met vereenvoudigingvoorstellen naar de Kamer te komen. Het aantal heffingskortingen wordt daarin meegenomen. Ook zal de staatssecretaris een brief naar de Kamer sturen, waarin dieper wordt ingegaan op box 3 en alles wat daaronder valt. Ten slotte wordt gekeken naar de eventuele meerwaarde van een onderzoek in de trant van Mirrlees Review.

De voorzitter van de vaste commissie van Financiën,

Blok

De adjunct-griffier van de vaste commissie van Financiën,

Vente


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GroenLinks), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (ChristenUnie), Van der Burg (VVD), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Halsema (GroenLinks), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Van Gerven (SP), Jan de Vries (CDA), Van Hijum (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Anker (ChristenUnie), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA) en Mastwijk (CDA).

Naar boven