30 365
Vaststelling en invoering titel 8.18 (overeenkomst van goederenvervoer over spoorwegen) van het Burgerlijk Wetboek

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 2 september 2005 en het nader rapport d.d. 8 november 2005, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 11 juli 2005, no. 05.002584, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende vaststelling en invoering van titel 8.18 (overeenkomst van goederenvervoer over spoorwegen) van het Burgerlijk Wetboek, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel beoogt in hoofdzaak de invoering van een nieuwe regeling voor het nationale goederenvervoer per spoor in titel 18 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De in te voeren bepalingen sluiten aan bij het Protocol van 3 juni 1999 (CIM) bij het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, dat uniforme regels voor internationaal goederenvervoer per spoor bevat2. Verder strekt het wetsvoorstel ertoe dat het Algemeen Reglement Vervoer (ARV) wordt ingetrokken en dat in het BW enige buiten titel 18 van Boek 8 liggende artikelen worden ingevoegd en gewijzigd.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over het van toepassing zijnde overgangsrecht en de verduidelijking van enkele voorgestelde bepalingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee (enige) aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 juli 2005, 05.002584, machtigde Uwe Majeseit de Raad van State zijn advies in bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 2 september 2005, No. W03.05.0294/I, bied ik U hierbij aan.

1. Overgangsrecht

In het wetsvoorstel zijn geen overgangsrechtelijke bepalingen opgenomen. Volgens de toelichting wordt in het wetsvoorstel uitgegaan van onmiddellijke werking, waardoor het nieuwe recht na inwerkingtreding van dat wetsvoorstel zowel op daarvóór als op daarna gesloten overeenkomsten tot goederenvervoer van toepassing zal zijn3. Als reden voor het van toepassing zijn op ook de voor de datum van inwerkingtreding gesloten overeenkomsten wordt gegeven dat de verouderde regeling van het ARV, die een belemmering vormt voor de praktijk van het railvervoer, zo snel mogelijk door de nieuwe, flexibeler regeling dient te worden vervangen. Bovendien wordt, zo stelt de toelichting, in de praktijk waar mogelijk reeds vooruitgelopen op de nieuwe regeling door aansluiting te zoeken bij de internationale regels.

Naar aanleiding van deze toelichting wijst de Raad erop dat titel 18 van Boek 8 BW een regeling bevat van de overeenkomst tot goederenvervoer per spoor. Naar de mening van de Raad ligt het daarom voor de hand om met het overgangsrecht aan te sluiten bij de overgangsbepalingen in Boek 8 die betrekking hebben op het vervoer. Zo wordt in artikel 251 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek op overeenkomsten van vervoer en die van het doen vervoeren het vroegere recht van toepassing verklaard (eerbiedigende werking), indien zij zijn gesloten vóór het tijdstip van het in werking treden van Boek 8. De memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel overtuigt de Raad niet; ze bevat geen overtuigende motivering waarom voor het vervoer per spoor een andere overgangsregeling zou moeten gelden. In dit verband verwijst de Raad ook naar de toelichting bij artikel 1 van het voorstel voor de Overgangswet Boek 8 nieuw Burgerlijk Wetboek, waarin wordt opgemerkt dat verreweg de meeste overeenkomsten op het gebied van vervoer een korte looptijd hebben en dat het daarom het eenvoudigst is het oude recht waaronder zij zijn gesloten te handhaven1. De Raad adviseert in het wetsvoorstel een overgangsbepaling van de hiervoor bedoelde strekking in de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek op te nemen.

1. Overgangsrecht

Naar aanleiding van het advies van de Raad een overgangsbepaling op te nemen die het vroegere recht van toepassing verklaart op overeenkomsten die gelden op het tijdstip van inwerkingtreding van de nieuwe regeling, is besloten alsnog een overgangsregeling van de strekking als door de Raad voorgesteld op te nemen in een nieuw artikel II onder vernummering van de artikelen II tot en met IV tot III tot en met V.

2. Artikel 1559 lid 2 laatste volzin

Ingevolge artikel 1559 lid 2 moet, indien de zending niet overeenstemt met de aanduidingen op de vrachtbrief of indien de voorschriften met betrekking tot het voorwaardelijk ten vervoer toelaten van de zaken niet zijn nageleefd, het resultaat van het onderzoek bedoeld in het eerste lid vermeld worden op het blad van de vrachtbrief dat de zaken vergezelt, en eveneens op de duplicaat-vrachtbrief, indien de vervoerder daar nog over beschikt2. In dat geval komen de kosten van het onderzoek ten laste van de zaak, tenzij deze onmiddellijk betaald worden. Deze volzin is ontleend aan artikel 11, paragraaf 2, CIM, waarin gesproken wordt van «shall be charged against the goods». Aangezien een zaak geen debiteur kan zijn, dient te worden geregeld op welke bij het vervoer betrokken partijen de kosten van onderzoek kunnen worden verhaald.

De Raad adviseert deze bepaling nader toe te lichten.

2. Artikel 1559 lid 2 laatste volzin

Naar aanleiding van de opmerking van de Raad bij bovengenoemde bepaling dat nader toegelicht moet worden op welke bij het vervoer betrokken partijen de kosten van onderzoek kunnen worden verhaald, is de toelichting aangevuld met een korte uiteenzetting dat de kosten van het onderzoek ten laste van de vervoerde zaak komen en dat dit in de praktijk betekent dat de zaak niet wordt afgeleverd dan na betaling van de kosten. De kosten komen derhalve ten laste van degene die gerechtigd is de aflevering van de zaak te verlangen. Welke partij dat is hangt af van de omstandigheden van het geval.

3. Artikel 1673 lid 1

Met betrekking tot de aansprakelijkheid voor schade voortkomend uit een gebeurtenis bij het vervoer van gevaarlijke stoffen bepaalt artikel 1673 lid 1 dat de spoorwegonderneming die de zeggenschap heeft over het gebruik van het in het geding zijnde spoorvoertuig, aansprakelijk is. Blijkens de toelichting op de aanvulling van titel 8.19 is dat de onderneming die de zeggenschap heeft over de door haar gebruikte spoorvoertuigen3.

Nu de tekst van artikel 1673 lid 1 spreekt van een «spoorwegonderneming» en blijkens artikel 8:1b, onder d, juncto artikel 1, onder f, van de Spoorwegwet daarmee bedoeld wordt een onderneming die gebruik maakt van de spoorweg en daarvoor de beschikking heeft over de tractie, gaat de Raad ervan uit dat de bedoeling is dat degene die de zeggenschap heeft over de tractie als aansprakelijke vervoerder wordt aangemerkt. Artikel 1673 lid 1 zou dan in overeenstemming zijn met de artikelen 8:1032 en 8:1212, waarin in geval van slepen en duwen ook de aansprakelijkheid is gelegd bij de eigenaar of de exploitant van het slepende/ duwende schip, respectievelijk bij het slepende wegvoertuig. Uit de tekst van artikel 1673, noch uit de toelichting blijkt echter duidelijk dat de onderneming die over de tractie beschikt als aansprakelijke persoon moet worden aangemerkt en niet de eigenaar, huurder of bezitter van het getrokken spoorvoertuig waarin de gevaarlijke stoffen zich bevinden.

De Raad adviseert de tekst van de bepaling te verduidelijken.

3. Artikel 1673 lid 1

De Raad merkt op dat uit de tekst van artikel 1673, noch uit de toelichting duidelijk blijkt dat de onderneming die over de tractie beschikt als aansprakelijke persoon moet worden aangemerkt en niet de eigenaar, huurder of bezitter van het getrokken spoorvoertuig waarin de gevaarlijke stoffen zich bevinden. De Raad adviseert de tekst van de bepaling te verduidelijken. De voorgestelde verduidelijking is aangebracht door invoeging in artikel 1673 lid 1 van een nieuwe tweede zin, waaruit blijkt dat als de gevaarlijke stof zich in een spoorvoertuig bevindt, dat wordt voortbewogen door middel van tractie, de zeggenschap over het gebruik van dat spoorvoertuig berust bij de spoorwegonderneming die de zeggenschap over de tractie heeft. De memorie van toelichting is met het oog daarop aangevuld met een passage dat door toevoeging van de zin artikel 1673 lid 1 in de pas loopt met wat geldt bij de overeenkomstige regelingen voor binnenvaartvervoer en wegvervoer.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Algemeen Reglement Vervoer

Het Algmeen Reglement Vervoer wordt niet bij het wetsvoorstel ingetrokken, maar zal worden aangepast aan titel 8.18 BW. In verband daarmee is artikel Artikel IV vervallen en de considerans aangepast.

De redactionele kanttekeningen zijn verwerkt.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W03.05.0294/I met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 1550 lid 3 «vervoeren» wijzigen in: vervoer.

– In artikel 1553 «voortvloeit» wijzigen in: voortvloeien.

– In artikel 1594 lid 1 «onderdeel b» wijzigen in: onderdeel c.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

COTIF: Trb.1980, 160 en laatstelijk 1981, 211; Aanhangsel B bij het Protocol van 3 juni 1999 (CIM), Trb.2002, 25.

XNoot
3

Memorie van toelichting, paragraaf 1, slot.

XNoot
1

Kamerstukken II 1988/89, 22 265, nr. 3.

XNoot
2

Het in artikel 1559 lid 1 bedoelde onderzoek is het onderzoek dat de vervoerder gerechtigd is te doen ter beantwoording van de vraag of de vervoersvoorwaarden zijn vervuld en of de zending overeenstemt met de door de afzender op de vrachtbrief vermelde gegevens.

XNoot
3

Memorie van toelichting, artikelsgewijze toelichting, paragraaf 6. Aanvulling titel 8.19.

Naar boven