30 363
EU Battlegroups

nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 januari 2006

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over de brief van 4 november 2005 met betrekking tot het Nederlandse aanbod inzake militaire bijdrage voor deelneming aan de snelle reactiemacht van de EU (kamerstuk 30 363, nr. 1). De ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 30 december 2005. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Haan

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Toor

1

Hoe wordt de onderlinge militaire bijstand verzekerd bij deelname van niet-NAVO lidstaten aan EU Battlegroups?

De troepenleverende landen zullen zelf zorg dragen voor de noodzakelijke militaire bijstand, indien nodig. Dit geldt ook voor deelnemende landen die geen lid zijn van de NAVO.

2

Waarom is Finland nog steeds geen lid van de NAVO?

Finland heeft tot nu toe niet besloten het lidmaatschap van de NAVO aan te vragen. De redenen hiervoor zijn een zaak van de regering van Finland. Overigens draagt Finland wel actief bij aan NAVO operaties: het verzorgt in het kader van ISAF in Afghanistan samen met Noorwegen en IJsland een PRT en het neemt het sinds 1999 deel aan KFOR in Kosovo.

3

Wat kan thans worden gezegd over de positie van de nieuwe regering in Duitsland ten opzichte van een Europese Defensiemacht respectievelijk de EU Battlegroups?

De Duitse Bondskanselier heeft in haar regeringsverklaring op woensdag 30 november 2005 het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie ondersteund en gezegd dat Europa op veiligheidspolitiek terrein in staat moet zijn te handelen. Hieronder vallen ook de EU Battlegroups. Het opzetten van een Europese Defensiemacht is niet aan de orde en hierover heeft de Duitse regering geen uitspraken gedaan.

4

Op welke wijze vindt er afstemming plaats inzake de NRF en de EU Battlegroups en in hoeverre kan worden voorkomen dat er dubbele toewijzingen aan NRF en EU Battlegroups plaatsvinden door de deelnemende NAVO- respectievelijk EU-lidstaten?

Het is de eigen verantwoordelijkheid van deelnemende EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten om hun bijdragen aan respectievelijk de EU Battlegroups en de NATO Response Force op elkaar af te stemmen. De EU en NAVO informeren elkaar over onder andere de rotatieschema’s door middel van uitwisseling van documenten, gemeenschappelijke vergaderingen en contacten tussen de staven.

5

Hoe wordt in voorkomende gevallen voorzien in opvolging nadat de «initial entry phase« is afgelopen?

Bij inzet van een battlegroup zal het principe van «first in, first out» worden gevolgd. De maximale inzetduur voor een battlegroup is 120 dagen en deze zal in beginsel niet worden opgevolgd door een andere Battlegroup. Na de inzet van een battlegroup kan een reguliere vredesmissie volgen, bijvoorbeeld een VN-missie of een EVDB-missie.

6

Is het Nederlandse aanbod voor de eerste helft van 2007 gebaseerd op beschikbaarheid van troepen of op een analyse van de te verwachten ontwikkelingen op het gebied van vrede en veiligheid? Indien dit laatste het geval is, kunt u aangeven hoe die analyse eruit ziet?

Het Nederlandse aanbod voor de eerste helft van 2007 is gebaseerd op de beschikbaarheid van troepen.

7

Is het zorgvuldig nu een besluit te nemen over de militaire bijdrage van Nederlandse militairen aan een in 2007 beschikbare EU Battlegroup, wanneer nog geen duidelijkheid bestaat over de beschikbaarheid van helikopters voor deze Battlegroup? Zal het gaan om gevechtshelikopters? Zal eventuele luchtsteun alleen door helikopters worden verzorgd?

Het Battlegroup-concept gaat uit van een slagvaardige, snel inzetbare en coherente troepenmacht voor een grondgebonden operatie. Gelet op de omvang van ongeveer 1500 á 2000 militairen is een Battlegroup in staat een beperkt aantal operaties uit te voeren. De analyse van taken en middelen wijst uit dat gevechts- en transporthelikopters wenselijk maar niet altijd noodzakelijk zijn. Wel is er de noodzaak helikopters beschikbaar te stellen voor medische evacuatie. Andere vormen van luchtsteun zijn niet voorzien maar kunnen, indien nodig, worden ingezet. Wanneer zich gedurende de stand by periode een specifieke missie aandient wordt de exacte invulling van de Battlegroup aangepast aan de omstandigheden van de missie en indien nodig uitgebreid met helicoptercapaciteit.

8

Kan meer informatie worden gegeven over de substantiële Nederlandse bijdrage die zal worden geleverd aan het logistiek bataljon? Welke componenten van dit logistiek bataljon zullen door Nederland worden geleverd en welke door Duitsland? (Vgl. p. 3)

Nederland heeft de leiding op logistiek gebied en levert dientengevolge ook het merendeel van het personeel voor dit bataljon. De Nederlandse bijdrage bestaat uit een overkoepelend stafelement, een verbindingseenheid en een verzorgingscompagnie. De laatste eenheid is verantwoordelijk voor de verzorging van de Nederlandse en Finse eenheden (bevoorrading en herstel) en voor aanvullende capaciteiten op het gebied van drinkwaterzuivering. De Duitse inbreng bestaat uit een eenheid voor de verzorging van de Duitse eenheden. Op dit moment wordt onderzocht welke logistieke capaciteiten (bijvoorbeeld brandstofbevoorrading) trinationaal kunnen worden ingevuld. De uiteindelijke Nederlandse bijdrage aan het logistiek bataljon is afhankelijk van dit onderzoek.

Op verzoek van Duitsland maakt de geneeskundige eenheid geen deel uit van het logistiek bataljon. Duitsland heeft de leiding over de geneeskundige eenheid en levert het merendeel van het bijbehorende personeel. De vereiste nationale ondersteuning is gewaarborgd.

9

Waaruit bestaat de ISTAR eenheid die door Nederland zal worden geleverd? Hoe omvangrijk is die eenheid? Welke ISTAR-componenten zullen door Finland worden geleverd?

Nederland heeft de leiding op het gebied van ISTAR en is verantwoordelijk voor het gereed stellen van de multinationale eenheid. De Nederlandse inbreng bestaat uit een stafelement, een verkenningspeloton, een wapenlocatie-radarpeloton en een logistiek peloton. De totale Nederlandse bijdrage omvat ongeveer 60 personen. Duitsland levert een bijdrage aan het stafelement en aan inlichtingenverzameling uit menselijke bronnen oftewel «human intelligence» (ongeveer 20 personen). De Finse bijdrage bestaat uit een peloton voor elektronische inlichtingenverzameling (omstreeks 30 personen) en een team voor «human intelligence».

10

Onder welke omstandigheden zou Nederland kunnen afzien van daadwerkelijke inzet indien in de eerste helft van 2007 tot inzet zou worden besloten?

Inzet van een EU Battlegroup wordt besloten bij consensus. Dit betekent dat de Battlegroups niet worden ingezet, indien één of meerdere EU-lidstaten hiermee politiek niet kunnen instemmen. Een Europees besluit tot inzet van een Battlegroup laat onverlet de Nederlandse wijze van besluitvorming over de inzet van de Nederlandse krijgsmacht en de verhouding met het parlement in deze. Hoewel een toewijzing aan een EU Battlegroup niet vrijblijvend is, zou Nederland in uitzonderlijke omstandigheden, op grond van de aandachtspunten uit het Toetsingskader, kunnen afzien van daadwerkelijke inzet.

11 en 12

Stelt de regering geografische beperkingen aan de inzet van Nederlandse eenheden in het kader van EU Battlegroups? Zo ja, welke?

Welke positie neemt de regering in ten opzichte van de tegengestelde visies van met name de Franse en de Amerikaanse regering op «invloedssferen» die zouden gelden op het Afrikaanse continent (en waarbij ook de EU Battlegroups een rol zouden kunnen spelen)?

Er spelen voor de Nederlandse regering niet op voorhand geografische beperkingen bij de inzet van EU Battlegroups. Inzet in Afrika is in beginsel mogelijk.

13

Is er reden om voor de inzet van Nederlandse eenheden in het kader van EU Battlegroups een duidelijke voorrang te geven aan «de achtertuin» van de EU, waartoe dan bijvoorbeeld de Balkan gerekend zou moeten worden?

Nee. De EU speelt een belangrijke rol op de Balkan via diverse missies zoals bijvoorbeeld EUFOR in Bosnië-Herzegovina. Dit betekent niet dat aan deze regio voorrang wordt gegeven bij de inzet van EU Battlegroups.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: De Haan (CDA), voorzitter, Koenders (PvdA), Karimi (GL), Timmermans (PvdA), ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Van Baalen (VVD), Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Nawijn (Groep Nawijn), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Van der Laan (D66), Hirsi Ali (VVD), Samsom (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD), Jonker (CDA) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Van Fessem (CDA), Dijksma (PvdA), Vos (GL), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam, MFA (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Van Schijndel (VVD), Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Waalkens (PvdA), Dittrich (D66), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van Winsen (CDA), Veenendaal (VVD), Kortenhorst (CDA) en Oplaat (VVD).

Naar boven