30 352
Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay en Administratief Akkoord voor de uitvoering van het verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay; Montevideo, 11 oktober 2005

nr. 3
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 23 december 2005 en het nader rapport d.d. 10 augustus 2006, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 13 december 2005, no. 05.004633, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay, met administratief akkoord; Montevideo, 11 oktober 2005, met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 13 december 2005, nr. 05.004633, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 december 2005, nr. W12.05.0547/IV, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het Verdrag, maar maakt een opmerking met betrekking tot de terugwerkende kracht van het Verdrag. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van de toelichtende nota wenselijk is.

Artikel 28, eerste lid, van het Verdrag voorziet in de inwerkingtreding van artikel 5 van het Verdrag met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2003 voor het Koninkrijk der Nederlanden. Deze terugwerkende kracht dient te worden gemotiveerd. Dit geldt in het bijzonder voor de terugwerkende kracht van de uitkeringen op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de Ziektewet (Zw).

Bij de wijziging van enkele socialeverzekeringswetten inzake verlenging van het bij de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) behorende overgangsrecht en enkele andere wijzigingen (Stb. 2003, 542) heeft de regering besloten de verlenging van de overgangstermijn te beperken tot uitkeringen op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet op de arbeids-ongeschiktheidsverzekering en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Dit zijn inkomensdervingsuitkeringen; de AKW valt daar, zoals bekend, niet onder. In zoverre wijkt het thans voorliggende voorstel af van waartoe eerder is besloten in het kader van het verlengen van het overgangsrecht van de Wet BEU, tenzij de regering heeft beoogd dit in het tweede lid van artikel 5 te ondervangen. Dit vraagt een nadere motivering die ontbreekt in het voorliggende voorstel. Tevens is het van belang aan te geven om hoeveel uitkeringsgerechtigden het gaat.

Terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2003 voor Zw-uitkeringen roept de vraag op of een persoon in Uruguay ook een Zw-uitkering over het jaar 2002 met terugwerkende kracht zou moeten kunnen ontvangen, omdat al vanaf1 januari 2002 geen uitkeringen op grond van de Zw naar het buitenland zijn uitgekeerd, aangezien twee jaar na inwerkingtreding van de Wet BEU (1 januari 2000) het overgangsrecht van de Wet BEU met betrekking tot de Zw was uitgewerkt. Daarbij is tevens van belang om aan te geven of deze gevallen bestaan en zo ja, hoeveel uitkeringsgerechtigden het betreft.

De Raad adviseert op het voorgaande in de toelichtende nota in te gaan.

In zijn advies geeft de Raad van State aan dat de regering de overgangstermijn van de Wet BEU, die duurde tot 1 januari 2003, voor de loondervingsuitkeringen heeft verlengd, en niet voor de AKW. De Raad vraagt aan te geven waarom de in het verdrag opgenomen bepaling inzake terugwerkende kracht niet alleen op de loondervingsuitkeringen betrekking heeft, maar ook op de AKW. De verlenging van de overgangstermijn heeft echter voor uitkeringsgerechtigden die onder dit verdrag vallen geen invloed. Aangezien er eind 2002 met de Uruguayaanse autoriteiten op ambtelijk niveau overeenstemming was over de wijze van handhaving van de Nederlandse uitkeringen, is in het verdrag de export van Nederlandse uitkeringen vanaf 1 januari 2003 gegarandeerd, overeenkomstig de toezegging van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer, gedaan in zijn brief van 23 september 20021. Deze garantie gold voor alle uitkeringen waarvoor in de desbetreffende verdragen handhavingsafspraken zijn opgenomen, ongeacht de vraag of het loondervingsuitkeringen zijn of niet. Omdat de gemaakte handhavingsafspraken tevens betrekking hadden op de AKW gold de exportgarantie ook voor deze wet.

Ook de Ziektewetuitkering valt onder de hiervoor genoemde garantie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangezien de in het verdrag gemaakte handhavingsafspraken ook voor de Ziektewet gelden. Derhalve kon de Ziektewetuitkering vanaf 1 januari 2003 in Uruguay worden uitbetaald. Voor wat betreft de overgangsperiode op grond van de Wet BEU geldt dat deze alleen van toepassing was op personen die op 1 januari 2000 al een Ziektewetuitkering hadden en in het buitenland woonden. Aangezien de Ziektewetuitkering maximaal twee jaar duurt, is tussen 1 januari 2002 en 1 januari 2003 geen uitkering op grond van de Ziektewet naar Uruguay geëxporteerd.

Naar aanleiding van de hiervoor genoemde punten in het advies van de Raad van State is de artikelsgewijze toelichting met betrekking tot de artikelen 5 en 28 van het verdrag aangepast.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een enkele redactionele verbetering aan te brengen.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoelde Overeenkomst wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

J. C. K. W. Bartel

Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Kamerstukken II 2002/2003, 17 050, nr. 236.

Naar boven