30 344
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg alsmede wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 5 december 2005

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave Blz.

Inleiding 1

Terugdringen onnodige bureaucratie en administratieve lasten 2

Herstel van onvolkomenheden 3

Artikelsgewijs 3

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De leden juichen de doelstelling daarvan, namelijk het terugdringen van onnodige bureaucratie en administratieve lasten of de verbetering van de jeugdzorg toe. Zij vinden de voorstellen die bijvoorbeeld betrekking hebben op het voorkomen van dubbele indicatiestellingen van jongeren, hetgeen naar schatting tenminste 10 000 indicaties bespaart, een goed voorbeeld van hoe de jeugdzorg verbeterd kan worden. Dit is een positieve ontwikkeling. Wel hebben de leden enige vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie en SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en steunen in zijn algemeenheid alle wijzigingen van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) die betrekking hebben op het terugdringen van onnodige bureaucratie of administratieve lasten. Zij steunen met name het voorstel om jeugdigen die al voor de inwerkingtreding van de wet zorg ontvingen niet voor 2006 opnieuw te indiceren. Die maatregel bespaart 10 000 overbodige nieuwe indicaties en daarmee veel overbodige bureaucratie.

Terugdringen onnodige bureaucratie en administratieve lasten

Het wetsvoorstel maakt duidelijk dat onnodige bureaucratie en administratieve lasten aangepakt kunnen worden. De leden van de CDA-fractie vragen of het niet mogelijk is om ook op andere terreinen binnen de sector door kleine wetswijzigingen de bureaucratie te verminderen. Kan de regering uiteenzetten of en zo ja, op welke gebieden voorstellen te verwachten zijn van het kabinet om de onnodige bureaucratie te verminderen?

De Jeugdzorgbrigade heeft bij monde van Frank de Grave in Trouw van 30 november 2005 uiteengezet dat de Raad voor de Kinderbescherming onnodig dubbel onderzoek verricht aangezien veel onderzoek al gedaan wordt door het Advies en Meldpunt Kindermishandeling. De CDA-fractie heeft bij herhaling gewezen op haar zorgen omtrent dubbel werk dat verricht wordt door verschillende spelers binnen de sector doordat zij te gescheiden opereren, ook op het bovengenoemde punt. Eveneens wordt in de publicatie «De Gordiaanse Jeugdknoop» van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA de onnodige bureaucratie en de verkokering in de sector gehekeld. Dit levert namelijk niet alleen dubbel werk op maar werkt ook zeer demotiverend voor de cliënten. Is de regering bereid om het onnodige dubbele onderzoek dat door verschillende instellingen in de jeugdzorgsector gedaan wordt, af te schaffen en op welke wijze wordt daar invulling aan geven?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de bureaucratie in de jeugdzorg zo snel mogelijk teruggedrongen moet worden. Zij betwijfelen of de acties die tot nu toe zijn ondernomen concrete oplossingen zullen opleveren. Deze leden vragen of de regering er nog steeds van overtuigd is dat de wachtlijsten in de jeugdzorg eind 2006 zijn opgelost? Kan worden toegelicht wat er wordt bedoeld met gewenste bureaucratie en ongewenste bureaucratie in de jeugdzorg? Kan hiervan een duidelijke beschrijving geven? Hoe denkt de regering de overhead terug te dringen terwijl zij juist wil dat er voldoende controle is? De regering benoemt de 10 000 (her)indicaties die door de voorgestelde wijziging bespaard worden maar kan ook worden benoemd hoeveel jeugdigen van dit aantal indicaties na 1 januari 2006 nog zorg nodig hebben en dus weer opnieuw een indicatie moeten ondergaan? Kan worden gegarandeerd dat deze indicaties ook daadwerkelijk voor 1 januari 2006 afgerond zijn? De leden van de SP-fractie vragen of de regering zich ervan bewust is dat het aantal (algemene) aanmeldingen, de complexiteit van de hulpvragen en het aantal indicaties alsmaar zal toenemen? Hoe denkt zij te realiseren dat dit alsmaar toenemende aantal aanmeldingen op korte termijn geïndiceerd kan worden en vervolgens snel doorverwezen kan worden voor een passende behandeling? Is de regering van mening dat het aantal aanmeldingen, indicaties, gewenste behandelingen en de toegekende financiën nog steeds in verhouding is met het huidige hulpverleningsaanbod? Graag een toelichting hierop? Deelt u de mening dat doorstroom alleen gerealiseerd kan worden als er voldoende capaciteit is? Kan het aantal niet geïndiceerde jeugdigen worden genoemd die gebruik maken van de ggz-zorg? Hoe zal de indicatieprocedure voor deze groep straks verlopen en wie is verantwoordelijk voor deze indicaties? Is de regering ervan overtuigd dat de bureaus jeugdzorg goed uitgerust zijn om deze indicaties zo snel mogelijk te verrichten?

Herstel van onvolkomenheden

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de procedure precies zal verlopen als de raad voor de kinderbescherming een machtiging uitplaatsing verleend en of er garanties worden gegeven dat jongeren passende opvang of behandeling krijgen en niet ten onrechte in een justitiële jeugdinrichting worden geplaatst?

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel E en artikel III, onderdeel C.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Wet op de jeugdzorg geen wettelijke bepaling kent op grond waarvan een ouderbijdrage geheven kan worden voor kinderen die met een machtiging van de rechter uit huis en in een justitiële jeugdinrichting geplaatst zijn. Toch blijkt uit de memorie van toelichting bij de wijzigingswet dat een dergelijke bijdrage thans wel geïnd wordt. Kan worden toegelicht op welke grondslag dit gebeurd is nu enige wettelijke verplichting daartoe ontbreekt? Kan uiteen worden gezet welke gevolgen het ontbreken van een wettelijke grondslag heeft voor de periode vanaf de inwerkintreding van de Wet op de jeugdzorg (1 januari 2005) al verrichte betalingen?

In de memorie van toelichting stelt de regering dat «bij de bijdrageplichtigen van geen bezwaar is gebleken en dat zij er kennelijk vanuit gaan dat de regeling niet is veranderd». Betekent dit dat alle ouders die voor 1 januari 2005 bijdrageplichtig waren vanaf 1 januari 2005 alle vorderingen betaald hebben? En indien dit niet het geval is kan worden toegelicht hoe wordt omgegaan met de niet betaalde vorderingen?

Het argument dat het uitdrukkelijk de bedoeling geweest is van de wetgever om de bijdrageplicht wel te regelen, het argument dat de bijdrageplicht in de voorloper van de Wet op de jeugdzorg wel geregeld was en het argument dat de uitvoerders van de wet na 1 januari 2005 gewoon zijn doorgegaan met het innen van de (niet verschuldigde bijdragen) gaat niet op voor ouders die hun kind na 1 januari van dit jaar geplaatst zien in een justitiële jeugdinrichting. Bekendheid met de eerdere wet gaat hier niet op en ook achten de leden van de PvdA-fractie het onwaarschijnlijk dat deze ouders op de hoogte waren van de memorie van toelichting bij de Wet op de jeugdzorg. Artikel 4 van de Wet algemene bepalingen verzet zich tegen het invoeren van een wet met terugwerkende kracht. Hoewel deze leden onderkenen dat van deze bepaling bij wet in formele zin kan worden afgeweken, zijn zij van oordeel dat van die mogelijkheid niet dan in uiterste noodzaak gebruik mag worden gemaakt en dan nog alleen indien de rechtspositie van belanghebbenden niet wordt aangetast. Deze leden vragen of dit uitgangspunt wordt onderschreven. Verder zijn zij van mening dat voor deze nieuwe bijdrageplichtigen niet geldt dat zij «niet in een slechtere positie geraken door de voorgestelde wetswijziging met terugwerkende kracht in te voeren». Dit volgt wel uit de uitleg bij dit wijzigingsvoorstel. Graag een toelichting op dit punt.

De leden van de VVD-fractie hebben een vraag over de voorgenomen wijziging van artikel 71 eerste lid, onder e, krachtens welk artikel ouders geen ouderbijdrage verschuldigd zijn als het netto-inkomen van de jeugdige een bedrag van 226,89 euro per maand te boven gaat. De jeugdige betaalt dan zelf de eigen bijdrage. Bij een wijziging van de hoogte van de eigen bijdrage van de jeugdige, zoals in de Wet op de jeugdzorg is vastgelegd, dient volgens deze leden te worden afgewogen welk deel van het inkomen, als het gaat om inkomen uit arbeid, vrijgelaten zal moeten worden om deelname van de jeugdige aan het arbeidsproces te stimuleren. Deelt de regering die opvatting? Waarom wil de regering het eenvoudiger maken het maandbedrag van 226,89 euro aan te passen? Waarom voldoet het huidige gefixeerde bedrag niet en waarom stelt de regering niet voor het gefixeerde bedrag met deze wetswijziging aan te passen?

De leden van de SP-fractie vragen wat precies wordt bedoeld met het buiten invordering stellen van de betaling van de ouderbijdragen? Ook is het voor deze leden onduidelijk wat wordt bedoeld met dat de ouders geen ouderbijdrage verschuldigd zijn als het inkomen van de jeugdigen een bedrag van 226,89 euro per maand te boven gaat. Op welke wijze wordt de hoogte van de eigen bijdrage dan vastgesteld en wie is dan wel verantwoordelijk voor het betalen van de eigen bijdrage?

De voorzitter van de commissie,

Blok

Adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Joldersma (CDA), Varela (LPF), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (Groep Nawijn), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Azough (GL), Koşer Kaya (D66) en Van der Sande (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (CU), Verdaas (PvdA), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GL), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Hamer (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Vacature (algemeen), Ormel (CDA), Koomen (CDA), Van As (LPF), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Hermans (LPF), Hirsi Ali (VVD), Eski (CDA), Van Gent (GL), Bakker (D66) en Nijs (VVD).

Naar boven