30 344
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg alsmede wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Wet op de jeugdzorg een overgangsbepaling en enige andere bepalingen aan te passen ter vereenvoudiging van de uitvoering van de wet en de regeling inzake de ouderbijdrage aan te passen, alsmede een foutieve verwijzing in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te herstellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, derde lid, tweede volzin, wordt na «een beslissing van de rechter» ingevoegd: als bedoeld in artikel 261, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede een beslissing van de rechter.

B

In artikel 5, tweede lid, onder b, wordt na «ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» ingevoegd: dan wel ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

C

In artikel 69, eerste lid, wordt aan het slot ingevoegd: of in de kosten van verblijf in een justitiële jeugdinrichting van een jeugdige die met toepassing van artikel 261, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aldaar is geplaatst.

D

Artikel 71, eerste lid, onder e, komt te luiden:

e. het bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 70, tweede lid, te bepalen inkomen van de jeugdige een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag te boven gaat.

E

Na artikel 73 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 73a

Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen bepalen dat de verschuldigde ouderbijdrage, bedoeld in artikel 69, eerste lid, buiten invordering wordt gesteld.

F

In het vierde lid van artikel 74 wordt «artikel 71, tweede lid, onder e» vervangen door: artikel 71, eerste lid, onder e.

G

Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 5, vierde lid» vervangen door: artikel 5, tweede lid.

2. In het derde lid, wordt «binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de wet» vervangen door: op het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, is verstreken, doch in ieder geval vóór 1 januari 2006.

ARTIKEL II

In artikel 807, onderdeel a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt «de artikelen 254, derde lid» vervangen door: de artikelen 254, vijfde lid.

ARTIKEL III

Onderdeel B van deze wet treedt in werking op 1 januari 2006 en onderdeel E op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De overige onderdelen treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst met dien verstande dat de onderdelen A, C en G terugwerken tot en met 1 januari 2005.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Minister van Justitie,

Naar boven