nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de implementatie van het kaderbesluit
nr. 2004/757/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 2004
betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de
bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied
van de illegale drugshandel (PbEU L 335) noodzaakt tot wijziging van
de Opiumwet;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Opiumwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, onder B, wordt vóór «te bereiden»
ingevoegd: te telen.
B
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt «het in artikel 2, onder C,».
2. Onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot vierde,
vijfde en zesde lid, wordt een lid ingevoegd, dat luidt:
3. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2, onder C,
gegeven verbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren
of geldboete van de vijfde categorie.
C
In artikel 10a, eerste lid, wordt «derde of vierde lid» vervangen
door: vierde of vijfde lid.
D
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, wordt «vier jaren» vervangen door: zes
jaren.
2. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende
lid, wordt een lid ingevoegd, dat luidt:
5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking
heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten
hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote
hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene
maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
E
Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
Artikel 11a
1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a,
eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid, wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is
van overeenkomstige toepassing.
F
Artikel 12 komt te luiden:
Artikel 12
Indien de waarde van de zaken waarmee of met betrekking tot welke de feiten,
strafbaar gesteld in de artikelen 10, eerste tot en met vijfde lid, 10a, eerste
lid, 11, tweede tot en met vijfde lid, en 11a zijn begaan, of die geheel of
gedeeltelijk door middel van die feiten zijn verkregen, hoger is dan het vierde
gedeelte van het maximum van de geldboete op die feiten gesteld, kan, ook
indien het feit door een natuurlijke persoon is begaan, een geldboete van
de naast hogere categorie worden opgelegd.
G
Artikel 13, tweede lid, komt te luiden:
2. De in de artikelen 10, tweede tot en met zesde lid, 10a, eerste lid,
11, tweede tot en met vijfde lid, en 11a strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
De Minister van Justitie,