nr. 10
VERSLAG NAAR AANLEIDING VAN EEN OPENBAAR RAPPORT VAN DE NATIONALE OMBUDSMAN1, MET BETREKKING TOT (O.A.) HET HANDELEN VAN DE MINISTER
VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
Vastgesteld 27 oktober 2005
De commissie2, gezien het openbaar rapport
van de Nationale ombudsman onder nummer 2004/225 en de correspondentie tussen
de Nationale ombudsman en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening
en Milieubeheer naar aanleiding van dat rapport,
overwegende,
dat de Nationale ombudsman uit eigen beweging een onderzoek heeft ingesteld
naar het functioneren van vijf huurcommissies en van het Secretariaat van
de huurcommissies (SHC, een onderdeel van het ministerie van VROM) en in juni
2004 genoemd rapport heeft uitgebracht, dat uitmondt in een zestal aanbevelingen
gericht op een betere voortgang van de afhandeling van zaken die aan huurcommissies
worden voorgelegd, van welke aanbevelingen er vier niet zijn opgevolgd,
dat de Nationale ombudsman heeft geoordeeld dat het onaanvaardbaar is
dat verzoekschriften die in de maanden augustus en september worden ingediend
in veel gevallen eerst na vier maanden door het SHC worden geregistreerd en
de minister heeft aanbevolen maatregelen te nemen die waarborgen dat registratie
van nieuwe verzoekschriften en verzending van kennisgevingen en legesverzoeken
door het SHC binnen twee weken na ontvangst van het verzoekschrift plaatsvinden,
dat de minister aanvoert dat de genoemde maanden een piekperiode vormen,
in verband met de jaarlijkse huurverhogingen, waar structurele menskrachtmaatregelen
derhalve geen soelaas bieden,
dat de Nationale ombudsman voorts heeft geoordeeld dat de afdoening van
verzetschriften, voor welke afdoening geen wettelijke (bestuursrechtelijke)
termijn geldt, te lang op zich laat wachten en heeft aanbevolen een instructie
op te stellen die voorschrijft dat verzetschriften binnen zes weken dienen
te worden afgedaan en maatregelen te treffen waardoor die termijn in de praktijk
wordt gehaald,
dat de minister aanvoert dat bij de afhandeling van de werkvoorraad voorrang
moet worden gegeven aan de zaken waarvoor wél een wettelijke afdoeningstermijn
geldt en dat voor de afdoening van verzetschriften zittingen van de huurcommissies
noodzakelijk zijn, welke nu eenmaal niet frequent belegd kunnen worden,
dat de Nationale ombudsman voorts heeft geoordeeld dat de afdoening van
verzoekschriften, waarvoor een wettelijke afdoeningstermijn van vier maanden
geldt, te lang op zich laat wachten, namelijk gemiddeld zes maanden, en heeft
aanbevolen maatregelen te nemen om de wettelijke afdoeningstermijn te realiseren,
dat de minister aanvoert dat de praktijk heeft aangetoond dat de wettelijke
termijn veelal niet haalbaar is en dat hij daarom zal bevorderen dat de wettelijke
termijn wordt gewijzigd in zes maanden,
dat de minister met de Kamer overleg voert over de huurgeschillenbeslechting
in de toekomst (zie Kamerstuk nummer 27 926 nr. 77) en dat de aanbevelingen
van de Nationale ombudsman alle betrekking hebben op bij die beslechting in
het belang van de burger in acht te nemen termijnen;
van oordeel,
dat de Nationale ombudsman het gelijk aan zijn zijde heeft wanneer hij
stelt dat afdoeningstermijnen, zowel van verzetals van verzoekschriften, die
een half jaar belopen niet aanvaardbaar zijn en dat maatregelen geboden zijn,
stelt aan de Kamer voor:
a. het rapport van de Nationale ombudsman en de tussen hem en de minister
gevoerde correspondentie in handen te stellen van de vaste commissie voor
Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer, aangezien dit een
beleidsaangelegenheid betreft, en de commissie te verzoeken de bovengenoemde
aanbevelingen in dit rapport bij de behandeling van de voorstellen inzake
de huurgeschillenbeslechting te betrekken,
b. voor het overige ten aanzien van deze aangelegenheid over te gaan tot
de orde van de dag.
De voorzitter van de commissie,
Mosterd
De griffier van de commissie,
Van Dijk