Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30330 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30330 nr. 5 |
Vastgesteld 10 november 2005
De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
• Inleiding 1
• Implementatie 2
• Overgangsrecht 4
• Bovenmatig pensioen 5
• Motie Omtzigt 7
• Spaarloon 7
• Overkookregeling spaarvut 7
• Voorlichting 7
• Administratieve lasten 7
• Samenloop overig overgangsrecht Vut, prepensioen en levensloop 7
• Sociaal Handvest 8
De leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de VVD, de SP en de SGP hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie kunnen nadrukkelijk instemmen met de uitgangspunten van het kabinet voor dit overgangsrecht, waarin wordt verwoord dat de gevolgen voor de werknemers van wie de pensioenregeling nog moet worden aangepast zo beperkt mogelijk moeten zijn, het overgangsrecht budgettair neutraal dient te zijn en de maatregelen voor alle betrokken partijen uitvoerbaar zijn. Wel hebben deze leden nog enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de PvdA-fractie vinden het logisch dat de regering met een wetsvoorstel komt dat de schade van de te korte invoeringstermijn van dit wetsvoorstel beperkt. De regering is meerdere malen gewaarschuwd dat de invoering van de wet Vut, prepensioen en levensloop (Wet Vpl) tot problemen in de uitvoeringspraktijk zou leiden. De regering staat er bekend om dat ze niet echt geïnteresseerd is in de problemen van de uitvoerders bij de implementatie van haar wetten. Het onderhavige reparatiewetsvoorstel is daarvan het resultaat.
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat er een goede overgangsregeling is voor iedereen met pensioenaanspraken. Zij hebben enkele vragen over dit voorstel.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel staat aangegeven dat rond de 25% van de werknemers niet tijdig een aangepaste collectieve pensioenregeling heeft waar dit overgangsrecht op van toepassing zal zijn. Kan de regering in dit verband aangeven om welk percentage aan werkgevers het hier gaat? Hoe is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de implementatie? Zijn er inmiddels al meer pensioenregelingen aangepast waardoor de percentages moeten worden bijgesteld?
De regering geeft aan dat er geen gevolgen zullen zijn voor de werknemers. Kan de regering desondanks aangeven of er toch mogelijke bij-effecten voor de werknemers kunnen ontstaan?
De leden van de CDA-fractie merken verder nog op dat er naar schatting meer dan 500 000 PSW C-polissen in Nederland zijn afgesloten. Dit aantal is nog slechts van toepassing bij de particuliere regelingen. Naar schatting zijn eenzelfde aantal van 500 000 PSW C-polissen in de lucht via collectieve aanvullende pensioenregelingen zoals bijvoorbeeld in de sectoren Metaal en Bouw etc. Kan de regering aangeven wat het daadwerkelijke aantal PSW Cpolissen is? Is het zo dat voor deze totale groep de betrokken partijen niet voor 1 januari 2006 alle benodigde gegevens kunnen verkrijgen van de werkgevers, de effecten kunnen doorrekenen voor de werknemers en vervolgens deze persoonlijk toelichten per werknemer zodat nieuwe keuzes kunnen worden gemaakt? Is het volgens de minister nodig deze groep een eerbiedigende werking te geven? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe PSW C-polissen zullen per 1 januari 2006 moeten voldoen aan de fiscale maxima die de gevolgen zijn van de verbeterde collectieve pensioenregelingen en de Wet Vpl. Indien er geen eerbiedigende werking mogelijk is, zou het zo kunnen zijn dat niet alle betrokken partijen deze wijzigingen kunnen uitvoeren. Dat heeft dan direct tot gevolg dat voor die groep de 52% heffing, conform de overgangsregeling zoals die nu al door de Belastingdienst is gecommuniceerd naar alle bedrijven in Nederland, realiteit wordt. Daardoor ontstaat vrijwel zeker een zeer ongewenste lastentoename. Is de regering bereid de Belastingdienst te vragen duidelijkheid te verschaffen over de heffing voor deze groep, zodat individuele werkgevers en werknemers weten waar ze aan toe zijn?
Daarmee geeft de regering ook de werkgevers de gelegenheid om op een kwalitatieve wijze hun zorg- en informatieplicht per werknemer na te komen in het hele jaar 2006. Graag zien de leden van de CDA-fractie een reactie op de stelling dat er geen aparte bepaling opgenomen is over de gevolgen van dit aanvullende overgangsrecht voor de artikelen 38d e.v. Wet op de loonbelasting 1964, waarin het overgangrecht van de Wet Vpl met betrekking tot de prepensioenregeling, de regeling voor het ouderdomspensioen en de regeling voor het overbruggingspensioen is opgenomen. Aangezien deze regelingen veelal onderdeel uitmaken van de algemene pensioenregeling, moeten de overgangsbepalingen van toepassing blijven op de in 2006 aangepaste regelingen.
De leden van de PvdA-fractie willen weten hoeveel wijzigingen werkgevers in 2005 in totaal moeten doorvoeren door de verschillende systeemwijzigingen van deze regering die per 1 januari 2006 in moeten gaan? Kan de regering aangeven hoeveel implementatietijd dit een gemiddeld MKB-bedrijf kost? Kan de regering zich de verzuchting van vele MKB-ondernemers voorstellen dat ze niet meer aan ondernemen toekomen omdat ze steeds meer tijd kwijt zijn aan het doorvoeren van aanpassingen vanwege wetswijzigingen. Heeft de regering ooit in samenhang gekeken en beoordeeld of de stapeling van al die aanpassingen voor MKB-bedrijven uitvoerbaar is? Zo ja wanneer heeft dat plaatsgevonden en wat was de conclusie. Zo nee, waarom is dit niet gedaan?
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het juist is dat meer dan de helft van de werkgevers en een kwart van de werknemers werkt in een bedrijfstak waar de regeling nog niet is aangepast. Om te voorkomen dat deze werknemers geconfronteerd worden met extra lasten heeft de regering onderhavig wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd. Deze leden willen weten hoeveel bedrijven en werknemers er ondanks onderhavig wetsvoorstel geconfronteerd worden met een extra belastingheffing? Het wetsvoorstel heeft geen budgettaire effecten. Hoeveel extra heffing was er binnen gekomen als dit wetsvoorstel niet was ingediend? Hoeveel extra belastinginkomsten over bovenmatige pensioenpremies verwacht de regering als onderhavig wetsvoorstel wordt ingevoerd? Welke bedrag aan belastinguitgaven wordt bespaard doordat er minder pensioenpremie en levensloopinleg wordt afgetrokken in 2006 ten opzichte van 2005 respectievelijk de prognoses ten aanzien van de levensloopregeling?
De leden van de VVD-fractie merken op dat uit de rapportage van de Nederlandse Bank (DNB) blijkt dat voor 75% van de werknemers voor 1 januari 2006 de pensioenregeling is aangepast. Dat betekent dat voor 25% dan nog niet goed geregeld is. Overgangsrecht is derhalve op zijn plaats. Deze leden willen hier echter wel een aantal opmerkingen bij maken. En groep van 25% waarvoor de pensioenregelingen nog niet goed geregeld zijn is erg groot. Kan de regering ingaan op de achtergronden waardoor het voor de pensioenuitvoerders van die 25% niet gaat lukken de regelingen tijdig aan te passen. Vervolgens willen genoemde leden opmerken dat het feit dat 25% niet tijdig is aangepast, niet moet leiden tot uitstel van de regeling als geheel. Dit zou immers de groep die de zaken wel op tijd voor elkaar gemaakt in de problemen brengen Kan de regering toezeggen dat deze achterstand in de aanpassing geen verdere gevolgen heeft voor de invoeringsdatum.
De leden van de SGP-fractie zouden graag vernemen of er sinds de verschijning van het rapport van DNB nog onderzoek is geweest of de in dat rapport gepresenteerde cijfers nog steeds reëel zijn. Zijn er aanwijzingen die doen vermoeden dat het resultaat per 1 januari 2006 veel positiever of negatiever uitpakt?
Deze leden vragen op welke manier de conclusie kan worden getrokken dat de regeling budgettair neutraal is. Er is immers sprake van een stevige opbrengst van 52% belasting over de regelingen die niet tijdig zijn gewijzigd? Kan er een nadere toelichting worden gegeven? Wordt deze opbrengst volledig tenietgedaan door de gederfde belastinginkomsten als gevolg van het feit dat een deel van de regelingen niet per 1 januari aanstaande zijn gewijzigd?
Voor wat betreft de uitvoering van dit overgangsrecht willen de leden van de CDA-fractie het volgende opmerken. Zij vernemen van MKB-bedrijven en/of stichtingen dat zij zichzelf (bijvoorbeeld als vrijwillig bestuurder) niet in staat achten om goed te beoordelen of zij aan de juiste criteria voldoen voor de invoering van de Wet Vpl en/of ze zelf wel de juiste controle hebben uitgevoerd. Zij zouden eigenlijk liever willen dat deskundigen van hun pensioenfonds, pensioenverzekeraar of assurantietussenpersonen dit beoordelen. Herkent de regering deze signalen en hoe staat zij dit voorstel? Is dit realiseerbaar?
De gevolgen voor de administratieve lasten zijn door invoering van dit overgangsrecht beperkter dan ze zouden zijn als de Wet Vpl ongewijzigd per 1 januari 2006 in werking zou treden. Kan de regering concreet uiteenzetten wat de administratieve lasten voor wat betreft dit overgangsrecht zullen omvatten?
Kan de regering verder aangeven hoe de informatieverstrekking van dit overgangsrecht aan de betrokken werkgevers zullen worden medegedeeld? Wordt bij deze informatievoorziening uitdrukkelijk vermeld dat de verklaring aan de belastingdienst voor 1 februari binnen moet zijn?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) stelt dat de ontwikkelde rekenhulp geen oplossing biedt voor de pensioenregelingen van directeuren/grootaandeelhouders. Is de regering bereid ook voor deze groep werknemers een rekenhulp te ontwikkelen? Is het juist dat de ontwikkelde rekenhulp geen oplossing biedt voor de pensioenregelingen die gebaseerd zijn op PSW C-polissen, collectieve beschikbare premieregelingen en gemitigeerd eindloon? Is de regering eveneens bereid ook voor deze groep werknemers een rekenhulp te ontwikkelen?
De NOB geeft ook aan dat niet expliciet vermeld wordt dat het overgangsrecht ook van toepassing is op prepensioen en niet alleen op ouderdomspensioen. Kan de regering op dit punt duidelijkheid scheppen? De rekenhulp van de Belastingdienst, naar het schijnt, houdt dan ten onrechte ook geen rekening met het prepensioen. Is de minister bereid dit aan te passen?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat werkgevers die hun pensioenregeling niet voor 1 januari 2006 hebben aangepast, belasting moeten betalen over het bovenmatige gedeelte van het opgebouwde pensioen. Deze leden willen weten hoe het fiscaal bovenmatig deel van de pensioenpremie nu precies bepaald wordt. Telt de levensloopruimte ook mee? Zo nee, waarom niet? Genoemde leden willen voor de behandeling van het wetsvoorstel de rekenregels zien die bepalen hoe het fiscaal bovenmatig deel van de pensioenpremie precies bepaald wordt. Waarom zijn de rekenregels geen onderdeel van het wetsvoorstel geworden? Op welke manier worden die rekenregels in lagere regelgeving vastgelegd? Welke voorhangprocedure is daarvoor voorzien? Wat is de reactie van MKB-Nederland en de koepels van pensioenfondsen, zoals Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB) en stichting ondernemingspensioenfondsen (OPf) op deze rekenregels? Is aan hen gevraagd of deze rekenregels uitvoerbaar zijn?
Waarom is de toezegging aan het lid Koomen (CDA) tijdens het Algemeen Overleg op 29 september 2005 om werkgevers tot 1 februari 2006 de tijd te geven hun verklaring, dat voldaan wordt aan het nieuwe kader, in te dienen niet in wetsvoorstel opgenomen?
De leden van de SP-fractie willen graag een reactie op een aantal stellingen van de Opf, die betrekking hebben op het overgangsrecht fiscale behandeling pensioen. Klopt het dat wanneer in het tweede ziektejaar 70% van het laatst verdiende loon wordt doorbetaald, pensioenfondsen deze 70% als laatst verdiende loon moeten beschouwen bij het uitkeren van pensioenen? Klopt het ook dat hierdoor nabestaanden- en wezenpensioen, ouderdomspensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen veel lager uit kunnen vallen dan wanneer was uitgegaan van laatst verdiende loon voordat de werknemer ziek werd? Als deze stellingen kloppen willen deze leden uitleg waarom hiervoor is gekozen en waarom de regering deze effecten wenselijk vindt.
De leden van de SGP-fractie ondersteunen de gedachte dat het overgangsrecht niet nadelig mag zijn voor pensioenregelingen die wel tijdig zijn aangepast. Tegelijkertijd is de vraag wel wat de belangrijkste oorzaken zijn van het niet-tijdig wijzigen van de regelingen. Was het mogelijk geweest deze vertraging te voorkomen? Is er ook overwogen om zodanige maatregelen te nemen dat er een voordeel zou zijn voor die pensioenregelingen die wel op tijd zijn gewijzigd?
Een belangrijk uitgangspunt is dat de gevolgen voor werknemers zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Kan worden aangegeven wat de precieze gevolgen zijn voor werknemers als deze wetswijziging niet ingevoerd zou worden?
Deze leden zouden eveneens graag uitleg willen over de gevolgen van een onverhoopt niet per 1 januari 2007 voldoen aan de verplichtingen op basis van deze overgangsregeling.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat tijdens het overleg van de Kamer met het kabinet op 29 september 2005 over het overgangsrecht ook de opbouw van pensioen in het tweede ziektejaar en daarna aan de orde is geweest. In het tweede ziektejaar krijgen werknemers 70% van het inkomen. De meerderheid van de pensioenregelingen bouwt ook in het tweede ziektejaar over het 100% inkomen pensioen op. Dit is nu sinds deze zomer bovenmatig verklaard. Volgens de PvdA is 170% loon over de twee ziektejaren een voldoende prikkel om aan het werk te gaan. Bovendien kan deze nieuwe uitvoeringsregeling tot ongewenste consequenties leiden. Ter illustratie: Twee collega’s rijden tegen een boom. De ene is direct dood. Haar partner krijgt 70% nabestaande pensioen. De tweede collega overleeft het, maar is er slecht aan toe. Drie jaar later overlijdt hij alsnog. Zijn partner krijgt maar 49% nabestaande pensioen. Is dit wat het kabinet voor ogen heeft? De leden van de PvdA-fractie willen hier graag een reactie op. De regering wil de pensioenopbouw beperken omdat werkenden te solidair zouden zijn met WAO-ers in een sector als zij over 100% van hun inkomen pensioen op mogen bouwen. Deze leden vragen sinds wanneer sociale partners zelf niet meer kunnen bepalen hoe solidair ze onderling willen zijn? Wat is de reden dat de regering in dit geval wil ingrijpen in het vrije CAO-overleg? Wanneer zijn de sociale partners en de pensioenuitvoerders geïnformeerd over deze wijzigingen? Tijdens het AO van 29 september 2005 heeft u toegezegd over deze kwestie met de sociale partners te overleggen. Is het juist dat de Stichting van de Arbeid (STAR) hier een brief over gestuurd heeft. Wat was het advies van de sociale partners? Kunt u ons deze brief toezenden?
Hoe valt de brief van de minister aan de STAR van 24 juni jl. te rijmen met zijn brief aan de Tweede Kamer van 18 november 2003 over deze kwestie? Klopt het dat de Belastingdienst bij de beoordeling van pensioenregelingen, waarin pensioenopbouw volledig wordt voortgezet bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, in het verleden (vóór 2005) geen opmerkingen maakte? Pensioenfondsen zijn al die tijd uitgegaan van hetgeen gebruikelijk was zoals verwoord in de brief van 18 november 2003. De brief geeft de praktijk weer waarin sociale partners zelf bepalen dat pensioenopbouw bij ziekte en arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet op basis van 100% van het overeengekomen salaris. Hierdoor heeft de brief van 24 juni jl. tot veel verwarring en onbegrip bij sociale partners en pensioenuitvoerders geleid. Is het dan niet redelijk om de beleidswijziging, die rechtstreeks invloed heeft op heel veel pensioenregelingen, vanaf enig moment in de toekomst te laten ingaan in plaats van met terugwerkende kracht af te dwingen?
Is het niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat het kabinet haar beleid zoals vermeld in de brief van 18 november 2003 ineens op 24 juni jl. zonder overgangsmaatregel wijzigt?
Hoe heeft de voorlichting plaatsgevonden? Als u deze regeling toch door wilt zetten, hoeveel tijd wilt u de sociale partners geven om deze regeling aan te passen? Ten tweede wil de regering met de wijziging van de uitvoeringsregeling dat lopende prepensioenregelingen van mensen die al arbeidsongeschikt zijn open gebroken worden. De leden van de fractie van de PvdA constateren dat er geen werkgeversrelatie meer is. Klopt dat? Wat is dan de juridische basis om dit aan te passen? Hoeveel mensen worden hierdoor getroffen? Hoe uitvoerbaar is dat? En wat wordt de wereld er beter van als dit aangepast wordt? Wie moet de strafheffing/eindheffing betalen indien de regeling bovenmatig is en de arbeidsongeschikte premievrijstelling is verleend? De (voormalige) werkgever of de pensioenuitvoerder? Een pensioenregeling is een overeenkomst tussen de (ex-)werkgever en de (ex-) werknemer. Hoe moeten verzekeraars premievrijgestelde pensioenregelingen aanpassen aan de Vpl-wetgeving? Is het mogelijk en behoorlijk om eenzijdig en zonder instemming van de betrokken partijen (werkgever en werknemer) zo’n premievrijgestelde pensioenregeling te wijzigen? Een veel principiëler vraag is het volgende. Verzekeraars hebben alleen maar de verzekeringsovereenkomst afgesloten met de werkgever of de werknemer die dient ter uitvoering van de pensioentoezegging die de werkgever indertijd heeft gedaan aan de werknemer. Voor het geval het mogelijk is eenzijdig deze overeenkomst te wijzigen, wordt de pensioenverzekering gewijzigd. De pensioentoezegging wordt daardoor echter niet gewijzigd en is nog steeds bovenmatig. De leden van de PvdA-fractie willen kortom weten wat de juridische mogelijkheden zijn voor verzekeraars om de Wet Vpl met terugwerkende kracht te implementeren voor reeds ingegane premievrijgestelde pensioenregelingen? Deze leden zouden graag dat bij de onderbouwing hiervan ook ingegaan wordt op de strijdigheid met het besluit van 9 januari 2004, nr. CPP203/1821M, waarin voor de Witteveen-aanpassingen een uitzondering werd gemaakt voor «wegens arbeidsongeschiktheid premievrijgestelde» pensioenregelingen. Hoe uitvoerbaar is dit? Betekent dit dat alle regelingen die daarvoor in aanmerking komen aan de Belastingdienst voorgelegd moeten worden en op grond van artikel 18, derde lid Wet op de loonbelasting 1964 aangeven wordt welk gedeelte wel en welk gedeelte niet bovenmatig is om zodoende de heffing zo veel mogelijk te beperken. Wat betekent dit voor de uitvoering? De leden van de fractie van de PvdA willen graag een uitgebreid antwoord hoe de uitvoering hiermee moet omgaan.
Indien de bovenmatigheid in meer dan beperkte mate uit andere oorzaken voortvloeit , is artikel 38h Wet op de loonbelasting 1964 derhalve niet van toepassing. De leden van de PvdA-fractie zouden graag een aantal voorbeelden willen horen wanneer daar sprake van is.
Uitkeringen uit een aanspraak dat door het bovenmatige deel wordt opgebouwd wordt volgens artikel 38h lid 4 Wet op de loonbelasting 1964 ook belast als het pensioen wordt uitgekeerd. De leden van de PvdA-fractie vragen zich hierbij of hier dan niet sprake is van dubbele belastingheffing? De Raad v State concludeert dat deze tariefstelling van belastingheffing in strijd is met het systeem van de loon- en inkomstenbelasting. Is het juist dat u alleen vanwege budgettaire redenen voor deze afwijking kiest?
De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom de regering het voorstel van de Raad v State niet heeft overgenomen om ook regelingen die gemiddeld in 2006 niet bovenmatig zijn uit te sluiten van de strafheffing?
De leden van de VVD-fractie merken op dat uit de elementen voor het overgangsrecht naar voren komt dat bij niet-tijdige aanpassing het bovenmatig deel volledig voor rekening van de werkgever komt en wel via de zogenoemde eindheffing van 52%. Kan de regering uitgebreid ingaan op de wijze waarop de keuze voor dit tarief tot stand is gekomen. De Raad van State geeft in haar advies aan dat de aanspraak de loonsfeer niet verlaat en op grond daarvan de tariefstelling in lijn zou moeten zijn met het systeem van loon- en inkomstenbelasting. De Raad van State heeft ook geadviseerd de gevolgen van het niet-tijdig aanpassen van bestaande pensioenregelingen niet eenzijdig op de werkgevers te leggen en de werknemers niet geheel buiten schot te laten. Hierbij dient de prikkel om te komen tot een tijdige aanpassing in ogenschouw worden genomen. De regering heeft kort aangegeven dat die prikkel er wel degelijk is. Kan de regering uitvoerig ingaan op de wijze waarop de prikkel ook voor de werknemer bestaat.
Kan de regering inmiddels een reactie geven op de motie Omtzigt (29 689, nr. 21h) die stelt dat de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet over de inleg van het levenslooptegoed geheven zou moeten worden en niet over de uitkering?
Tenslotte nog een aanvullende vraag naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Als men nu gebruik maakt van spaarloon en gebruik zou willen gaan maken van de levensloopregeling, moet men voor 1 januari 2006 de deelname aan de spaarloonregeling stopzetten. Welk feit is hierin richtinggevend; de status van de overeenkomst of de feitelijke betaling? Kan de minister aangeven of de mogelijkheid zal worden geboden dat mensen ook na 1 januari de keuze kunnen maken voor de spaarloon- of de levensloopregeling?
De leden van de fractie van de PvdA willen dat in de beantwoording ingegaan wordt op het geen in de brief1 van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen is ingebracht over het punt van de overkoopregeling Spaarvut.
Over het nieuwe overgangstraject gaat u weer voorlichting starten. Alle inhoudingsplichtigen krijgen van de belastingdienst een brief. Hoeveel brieven heeft een werkgever dit jaar van de belastingdienst gehad over wijzigingen in een overheidsregeling?
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de extra administratieve lasten zijn voor werkgevers die nog niet tijdig hun regeling hebben aangepast?
Samenloop overig overgangsrecht Vut, prepensioen en levensloop
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de brief van de NOB een opmerking wordt gemaakt over het aanvullend overgangsrecht. De NOB concludeert dat er geen aparte bepaling is opgenomen over de gevolgen van dit aanvullende overgangsrecht voor de artikelen 38d e.v. Wet op deloonbelasting 1964, waarin het overgangsrecht van de Wet Vpl met betrekking tot de prepensioenregeling, de regeling voor het ouderdomspensioen en de regeling voor het overbruggingspensioen is opgenomen. De regelingen moeten voor 1 januari 2006 conform de Wet Vpl worden aangepast om van het in deze artikelen opgenomen overgangsrecht gebruik te kunnen maken. De NOB is van mening dat de overgangsbepalingen van toepassing moeten blijven op de in 2006 aangepaste regelingen. Een andersluidende uitleg van het aanvullende overgangsrecht brengt mee dat bijvoorbeeld de prepensioenregeling nog voor 1 januari 2006 moet worden aangepast, terwijl de ouderdomspensioenregeling in 2006 kan worden gewijzigd. De leden van de fractie van de PvdA willen graag een reactie op deze opmerking van de NOB. Daarnaast willen we vragen op hetgeen aan de orde is gesteld in de brief van de NOB1 in te gaan voorzover deze punten nog niet in het voorstaande aan de orde zijn geweest.
De leden van de fractie van de PvdA vragen zich, geïnspireerd door het artikel van Lutjens en Kapelle, af of het onderhavige wetsvoorstel niet in strijd is met het Europees Sociaal Handvest. Volgens de regering is dit niet zo omdat «bij onderhandelingen de sociale partners immers rekening dienen te houden met tal van wettelijke bepalingen». De leden van de PvdA-fractie erkennen dit, maar de kernvraag is hier of deze wettelijke bepalingen in strijd zijn met de internationale verdragen. Deze leden willen op die vraag een antwoord. Immers de voorliggende regeling voorziet in geen strafheffing als je op 31 december 2005 klaar bent en wel strafheffing als werkgevers en werknemers later klaar zijn. De vraag is of dit geen ontoelaatbare overheidsdruk is op de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Ondervoorzitter Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), Voorzitter Koopmans (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Egerschot (VVD) en Irrgang (SP).
Plv. leden: Rouvoet (CU), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Vacature (PvdA), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), Vacature (algemeen), De Krom (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD), Van Beek (VVD) en Gerkens (SP).
Brief d.d. 4 november 2005, nummer fin05 625, brief is onderhands aan het ministerie van Financiën ter beschikking gesteld.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30330-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.