30 329
Wijziging van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de Wet op de economische delicten ter uitvoering van een drietal EG-verordeningen inzake handel in drugsprecursoren

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 december 2005

Algemeen

Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de vragen van de leden van de VVD fractie over het voorliggende wetsvoorstel. Gaarne geven wij antwoord op de gestelde vragen.

De leden van de VVD fractie vragen de regering alsnog toe te lichten waarom zij het advies van de Raad van State met betrekking tot het eerste lid van artikel 4, niet heeft overgenomen.

Hoewel het op basis van het nader rapport bij het advies van de Raad lijkt alsof alleen artikel 4, tweede lid, conform het advies is aangepast, is het advies van de Raad ook voor wat betreft het eerste lid gevolgd. Dit is echter abusievelijk niet in het nader rapport terechtgekomen. Artikel 4, eerste lid, bevat niet langer een discretionaire bevoegdheid.

Naar aanleiding van de vraag hoe de regering aankijkt tegen het advies van de Raad artikel II te schrappen, kan zij het volgende mededelen.

Met een bepaling in een nieuwe verordening (in casu: artikel 34 van verordening nr. 111/2005) inhoudende dat verwijzingen naar een specifieke ingetrokken verordening (in casu: verordening nr. 3677/90) gelden als verwijzingen naar de nieuwe verordening, is alleen de Europese situatie gedekt. Een dergelijke communautaire bepaling heeft namelijk slechts betrekking op verwijzingen in Europese regelgeving. Dit regelt nog niet de nationale overgangssituatie, waarbij op basis van oude regelgeving vergunningen zijn verleend. Daarom is in artikel II ter bevordering van een goede uitvoering een aparte overgangsregeling opgenomen. Naar aanleiding van de eerste opmerking van de Raad ten aanzien van de individuele open vergunningen gebaseerd op artikel 5, derde lid, en 5bis, derde lid, van verordening nr. 3677/90, is in artikel II alsnog een uitzondering voor deze specifieke categorie vergunningen opgenomen.

Artikelsgewijs

De leden van de VVD-fractie vragen waarom op dit moment geen vergoeding wordt gevraagd voor een vergunning of registratie en wat de regering ertoe kan bewegen dit in de toekomst wel te doen.

De Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) geeft namens verschillende Ministers vergunningen betreffende de in-, uiten doorvoer van goederen af. Zo worden bijvoorbeeld namens de minister van Economische Zaken vergunningen afgegeven in het kader van het wapenexportbeleid, namens de minister van Justitie consenten in het kader van de Wet wapens en munitie en namens de minister van VWS vergunningen in het kader van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc). Thans wordt voor geen van deze vergunningen een vergoeding gevraagd.

De beide basisverordeningen die mede ten grondslag liggen aan de Wvmc, verordening nr. 273/2004 en verordening nr. 111/2005, bieden expliciet de mogelijkheid om vergoedingen te vragen (art. 3, lid 7 resp. art. 26, lid 5). Een aantal EU-lidstaten heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Van harmonisatie van die vergoedingen is momenteel geen sprake, maar is niet uit te sluiten.

De regering wil thans geen vergoedingen vragen voor de afgifte van vergunningen in het kader van de Wvmc. Overwegingen daarbij zijn dat de regering een consistente lijn wil volgen en dat het administratieve systeem van de CDIU daarop niet is toegesneden. Indien echter besloten wordt tot harmonisatie van de vergoedingen zal Nederland daar alsnog toe over (moeten) gaan.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Naar boven