nr. 4
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN
TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD1
Voorstel van Wet
In artikel I, onderdeel A, was het tweede lid niet opgenomen in het wetsvoorstel
dat aan de Raad was voorgelegd.
Memorie van toelichting
In het algemeen deel was onder het kopje «Evenwichtiger gemengde
kostenafrek» de volgende zin niet opgenomen in het wetsvoorstel dat
aan de Raad was voorgelegd:
Het gevolg is dat bijvoorbeeld voor een werknemer met een modaal loon
van € 30 000 bij de onderneming een relatief gering bedrag
van € 120 forfaitair als (niet aftrekbare) gemengde kosten in aanmerking
wordt genomen.
In het algemeen deel was onder het kopje «Vervallen afwaarderingsverliesregeling
in de vennootschapsbelasting» de volgende tekst niet opgenomen in het
wetsvoorstel dat aan de Raad was voorgelegd:
In de nota Werken aan winst is aangegeven
dat het vanwege het fiscale vestigingsklimaat wenselijk is om het vennootschapsbelastingtarief
aanzienlijk te verlagen. De belangrijkste reden daarvoor is dat Nederland
het zich niet kan permit-teren de algemene tendens in Europa, tariefverlaging
door middel van grondslagverbreding, te negeren. Het vervallen van de afwaarderingsverliesregeling
is één van de voorgestelde grondslagverbredende maatregelen
en levert in 2006 € 180 mln. op. Door deze maatregel met ingang
van 1 januari 2006 in werking te laten treden, kan na de tariefverlaging
van 2005 het tarief in 2006 reeds verder worden verlaagd. Daarbij moet bedacht
worden dat de afwaarderingsverliesregeling een regeling is die een tijdelijke
tegemoetkoming (een liquiditeitsvoordeel) biedt aan een beperkte groep belastingplichtigen,
terwijl een tariefverlaging structureel is en een algemene werking heeft.
Daarnaast past de afschaffing in de lijn om de deelnemingsvrijstelling consequenter
en eenvoudiger te maken.
In de toelichting op artikel I, onderdeel A, was de volgende tekst niet
opgenomen in het wetsvoorstel dat aan de Raad was voorgelegd:
Op grond van het veertiende lid wordt het bedrag van € 4000
jaarlijks aangepast aan de inflatie (indexering). Dat gebeurt doordat het
desbetreffende bedrag van rechtswege wordt vervangen door het bedrag dat op
grond van artikel 10.1 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 wordt vastgesteld
voor het bedrag genoemd in artikel 3.15, eerste lid, van die wet.