30 304
Jaarnota Integratiebeleid 2005

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 maart 2006

Hierbij zend ik u de resultaten van de representativiteitstoetsen1 van de samenwerkingsverbanden, die op basis van de Wet Overleg Minderhedenbeleid (WOM)2 zijn toegelaten tot het Landelijk Overleg Minderheden (LOM)3.

In deze brief zal ik u schetsen hoe het proces van deze toets heeft plaatsgevonden, wat de resultaten van deze toets waren en welke gevolgen de LOM-samenwerkingsverbanden en ik aan deze resultaten zullen geven, met het oog op het verbeteren van het LOM-overleg.

De achtergrond van deze representativiteitstoetsen is dat het kabinet hecht aan een goed overlegorgaan met minderheden. Ten tijde van de crisis na de moord op Theo van Gogh, en het Breed initiatief Maatschappelijke Binding (BIMB), is het belang gebleken van goede communicatiekanalen van het kabinet met minderheden. Het LOM biedt daartoe een wettelijk verankerde infrastructuur.

Juist met het oog op een goede communicatiestructuur met minderheden is, zoals ook uit een eerdere evaluatie van het LOM is gebleken4, het periodiek toetsen van de representativiteit van de tot het LOM toegelaten samenwerkingsverbanden van belang.

1. Het toetsingsproces

Bij brief van 30 juni 2003 (just030608) heb ik u geïnformeerd dat ik de LOM-samenwerkingsverbanden door een extern bureau zal laten toetsen op hun representativiteit conform de in de WOM vastgelegde criteria5 voor representativiteit.

Het gaat dan om de vraag hoe bij elk samenwerkingsverband de wettelijk voorgeschreven inbreng van bijzondere categorieën (als vrouwen, ouderen en jongeren), voornaamste landelijke stromingen (binnen de doelgroep) en deskundigen uit de achterban, is geregeld.

Vervolgens is in 2003 het representativiteitsonderzoek Europees aanbesteed en gegund. De LOM-samenwerkingsverbanden werden in twee tranches getoetst: in 2004 zijn drie van de acht tot het LOM toegelaten samenwerkingsverbanden op hun representativiteit getoetst1, in 2005 zijn de overige vijf samenwerkingsverbanden getoetst2.

Het proces voorzag erin dat ieder samenwerkingsverband om een reactie en een Plan van Aanpak werd gevraagd op de representativiteitstoets die op zijn organisatie betrekking had, en over de wijze waarop zij ook in de komende periode representatief zullen blijven.

Inmiddels is het toetsingsproces afgerond. In twee jaar tijd zijn álle acht tot het LOM toegelaten samenwerkingsverbanden stuk voor stuk door een extern bureau getoetst op hun wettelijk voorgeschreven representativiteit.

De externe onderzoeker die deze acht representativiteitstoetsen heeft uitgevoerd heb ik gevraagd een overkoepelende rapportage te produceren. Deze rapportage treft u als bijlage bij deze brief aan.

Mijn concept-reactie op deze overkoepelende rapportage is besproken in het LOM-overleg van woensdag 15 maart jl.

2. De resultaten van de toetsing.

Van de acht getoetste LOM-samenwerkingsverbanden bleken er, zoals ik u bericht heb in de Jaarnota Integratiebeleid 20053, zeven te voldoen aan de in de WOM vastgelegde criteria voor representativiteit.

Het feit dat deze representativiteitstoetsen hebben plaatsgevonden heeft een positief effect gehad in de zin dat met deze representativiteitstoetsen bij de LOM-samenwerkingsverbanden een veranderingsproces in gang is gezet.

Tijdens het toetsingsproces, maar ook daarna, vonden in alle besturen van LOM-samenwerkingsverbanden veranderingen plaats. Zo is tijdens het toetsingsproces bij het Samenwerkingsverband Marokkanen en Tunesiërs het aantal vrouwelijke bestuursleden van twee verhoogd tot vier van de twaalf bestuursleden. Tijdens het toetsingsproces is bij het Inspraakorgaan Turken het aantal vrouwelijke bestuursleden toegenomen tot acht van de achttien. Sinds 20 september 2005 bestaat het bestuur van de Overlegpartner Rijksoverheid Zuideuropese gemeenschappen uit zeven vrouwen van de 12 bestuursleden. Vier van deze 12 bestuursleden zijn 35 jaar of jonger. Het bestuur van de Vluchtelingenorganisaties Nederland bestaat uit vier mannen, twee vrouwen en een jongere. Het Inspraakorgaan Chinezen heeft inmiddels zes vrouwelijke bestuursleden van de vijftien. Bij het Overlegorgaan Caraïbische Nederlanders zijn vier van de negen bestuursleden vrouw, en twee van de bestuursleden zijn jonger dan 35. Het huidige bestuur van het Surinaams Inspraakorgaan bestaat uit 4 mannen en 1 vrouw. Het huidige bestuur heeft besloten om 4 jongeren op te nemen in het bestuur. Het zullen 3 vrouwen en 1 man zijn.

Het bovengenoemde veranderings- en bewustwordingsproces bij de LOM-samenwerkingsverbanden is niet afgesloten met het afronden van deze representativiteitstoetsen. In hun reacties op de representativiteitstoetsen hebben de LOM-samenwerkingsverbanden in hun Plannen van Aanpak aangegeven hoe zij de verbeterpunten zullen implementeren. De LOM-samenwerkingsverbanden zullen elk jaar in hun jaarverslag rapporteren over de voortgang van de implementatie, en rapporteren over hun representativiteit.

Voor het samenwerkingsverband dat niet voldoet aan de criteria voor representativiteit, namelijk het Landelijk Overlegorgaan Welzijn Molukkers (LOWM) is een apart traject ingezet. Ik heb een Commissie van Drie ingesteld die mij op 28 februari jl. een advies heeft aangeboden over de richting van de modernisering van het LOWM, tegen de achtergrond van het resultaat van de representativiteitstoets.

Naast de aanbevelingen die specifiek gelden voor een samenwerkingsverband, zijn er ook generale aanbevelingen die van toepassing zijn op álle samenwerkingsverbanden, en die meer toekomstgericht zijn.

Een van die generale aanbevelingen is dat samenwerkingsverbanden op korte termijn in hun besturen, naast de zetels voor landelijke organisaties, ook kwaliteitszetels toekennen aan vrouwen, jongeren en sleutelfiguren1.

Een tweede algemene aanbeveling is dat, met het oog op de doorstroom in de besturen, stringente termijnen gesteld moeten worden aan de zittingsduur van bestuursleden van LOM-samenwerkingsverbanden.

Gegeven deze algemene aanbevelingen heb ik in het LOM-overleg van 15 maart jl. met de LOM-samenwerkingsverbanden afgesproken dat naar aanleiding van deze representativiteitstoetsen in de «Regeling subsidiëring samenwerkingsverbanden en gezamenlijke rechtspersoon minderheden»2 drie wijzigingen worden aangebracht, namelijk (a) in de besturen van de LOM-samenwerkingsverbanden moet er een gelijke verdeling van vrouwen, mannen en jongeren zijn; (b) voor de bestuursleden van de LOM-samenwerkingsverbanden geldt een zittingstermijn van drie jaar, met de mogelijkheid voor een eenmalige herbenoeming, zonder mogelijkheid voor herbenoeming daarna, (c) de LOM-samenwerkingsverbanden moeten zélf jaarlijks rapporteren over hun representativiteit.

Ik teken hierbij dat het uitgangspunt van bestuursleden is een zittingstermijn van drie jaar. Er kunnen zich omstandigheden voordoen die een verlenging noodzakelijk maken, maar verlenging is geen automatisme.

In het LOM-overleg van 15 maart jl. is zijdens het Overlegorgaan Caraïbische Nederlanders voorgesteld om de zittingstermijn te verlengen van drie naar vier jaar, gegeven de zittingstermijn van gemeenteraads- en parlementsleden.

Ik heb dat niet overgenomen. Los van het feit dat het niet de bedoeling kan zijn maar ook niet praktisch is dat er een koppeling wordt aangebracht tussen het aantreden van een nieuw parlement en de vervanging van bestuursleden van de samenwerkings-verbanden, vind ik het van belang dat er een balans is tussen continuïteit en doorstroming. Met het uitgangspunt van een zittingstermijn van drie jaar, met indien noodzakelijk een eenmalige verlenging, is er een evenwicht tussen continuïteit en doorstroming. De meerderheid van de LOM-samenwerkingsverbanden is deze mening ook toegedaan.

Bij de bovengenoemde jaarlijkse rapportage over de representativiteit van élk samenwerkingsverband zullen de samenwerkingsverbanden worden getoetst op de volgende drie criteria: (a) de gelijke verdeling tussen mannen, vrouwen en jongeren in het bestuur; (b) een rooster van aftreden van de bestuursleden en (c) de vertegenwoordiging van de organisaties uit de achterban in het samenwerkingsverband. Het niet voldoen aan deze criteria betekent dat een subsidiekorting kan optreden.

In het LOM-overleg van 15 maart jl. heb ik met de LOM-samenwerkingsverbanden afgesproken dat zij voor mij in kaart zullen brengen de extra kosten die gepaard gaan met meer activiteiten voor vrouwen en jongeren.

3. Mijn visie op de dialoogstructuur met betrekking tot integratiebeleid.

De huidige dialoogstructuur ziet toe op inbreng en inspraak van organisaties van minderheden in beleidsvoornemens van het kabinet of de aanpak van integratie vanuit minderheden.

Het overleg is daardoor eenzijdig, omdat integratie als tweezijdig proces dat inspanningen vereist van de zijde van minderheden, maar ook van de samenleving en maatschappelijke instituten, daarin niet tot uitdrukking komt.

Deze eenzijdige focus van de dialoogstructuur is met de LOM-samenwerkingsverbanden besproken en heeft geleid tot de gedachte om te komen tot een Integratieraad.

Met de Integratieraad waarbij, naast de LOM-samenwerkingsverbanden, voor het onderwerp relevante maatschappelijke organisaties en deskundigenorganisaties worden uitgenodigd, wordt de dialoogstructuur verbreed, zodat niet alleen de belangen van minderheden aan bod komen, maar ook het algemene belang van een integratieproces van de samenleving.

In de Integratieraad kunnen problemen gemeenschappelijk worden benoemd, oplossingsrichtingen gezamenlijk worden besproken, kan worden nagegaan waar verantwoordelijkheden en mogelijkheden liggen voor de aanpak, en kunnen visies en strategieën worden ontwikkeld. Daarmee wordt vorm gegeven aan de wederkerigheid van het integratieproces en worden over en weer bruggen geslagen tussen LOM-samenwerkingsverbanden enerzijds, en algemene maatschappelijke organisaties en deskundigenorganisaties anderzijds.

Voor de definitieve vormgeving van de Integratieraad is gekozen voor een groeimodel waarbij feitelijk van start wordt gegaan met een Integratieraad waarbij maatschappelijke organisaties afhankelijk van het te bespreken thema, uitgenodigd worden om deel te nemen, waarna op basis van de opgedane ervaring en evaluatie wordt bezien, hoe de Integratieraad een meer definitieve vorm kan krijgen.

In het LOM-overleg van 15 maart jl. heb ik benadrukt dat vooralsnog de Integratieraad niet in de plaats komt van het LOM-overleg.

In het groeimodel voor de Integratieraad wordt uitgegaan van het huidige karakter van het LOM als overlegorgaan, en wordt ervaring opgedaan met het bespreken van thema’s, met daaraan gekoppeld de maatschappelijke organisaties die relevant zijn voor de gekozen thema’s.

Zo heeft op 11 april 2005 een Integratieraad plaatsgevonden van het «Comité 4 & 5 Mei» met de LOM-samenwerkingsverbanden, met als onderwerp de Vijf Mei-viering.

Op donderdag 9 februari jl. heeft een Integratieraad plaatsgevonden van de LOM-samenwerkingsverbanden met Rotary, Lions, Probus en de Stichting Serviceclubs in Nederland, om te bezien hoe deze netwerken aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Dit ter uitvoering van de motie Van de Camp1.

In 2006 zijn er voorlopig vier Integratieraadbijeenkomsten gepland, namelijk over (1) Sport en Integratie, (2) Gezin met de Gezinsraad, (3) Werkgelegenheid Allochtone Vrouwen en (4) Allochtone Ouderen.

Naast de introductie van de Integratieraad, is er een ander nieuw element in de dialoogstructuur over integratiebeleid. Ik vind dat de dialoog met minderheden over het integratiebeleid zich niet moet beperken tot beleidsconcipiëring en -evaluatie, maar zich ook incidenteel moet uitstrekken tot beleidsimplementatie.

In het verleden hebben LOM-samenwerkingsverbanden zich in hun achterbannen ingezet om belangrijke onderwerpen als Huiselijk Geweld, Eerwaak, Partnerkeuze en Homosexualiteit, bespreekbaar te maken.

Na de moord op Theo van Gogh is bij brief van 24 januari 20051 de taakopdracht van de LOM-samenwerkingsverbanden verruimd in de zin dat de LOM-samenwerkingsverbanden ook met hun eigen achterbannen de dialoog aangaan over het belang van binding met deze samenleving, en het van binnen uit weerbaar maken tegen radicaliseringtendensen.

Deze taakverruiming van de LOM-samenwerkingsverbanden heeft geresulteerd in het LOM-Masterplan «Niet naast, maar met elkaar», waarover ik u gerapporteerd heb in de nota «Weerbaarheid en integratiebeleid» van 19 augustus 20052.

Slot

Met het oog op een zorgvuldige uitvoering van de WOM, maar ook gezien de bovengenoemde ruimere activiteiten van de LOM-samenwerkingsverbanden, namelijk ook bruggen slaan naar andere maatschappelijke organisaties en de dialoog aangaan met de eigen achterban, is het van cruciaal belang dat de samenwerkingsverbanden die op basis van de WOM zijn toegelaten tot het LOM periodiek ook in de toekomst getoetst blijven worden op hun representativiteit.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Staatsblad 1997, 335.

XNoot
3

De acht thans tot het LOM toegelaten samenwerkingsverbanden zijn in alfabetische volgorde: (1) het Inspraakorgaan Chinezen (IOC), (2) het Inspraakorgaan Turken (IOT), (3) de Overlegpartner Rijksoverheid Zuideuropese gemeenschappen (LIZE), (4) het Landelijk Overlegorgaan Welzijn Molukkers (LOWM), (5) het Overlegorgaan Caraïbische Nederlanders (OCaN), (6) het Surinaams Inspraakorgaan (SIO), (7) het Samenwerkingsverband Marokkanen en Tunesiërs (SMT) en (8) de Vluchtelingenorganisaties Nederland (VON).

XNoot
4

Zie de nota «Integratie in het perspectief van immigratie» (TK, 2001–2002, 28 198, nr. 2, pag. 51) van 18 januari 2002.

XNoot
5

TK, 1995–1996, 24 835, nr. 3, pag. 4.

XNoot
1

Jaarnota Integratiebeleid 2005 (TK, 2004–2005, 29 837, nrs. 1–2, pag. 32).

XNoot
2

Voor 2005 is het toetsingsproces versneld in de zin dat niet alleen de drie samenwerkingsverbanden die eerder aankondigd waren in de Jaarnota Integratiebeleid 2005 op hun representativiteit werden getoetst, maar ook de overige twee samenwerkingsverbanden.

XNoot
3

TK 2005–2006, 30 304, nrs. 1–2, pag. 58.

XNoot
1

Zie paragraaf 4.3 in de bijlage van deze brief.

XNoot
2

Stcrt 1999, nr. 183, pag. 18.

XNoot
1

TK, 2005–2006, 30 300 VI, nr. 83.

XNoot
1

Zie de brief van 24 januari 2005, TK 2004–2005, 29 754, nr. 5, pag. 12.

XNoot
2

TK 2004–2005, 29 754, nr. 27, pag. 10.

Naar boven