30 303
Staat van de Europese Unie 2005–2006

nr. 23
BRIEF VAN HET PRESIDIUM

Aan de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal  

Den Haag, 15 januari 2007

Bij het debat over de Staat van de Europese Unie 2005–2006 heeft de Kamer de gewijzigde motie Timmermans c.s. (Kamerstuk 30 303, nr. 19, zie bijlage 1) aangenomen. In deze motie wordt het Presidium verzocht om «met voorstellen te komen om een zo volwaardig mogelijke deelname van de delegatieleiders van de Nederlandse leden van het Europees Parlement aan het jaarlijks debat over de Staat van de Unie mogelijk te maken».

Het Presidium heeft in zijn vergadering van 20 december jl. overwogen dat een debat tussen de Tweede Kamer en de regering meebrengt dat inlichtingen aan de regering worden gevraagd als bedoeld in artikel 68 van de Grondwet, waarin is neergelegd het inlichtingenrecht voor de Tweede Kamer, dat correspondeert met de grondwettelijke verplichting voor de regering inlichtingen te verstrekken. De uitoefening van deze bevoegdheden is voorbehouden aan leden van de Tweede Kamer; de regering behoeft zich slechts ten opzichte van de Tweede Kamer te verantwoorden. Op de vraag of niettegenstaande het bovenstaande door de regering kan worden ingestemd met deelname van leden van het Europees Parlement aan een debat en of instemming van de regering kan leiden tot staatsrechtelijke of grondwettelijke complicaties, kan volgens het Presidium geen eenduidig antwoord worden gegeven.

De huidige praktijk houdt in dat leden van het Europees Parlement bij het debat aanwezig zijn en het woord mogen voeren, maar de regering niet gehouden is op de beschouwingen van leden van het Europees Parlement te reageren. Ervan uitgaande dat deze praktijk blijft binnen de door de Grondwet getrokken grenzen, kan de vraag worden gesteld of uitbreiding van deze praktijk, bijvoorbeeld met het recht op interruptie – ook wanneer dat slechts jegens een Kamerlid mag worden uitgeoefend – is te beschouwen als een grondwettelijk niet toegestane deelname aan een debat.

Het Presidium zou graag zien dat naar bovengestelde vragen een nader onderzoek wordt ingesteld. Gelet op de grondwettelijke aspecten stelt het Presidium u voor om een verzoek te richten aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om deze vragen voor advies aan de Raad van State voor te leggen. Een conceptbrief met een dergelijk verzoek is bijgevoegd (zie bijlage 2).

Het Presidium stelt u voor om hiermee in te stemmen.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,

G. A. Verbeet

De Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,

J. E. Biesheuvel-Vermeijden

BIJLAGE 1

30 303  Staat van de Europese Unie 2005–2006

Nr. 19

GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID TIMMERMANS C.S. TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 5

Voorgesteld 15 november 2005

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat een zo volwaardig mogelijke deelname van de delegatieleiders van de Nederlandse leden van het Europees Parlement aan het jaarlijkse debat in deze Kamer over de Staat van de Unie een verdieping van dit debat zou inhouden;

verzoekt het Presidium tijdig met voorstellen te komen om een zo volwaardig mogelijke deelname aan dit debat mogelijk te maken vóór de behandeling van de begrotingen voor 2007,

en gaat over tot de orde van de dag.

Timmermans

Verhagen

Karimi

Dittrich

BIJLAGE 2

CONCEPT

Aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

De heer J.W. Remkes

Postbus 20 011

2500 EA Den Haag

Den Haag, .. januari 2007

Betreft: Verzoek om advies Raad van State inzake deelname van EP delegatieleiders aan het debat over de Staat van de Unie

Geachte heer Remkes,

Bij het debat over de Staat van Unie heeft de Kamer de gewijzigde motie Timmermans aangenomen (Kamerstuk 30 303, nr. 19, zie bijlage). In deze motie wordt het Presidium verzocht om «met voorstellen te komen om een zo volwaardig mogelijke deelname van de delegatieleiders van de Nederlandse leden van het Europees Parlement aan het jaarlijks debat over de Staat van de Unie mogelijk te maken».

Een debat tussen de Tweede Kamer en de regering brengt met zich mee dat inlichtingen aan de regering worden gevraagd als bedoeld in artikel 68 van de Grondwet, waarin is neergelegd het inlichtingenrecht voor de Tweede Kamer, dat correspondeert met de grondwettelijke verplichting voor de regering inlichtingen te verstrekken. De uitoefening van deze bevoegdheid is voorbehouden aan leden van de Tweede Kamer; de regering behoeft zich slechts ten opzichte van de Tweede Kamer te verantwoorden. Op de vraag of niettegenstaande het bovenstaande door de regering kan worden ingestemd met deelname van leden van het Europees Parlement aan een debat en of instemming van de regering kan leiden tot staatsrechtelijke of grondwettelijke complicaties, kan volgens het Presidium geen eenduidig antwoord worden gegeven.

De huidige praktijk houdt in dat leden van het Europees Parlement bij het debat aanwezig zijn en het woord mogen voeren, maar de regering niet gehouden is op de beschouwingen van leden van het Europees Parlement te reageren. Ervan uitgaande dat deze praktijk blijft binnen de door de Grondwet getrokken grenzen, kan de vraag worden gesteld of uitbreiding van deze praktijk, bijvoorbeeld met het recht op interruptie – ook wanneer dat slechts jegens een kamerlid mag worden uitgeoefend – is te beschouwen als een grondwettelijk niet toegestane deelname aan een debat.

Gelet op het bovenstaande zou de Kamer graag vernemen hoe, in het kader van de Grondwet, de Raad van State deelname van leden van het Europees Parlement aan een debat beoordeelt. Graag wil ik u verzoeken deze kwestie voor advies aan de Raad van State voor te leggen.

Met vriendelijke groet,

Gerdi A. Verbeet

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Naar boven