30 300 XV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2006

nr. 100
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 april 2006

Tijdens het Algemeen Overleg van 8 februari over de inkomensontwikkeling van huishoudens (30 300 XV, nr. 94) in verband met de introductie van het zorgstelsel heb ik toegezegd een actueel koopkrachtbeeld 2006 te doen toekomen. Met deze brief geef ik, mede namens de minister van VWS, invulling aan deze toezegging. In deze brief wordt ook ingegaan op verschillende door uw kamer aanvaarde moties op het terrein van het inkomensbeleid en het nieuwe zorgstelsel. Dit betreffen de volgende moties:

• Motie De Vries 30 300 XV, nr. 83

• Motie Verburg 30 300 XV, nr. 87 en nr. 88

• Motie Omtzigt, 29 689, nr. 54

• Motie Van Gent, 30 300 XV, nr. 89

Tevens maken wij van deze gelegenheid gebruik om in te gaan op onderzoeken van derden over de inkomenseffecten van het nieuwe zorgstelsel. In de twee bijlagen bij deze brief wordt een overzicht gegeven van het koopkrachtbeeld, de spreiding hieromheen en de oorzaken van deze spreiding.

De eerste bijlage1 is de rapportage van de technische werkgroep die voortkwam uit afspraken uit het Voorjaarsoverleg. In het Voorjaarsoverleg is afgesproken dat het kabinet nader technisch overleg zou voeren met de Stichting van de Arbeid en ouderenbonden, zodat over en weer meer helderheid ontstaat over de koopkrachtcijfers voor 2006.

In het onderzoek van de werkgroep is gezocht naar inzicht in de feitelijke koopkrachtontwikkeling van huishoudens in Nederland. Daarnaast is gekeken of de door vakbonden en NIBUD gesignaleerde specifieke groepen met een inkomensachteruitgang overeenkomen met de groepen die door het kabinet zijn voorzien. Dit bleek het geval te zijn. Hierbij is gebruik gemaakt van het TNS NIPO onderzoek in opdracht van het FNV en het «MHP-zwartboek».

De tweede bijlage1 is het aanvullende onderzoek dat het CPB in opdracht van de werkgroep heeft uitgevoerd. Alle deelnemers van de werkgroep konden zich vinden in de uitkomsten van dit onderzoek. Hieruit blijkt dat vier op de vijf huishoudens in 2006 een hoger reëel besteedbaar inkomen zullen hebben dan in 2005 en één op de vijf een lager inkomen. Ten opzichte van de MEV raming is het beeld verbeterd; de mediaan ligt een half procentpunt hoger op 1½%. De huishoudens die een achteruitgang ondervinden bestaan voor het merendeel uit huishoudens met een bovenmodaal inkomen.

Uit de meest recente ramingen van het CPB blijkt dat de koopkracht van huishoudens in 2006 in doorsnee toeneemt met 1½% (in de raming van september 2005 was dit nog 1%). De verbetering van de koopkracht is vooral te danken aan de door het kabinet ingezette lastenverlichting van 3,5 miljard euro, ofwel gemiddeld bijna 500 euro per huishouden. De belangrijkste maatregelen die het kabinet heeft genomen om de koopkracht te ondersteunen zijn: invoering van de zorgtoeslag, afschaffing onroerend-zaakbelasting voor gebruikers, afschaffing lesgeld voor leerlingen ouder dan 16 jaar in het voortgezet onderwijs, verhoging kinderkorting en kinderopvangtoeslag, verhoging algemene heffingskorting en verlaging van het belastingtarief voor de eerste en tweede schijf.

Toch geeft het actuele koopkrachtbeeld 2006 aanleiding tot nadere maatregelen om in een aantal situaties de koopkracht te verbeteren. Wij gaan hier in de loop van deze brief op in.

Oorzaak «plussen en minnen» zorgstelsel

De overgang naar de nieuwe zorgverzekering leidt, vanwege de eerder bestaande verschillen in premielasten, onvermijdelijk tot plussen en minnen, zelfs nu de invoering van de nieuwe zorgverzekering gepaard is gegaan met ruimhartig flankerend beleid.

De kosten van de zorg liepen tot en met 2005 vooral voor particulier verzekerden sterk uiteen. Sommigen betaalden relatief weinig dankzij een lage particuliere premie, een hoge korting voor het eigen risico, een hoge werkgeversbijdrage of omdat een deel van hun inkomen was vrijgesteld van premieheffing voor ZFW. Anderen betaalden veel vanwege een hoog gezondheidsrisico en weinig of geen werkgeversbijdrage. Met de invoering van de nieuwe zorgverzekering is de grondslag verbreed en zijn de kosten van de zorg in veel opzichten eerlijker verdeeld.

Het nieuwe zorgverzekeringsstelsel deelt de totale kosten in tweeën. De ene helft van de kosten wordt gedekt door een premie van ongeveer € 85 per persoon per maand (nominale premie). Een procentuele bijdrage over het jaarinkomen tot € 30 015 dekt de andere helft van de kosten. Werknemers krijgen de procentuele bijdrage (6,5%) van hun werkgever vergoed, waar zij vervolgens belasting over betalen.

De procentuele premie voor mensen zonder werkgever is gesteld op 4,4%. Dit betreft bijvoorbeeld zelfstandigen, gepensioneerden, personen met private arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, vutters en personen met een privaat nabestaandenpensioen; in totaal zijn er circa twee miljoen verzekerden die over een deel van hun inkomen de 4,4% betalen. Met de premie van 4,4% is het evenwicht gezocht tussen solidariteit (ook inkomens buiten loondienst moeten meedragen aan de totale kosten van de gezondheidszorg) en draagkracht (ook voor de lage inkomens buiten loondienst moet de verzekering betaalbaar zijn).

De introductie van de vaste premie voor iedereen betekent dat werknemers met een inkomen beneden het minimumloon (deeltijdbanen, jongeren) veelal licht in inkomen achteruit gaan. Zij hadden immers op grond van de ziekenfondswet een verzekering voor een onevenredig lage premie. Als regel maken zij echter deel uit van een huishouden met meerdere inkomens, zodat uit oogpunt van draagkracht en solidariteit voor hen een hogere premie gerechtvaardigd is.

In de aanloop naar het nieuwe stelsel is door het kabinet naast deze bedoelde effecten steeds gewezen op de uiteenlopende effecten per individu. Het kabinet heeft dan ook steeds gezegd dat de meeste mensen erop vooruit gaan, maar dat er ook achteruitgang kan zijn. De meest recente raming van het CPB laat zien dat de huidige spreiding in de inkomensontwikkeling niet wezenlijk anders is dan in september 2005 in de MEV 2006 reeds werd gepresenteerd.

Voorbereidende maatregelen inkomenseffecten zorgstelsel

Het kabinet heeft bij de voorbereiding van het stelsel de verschillende inkomensgevolgen zo veel mogelijk vooraf in kaart gebracht en gewogen ten opzichte van de uitgangspunten van solidariteit en draagkracht. Dit heeft in overleg met het parlement geleid tot een aantal flankerende maatregelen.

Om de nominale premie voor mensen met lage inkomens (denk aan degenen die voorheen in het ziekenfonds zaten) betaalbaar te maken is de zorgtoeslag ingevoerd. Dit is een maandelijkse toeslag die de Belastingdienst betaalt aan huishoudens met lage inkomens (alleenstaanden met een inkomen tot ruim € 25 000 en meerpersoonshuishoudens tot ruim € 40 000 per jaar).

Daarnaast is bijvoorbeeld besloten om over bestaande alimentatieverplichtingen geen inkomensafhankelijke bijdrage te heffen. Een ander voorbeeld betreft de arbeidsgehandicapten die nooit een werkgever hebben gehad. Dit zijn circa 100 000 mensen met een WAJONG uitkering. Deze uitkering die standaard vanaf 23 jaar bijna € 12 000 per jaar bedraagt, is voor jongeren van 18 tot en met 22 jaar verhoogd om voor hen de gevolgen van de overgang van het ziekenfonds naar de nieuwe zorgverzekering op te vangen.

De meeste onzekerheid vooraf betrof de situatie van particulier verzekerden die enerzijds een forse vaste premie betaalden en daarvoor anderzijds een tegemoetkoming van hun werkgever kregen. De situatie verschilde enorm van werkgever tot werkgever en dus van persoon tot persoon. Door de introductie van de vaste nominale premie en de verplichte procentuele werkgeversbijdrage kwam de noodzaak van de tegemoetkoming van hun werkgever in een nieuw daglicht te staan. Veel particulieren betaalden namelijk in het oude stelsel een premie die meer dan twee keer zo hoog was als de nieuwe vaste nominale premie. Bovendien ging de achtergrond van de tegemoetkomingen terug tot eerdere stelselwijzigingen of uitruilen bij eerdere cao-besprekingen. Het kabinet heeft dan ook besloten om in deze tegemoetkomingen van werkgevers niet wettelijk in te grijpen. De voortzetting dan wel de stopzetting van deze tegemoetkomingen is overgelaten aan contractspartijen (werkgevers en werknemers). Dit vraagstuk is in vele cao-besprekingen in 2005 behandeld. De trend in de uitkomsten is een diversiteit aan afbouwregelingen, al of niet in combinatie met een andere arbeidsvoorwaarde.

Mede naar aanleiding van de voorlopige rapportage van het NIVEL-onderzoek in september 2005 en het onderzoek van de Belastingdienst naar de buitengewone uitgavenregeling, zijn in het Belastingplan 2006 verbeteringen opgenomen van de buitengewone uitgavenregeling in verband met ziektekosten. De koopkrachtontwikkeling voor chronisch zieken en gehandicapten, die het NIBUD (voor 2005) heeft berekend heeft niet geleid tot nieuwe inzichten.

Door de reeds genomen maatregelen is de inkomenspositie van chronisch zieken en gehandicapten in 2006 gemiddeld genomen verbeterd. De fiscale buitengewone uitgavenregeling houdt door zijn systematiek ook rekening met verborgen kosten die samenhangen met ziekte. Enerzijds gebeurt dit door de forfaits, anderzijds door de vermenigvuldigingsfactor voor specifieke uitgaven. Deze vermenigvuldigingsfactor is bij het Belastingplan 2006 verhoogd van 1,65 naar 2,13. De verhoging van de vermenigvuldigingsfactor leidt ertoe dat het overgrote deel van de specifieke kosten van chronisch zieken en gehandicapten worden vergoed. De doorwerking van de buitengewone uitgavenregeling naar de huur- en zorgtoeslag, via een verlaging van het verzamelinkomen, leidt verder voor veel huishoudens met een laag inkomen binnen deze groep tot additioneel voordeel. De forfaits in de buitengewone uitgavenregeling geven daarnaast een compensatie voor verborgen kosten. Hogere inkomens hebben geen profijt van de hogere vermenigvuldigingsfactor en ondervinden nadeel van het vervallen van het plafond in de drempel van de buitengewone uitgavenregeling. Zij profiteren in 2006 veelal van het verbod op premiedifferentiatie naar risico in de ZVW. Doordat verzekeraars een acceptatieplicht kennen is het voor deze groep makkelijker geworden om tegen een reguliere premie een verzekering te sluiten. Ook hebben veel verzekeraars aangegeven geen aanvullende eisen te stellen bij het afsluiten van aanvullende en collectieve verzekeringen. Hierdoor worden ook chronisch zieken en gehandicapten in staat gesteld om zich optimaal te verzekeren en de hoeveelheid eigen betaalde zorgkosten te beperken. Zij zijn daardoor minder snel aangewezen op compensatie van kosten via de buitengewone uitgavenregeling of de bijzondere bijstand. Mochten de noodzakelijke zorgkosten ondanks bovenstaande de draagkracht van het huishouden overstijgen dan bestaat er voor gemeenten de mogelijkheid om voor verborgen kosten bijzondere bijstand te verstrekken (zowel individueel als categoriaal).

Daarnaast is op verzoek van uw Kamer op dit moment een werkgroep actief die kijkt naar de mogelijkheden voor integratie van de buitengewone uitgavenregeling en de zorgtoeslag. Deze werkgroep kijkt niet alleen naar de mogelijkheden van integratie, maar heeft ook aandacht voor vereenvoudiging, terugdringen van niet-gebruik en het zorgen voor een adequate compensatieregeling voor chronisch zieken en gehandicapten. De compensatie van niet-medische kosten of verborgen kosten zal hierin dan ook een plaats krijgen. De inventarisatie van deze werkgroep zal op een dusdanig tijdstip worden aangeboden dat het nog mogelijk is om voor het zomerreces 2006 hierover met elkaar van gedachten te wisselen.

Tot zover de voorbereidende maatregelen. Het kabinet heeft aan het parlement toegezegd verantwoordelijkheid te nemen voor «onvoorziene en onaanvaardbare gevolgen voor groepen verzekerden» (minister Hoogervorst bij de behandeling van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet in de Eerste Kamer op 3 december 2005).

Een actueel koopkrachtbeeld 2006

Sinds de invoering volgt het kabinet nauwkeurig de inkomenseffecten van het zorgstelsel.

De verschillende onderzoeken en signalen die het kabinet bereikten op dit terrein gaven geen eenduidig beeld. Zo heeft het Nibud 86 voorbeeldsituaties doorgerekend en komt het voor slechts twee van deze standaardhuishoudens tot een negatief koopkrachtbeeld, de MHP presenteerde daarentegen elf probleemcategorieën, de FNV presenteerde een TNS-NIPO-onderzoek, waaruit bleek dat meer dan de helft van de huishoudens een achteruitgang zou ondervinden. Het CPB presenteerde begin april (CEP2006) een stijging van de koopkracht die in doorsnee een 1/4 procentpunt gunstiger was dan het beeld over 2006 zoals dat in september 2005 was gepresenteerd in de MEV.

Dit alles is aanleiding geweest om in het Voorjaarsoverleg af te spreken met alle relevante experts deze gegevens op een rij te zetten en te analyseren welke gevolgen zich feitelijk hebben voorgedaan en of deze effecten waren voorzien.

Ten behoeve van het inzicht in de koopkrachtontwikkeling voor het hele jaar 2006 is het CPB door deze werkgroep verzocht een nieuwe analyse te maken op basis van de meest actuele gegevens. Hieruit blijkt dat vier op de vijf huishoudens in 2006 een hoger reëel besteedbaar inkomen zullen hebben dan in 2005 en één op de vijf een lager inkomen. Ten opzichte van de CEP raming is de koopkracht in doorsnee met nog een ¼ procentpunt verbeterd tot 1½%. De huishoudens die een achteruitgang ondervinden bestaan voor het merendeel uit huishoudens met een bovenmodaal inkomen. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar het bijgevoegde CPB memo «Koopkrachtontwikkeling 2006, plussen en minnen».

De werkgroep heeft unaniem geconcludeerd dat het CPB beeld een goede basis vormt voor te trekken beleidsconclusies (zie bijlage).

Nadere maatregelen

Alles overziend komt het kabinet tot de volgende conclusies en maatregelen.

• Het inkomensbeeld is gunstiger dan in september 2005 nog werd geraamd. Het merendeel van de huishoudens (80%) heeft een positieve inkomensontwikkeling. Het is onmogelijk om alle negatieve effecten te compenseren.

• Getoetst aan de kabinetstoezeggingen acht het kabinet nadere maatregelen gewenst ter compensatie van effecten van het nieuwe zorgstelsel:

1. Ex-werknemers met meerdere inkomensbronnen en een inkomen boven € 30 000 per jaar. Voor deze groep geldt weliswaar per saldo geen koopkrachtverlies, maar wel een liquiditeitseffect waarin het kabinet tegemoet wil komen. In augustus zal de teveel betaalde heffing voor alle niet-actieve 65-plussers terug betaald.

2. Post-actieve ambtenaren behorende tot de kabinetssectoren die voorheen een tegemoetkomingsregeling ontvingen. Het kabinet zal een ruimhartigere overgangsregeling treffen.

3. Nabestaanden met Anw-uitkering en een particulier aanvullend nabestaandenpensioen. Deze groep kan een koopkrachtverlies ondervinden als gevolg van het feit dat in de ZVW particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen niet meer worden uitgezonderd van inkomensafhankelijke bijdrage.

4. Lage inkomens met recht op zorgtoeslag. Zonder wetswijziging zou de zorgtoeslag in juli neerwaarts worden aangepast. Het kabinet heeft besloten om een wetsvoorstel bij uw Kamer in te dienen dat beoogt de aanpassing van de hoogte van de zorgtoeslag niet te doen plaatsvinden. De wetswijziging draagt op deze wijze bij aan rust voor de burgers en de uitvoerende instanties (waaronder de Belastingdienst/Toeslagen).

• Om huishoudens te compenseren voor gestegen vaste lasten acht het kabinet de volgende maatregelen gewenst:

5. Compensatie voor het afnemerstarief voor de MEP 2006 op de energienota. Hiermee is een bedrag gemoeid van 375 miljoen in 2006. Dit levert huishoudens een inkomensvoordeel op van 52 euro per jaar.

6. Het beperken van de stijging van de huren, door uitstel van 1 juli naar 1 januari 2007.

7. Het kabinet neemt een pakket maatregelen op het terrein van de schuldhulpverlening.

Ad 1.

Bij deze groep huishoudens geldt dat zij gedurende het jaar te veel procentuele premie betalen. De premie van 4,4% is niet verschuldigd over inkomen boven € 30 000 maar als er meerdere inkomens zijn wordt de premie over elk inkomen apart ingehouden. Iemand met een inkomen van € 40 000 uit drie bronnen (€ 25 000 plus € 10 000 plus € 5 000) is een premie verschuldigd van 4,4% van € 30 000 (€ 1320 per jaar), maar betaalt 4,4% van € 40 000 (€ 1760 per jaar). Dit verschil kan oplopen tot bijvoorbeeld € 2640 per jaar als iemand drie inkomensbronnen heeft van elk € 30 000. Het ontvangen van inkomens uit meerdere bronnen komt veel voor onder gepensioneerden met naast de AOW verschillende pensioenen. Deze mensen krijgen een correctie bij hun eerstvolgende aangifte inkomstenbelasting. Omdat dit dus uiteindelijk geen negatief inkomensgevolg is, was het effect vooraf in 2005 niet uit de sommen van het Centraal Planbureau en van de ambtelijke diensten naar voren gekomen. Het kabinet acht het gevolg echter wel degelijk zeer bezwaarlijk voor betrokkenen. Het betekent immers een soms zeer forse teruggang in de maandelijkse ontvangst die pas een jaar later, op aangifte, gecorrigeerd wordt.

In zijn brief van 14 februari 2006 heeft de Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat een voorschotregeling denkbaar is gebaseerd op de gegevens van 2005, waarbij de Belastingdienst in de zomer van 2006 de voorschotten ambtshalve uitbetaalt. Daarbij betreft het een regeling voor ouderen met een AOW-, VUT- en/of (pre-)pensioenuitkering. De staatssecretaris heeft daarbij aangegeven nog te bezien of zo’n regeling wetswijziging vergt. Mocht dat zo zijn, dan zal hij tijdig een wetsvoorstel terzake bij uw Kamer indienen.

Ad 2.

Een tweede gevolg van het stelsel waar het kabinet zich over heeft gebogen betreft de afbouw van tegemoetkomingen van werkgevers aan ex-werknemers die niet meer in dienst zijn. Deze afbouw is vergeleken met de afbouw van tegemoetkomingen aan actieve werknemers vaak wezenlijk verschillend omdat voor actieve werknemers in andere arbeidsvoorwaarden is gecompenseerd (bijvoorbeeld voor rijksambtenaren in de eindejaarsuitkering).

Het kabinet kan, en wil niet treden in de afspraken die hierover aan de verschillende onderhandelingstafels zijn gemaakt tussen werkgevers en werknemers. Wel heeft het kabinet in het overleg met sociale partners op 27 februari jl. de gevoelens van de Kamer neergelegd in de moties 30 300 XV, nr. 87 en nr. 88, overgebracht. Het is aan werkgevers en werknemers in betreffende sectoren om eventuele nadere maatregelen te treffen.

Het kabinet zal aan de post-actieve ambtenaren van de kabinetssectoren die tot 2006 gebruik maakten van een tegemoetkomingsregeling in de ziektekosten een extra tegemoetkoming toekennen. Het kabinet stelt hiervoor cumulatief en eenmalig € 130 miljoen ter beschikking. De vormgeving zal nog nader worden bepaald en ingaan in 2007. Doel is dat evenwichtiger afbouwtrajecten voor de tegemoetkomingsregelingen van post-actieven ontstaan. De minister van BZK zal uw Kamer hierover nader informeren.

Ad 3.

Minister Hoogervorst heeft toegezegd in april terug te komen op de motie Omtzigt. Het kabinet beschikt inmiddels over de in de bijlage bij deze brief vervatte gegevens en heeft in dat licht uw verzoek gewogen op de punten van uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid. Het verzoek zou personen met een privaat nabestaandenpensioen of private arbeidsongeschiktheidsuitkering substantieel en structureel bevoordelen ten opzichte van ex-werknemers en zelfstandigen met een even hoog inkomen terwijl daar geen verschillende rechten tegenover staan. Een dergelijke maatregel zou daarmee frontaal botsen met het gelijkheidsbeginsel en bij de rechter geen stand houden indien zelfstandigen en anderen zonder werkgever met een even hoog inkomen eenzelfde laag tarief zouden eisen. Bovendien zijn personen met een privaat nabestaandenpensioen of private arbeidsongeschiktheidsuitkering niet als zodanig bij de Belastingdienst bekend. Uitvoering van de motie zou een op individuele aanvragen berustende nieuwe registratie vergen, hetgeen een unicum zou zijn, en in het lopende jaar niet te realiseren is. Alles overwegende blijft het kabinet bij de conclusie dat integrale uitvoering van deze motie uit oogpunt van uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid niet mogelijk is.

Wel zal het kabinet met ingang van 1 oktober 2006 een structurele tegemoetkoming boven op de Anw-uitkering geven. Het kabinet trekt hier € 16 miljoen voor uit. Per Anw-gerechtigde komt dit neer op € 116 per jaar. Deze maatregel is qua vormgeving gelijk aan de tegemoetkoming die AOW-ers ontvangen.

Ad 4.

De afgelopen periode heeft geleerd dat de gemiddelde premie en daarmee de standaardpremie door de marktdynamiek moeilijk te ramen zijn. In de Wet op Zorgtoeslag is bepaald dat de hoogte van de zorgtoeslag wordt aangepast als de standaardpremie berekend op basis van de werkelijke premies bij het verschijnen van het Centraal Economisch Plan (CEP) meer dan € 25 afwijkt van de raming ten tijde van de Macro Economische Verkenning (MEV). Voor 2006 bleek dit het geval. Voor de burger die zorgtoeslag ontvangt betekent dit besluit extra koopkracht in 2006. De koopkracht van een eenpersoonshuishouden met een maximale zorgtoeslag zal hierdoor met € 46 toenemen en die van een meerpersoonshuishouden met € 92.

Ad 5.

Het afnemerstarief voor de MEP zal per 1 januari 2007 worden afgeschaft. Vooruitlopend hierop zal reeds in 2006 een tegemoetkoming worden verleend. Dit betekent een gunstig effect van 52 euro per aansluiting, dat op een zichtbare wijze zal worden uitgekeerd. Uitgangspunt hierbij is dat de eenmalige uitvoeringskosten in 2006 zullen worden geminimaliseerd. «De minister van EZ zal in een brief nader terugkomen op de nadere uitwerking».

Ad 6.

De invoering van de WOZ-waarde als grondslag voor liberalisatie is verschoven van naar 1 januari 2007, omdat het wenselijk dat voor alle huurders op één moment duidelijk wordt welk nieuw huurregime voor hen van kracht wordt. Aldus gaat de extra huurruimte in het overgangsgebied niet per 1 juli 2006, maar per 1 januari 2007 in. Hierdoor treedt er voor circa 400 000 huishoudens in het overgangsgebied in 2006 een koopkrachtvoordeel van maximaal 0,1% op. Dit betekent voor een gemiddeld huishouden op modaal met een huur van € 350 euro per maand ongeveer € 10 voor 2006.

Ad 7.

Voorts neemt het kabinet een pakket maatregelen op het terrein van de schuldhulpverlening voor een bedrag van € 25 miljoen; het heeft dit pakket tevens van een meerjarige dekking voorzien. Naast de Wet financiële dienstverlening, met daarin o.a. aanscherping van de reclameregels en de reeds aangekondigde maatregelen ter voorkoming van overkreditering (inclusief de verlaging van de maximaal toegestane rente), neemt het kabinet aanvullende maatregelen ter verdere voorkoming van problematische schulden. Hieronder valt het vergroten van de financiële kennis en vaardigheden van mensen, het geven van voorlichting en het ondersteunen van de uitbreiding van de schuldenregistratie.

Concluderend geeft het kabinet zich met deze brief rekenschap van de gevolgen voor de koopkracht van burgers van de introductie van het nieuwe zorgverzekeringstelsel. Tevens geeft het kabinet een politiek oordeel over diverse kwesties en uitspraken van uw kamer.

Met de kennis van nu komt een alleszins acceptabel totaalbeeld naar voren. De koopkracht van 80% van de huishoudens neemt dit jaar naar verwachting toe. Bovendien zijn grote verschillen in zorgkosten tussen huishoudens met min of meer vergelijkbare inkomens, die bestonden door het onderscheid tussen ZFW- en particulier verzekerden, weggenomen.

Resumerend doet het kabinet met de volgende maatregelen recht aan de laatste inzichten over het koopkrachtbeeld 2006.

MaatregelBudgettair effectInkomenseffect
Terugbetaling teveel geheven Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB)0Betreft een liquiditeitseffect
Afbouw regeling postactieven kabinetssectoren130 miljoen, cumulatiefVormgeving volgt
Verhoging ANW uitkering16 miljoen, structureel€ 116 per uitkeringsgerechtigde
Op peil houden zorgtoeslag350 miljoen, 2006Gemiddeld € 46 per rechthebbende
Compensatie MEP375 miljoen, structureel€ 52 per huishouden
Beperking huurverhoging40 miljoen (2006)1€ 10 per betrokken huishouden (2006)
Schuldhulpverlening25 miljoenZie tekst ad. 7

1 Over de periode 2006–2009 telt dit op tot € 165 miljoen.

Voor het jaar 2007 bieden de verminderde EU-afdrachten mogelijkheden voor verdere lastenverlichting. Het kabinet is voornemens hiertoe een bedrag van circa € 1 miljard in te zetten, extra ten opzichte van de CPB-raming voor 2007. Nadere besluitvorming hierover zal plaatsvinden in het proces rond de begroting 2007. Inzet daarbij is een evenwichtige lastenverdeling tussen burgers en bedrijfsleven. Voor burgers zal een verlaging van de WW-premie hiervan onderdeel uitmaken.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven