30 300 XIV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2006

nr. 102
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 20 juli 2006

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft op 14 juni 2006 overleg gevoerd met minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

– de brief van de minister van LNV van 27 april 2006 over stoppen met verplicht vaccineren bij varkens tegen Aujeszky (30 300-XIV, nr. 87);

– de brief van de minister van LNV van 1 mei 2006 met beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Ormel over het afschaffen van de verplichte Aujeszky-vaccinatie (Kamervragen 2005–2006, nr. 1378).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Ormel (CDA) vindt het vreemd dat enkele organisaties op basis van het rapport van het Centraal Instituut voor Dierziekte Controle-Lelystad (CIDC) concluderen dat gedeeltelijk stoppen met vaccineren geen voordelen oplevert. In dat rapport staat juist dat het stoppen met het vaccineren van vleesvarkens een kostenbesparing oplevert. De CDA-fractie is tegen het Europese non-vaccinatiebeleid, maar meent dat er niet voortdurend tegen talloze ziekten moet worden gevaccineerd. Als een ziekte niet voorkomt en als er geen directe dreiging is vanuit andere landen, is vaccinatie overbodig. De CDA-fractie is vooral een tegenstander van het ruimen van gezonde dieren. Indien stoppen met vaccineren de deur naar ruimen op een kier zet, moet niet met vaccineren worden gestopt. Zelfs op een bedrijf waar de ziekte van Aujeszky wordt geconstateerd, hoeft niet geruimd te worden. Na vaccinatie kunnen geïnfecteerde dieren immers door bloedonderzoek opgespoord en afgevoerd worden.

Een van de randvoorwaarden van de minister is dat de partijen in de sector op één lijn zitten. Daaraan wordt niet voldaan, want er is geen bestrijdingsplan dat door alle organisaties wordt gesteund. Het is ook de vraag of er voldoende maatschappelijk draagvlak is. Moeten dierenartsen en houders van hobbydieren niet worden betrokken bij het opstellen van een bestrijdingsplan? Wat is de rol van de overheid in deze discussie? Zijn er voldoende garanties dat de sector in staat is om de controle en handhaving van een eventueel gewijzigde vaccinatiestatus uit te voeren?

Bovendien zijn er welzijnsrisico’s indien bij een uitbraak van de ziekte gecompartimenteerd wordt, vooral als de uitbraak plaatsvindt in een gebied met intensieve veehouderij.

De artikel 10-status houdt in dat een land vrij is van de desbetreffende dierziektes en dat er niet gevaccineerd wordt. Het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) wil stoppen met vaccineren en wil pas later nadenken over een eventuele aanvraag van de artikel 10-status. Stoppen met vaccineren leidt echter onvermijdelijk tot een roep om het aanvragen van de artikel 10-status. Bij een uitbraak van de ziekte zal vervolgens om economische redenen grote druk vanuit de sector worden uitgeoefend om toch tot ruimen over te gaan. Daarom is de CDA-fractie tegen de aanvraag van de artikel 10-status. Het is verheugend dat de sector de artikel 9-status wil behouden. De moderne markervaccins maken de artikel 10-status overbodig voor een aantal ziektes, waaronder de ziekte van Aujeszky. Voor die ziektes kan de artikel 9-status de hoogste status zijn. Die status houdt in dat het land vrij is van de desbetreffende dierziekte. De artikel 10-status staat een modern dierziektebeleid in de weg, is een handelsbarrière en past dus niet in een EU met open grenzen. De minister moet zich in Europees verband inzetten voor een modern dierziektebeleid dat recht doet aan het dierenwelzijn en wetenschappelijke ontwikkelingen. Daarin past geen artikel 10-status.

De CDA-fractie stelt voor om te stoppen met het vaccineren van vleesvarkens en om alle bij de Nederlandse varkenshouderij betrokken organisaties duidelijk te maken dat zij tot overeenstemming moeten komen.

De heer Van der Vlies (SGP) constateert dat in het eerdere rondetafelgesprek overwegend positief werd geoordeeld over een eventuele opheffing van de verplichte vaccinatie tegen de ziekte van Aujeszky, maar dat wetenschappers bedenkingen hadden. Ook voor de SGP-fractie is het ruimen van gezonde dieren bij een eventuele uitbraak van de ziekte onaanvaardbaar.

Mensen die gemoedsbezwaren hebben tegen verplichte vaccinatie, zijn nu gebonden aan een sluitend systeem via regelmatig bloedonderzoek van de varkens. Als dat systeem vervalt vanwege de artikel 10-status en als dan een uitbraak van de ziekte plaatsvindt, komt preventieve vaccinatie aan de orde. Wat is dan de positie van mensen met gemoedsbezwaren? Kan de minister toezeggen dat in het draaiboek rekening gehouden wordt met deze mensen, zodat zij hun onderneming kunnen voortzetten?

De heer Van den Brink (LPF) herinnert eraan dat de vaccinatie tegen de ziekte van Aujeszky de Nederlandse varkenshouderij veel geld heeft opgeleverd omdat dankzij de grotere weerstand van de varkens vooral longontsteking veel minder vaak is voorgekomen. Bij de vraag of de verplichte vaccinatie moet worden afgeschaft, is het niet zo relevant dat Nederland al enige tijd vrij van de ziekte is. Relevanter is dat de Nederlandse varkenssector de afgelopen jaren veel geld heeft verloren omdat het buitenland profiteerde van instortende marktprijzen bij elke uitbraak van een besmettelijke dierziekte in Nederland, hoe klein die uitbraak ook was. Zo zal het buitenland ook profiteren van iedere verdenking van een uitbraak van de ziekte van Aujeszky in Nederland na het afschaffen van de verplichte vaccinatie. Omdat Nederland een exporterend land is, moet met het oog op de prijsvorming geen risico worden genomen.

De partijen in de sector zelf zijn het niet eens over de wenselijkheid van afschaffing van de artikel 10-status. Daar zitten immers zowel voordelen als nadelen aan vast. Als die status wordt gehandhaafd, willen alle landen die status bereiken. Als Nederland de artikel 10-status afschaft, hebben andere landen geen motief meer om naar de artikel 10-status te streven en handelsbelemmerende maatregelen te treffen als in Nederland een uitbraak van de ziekte plaatsvindt. Vanuit het oogpunt van ziektebestrijding en van marktbelangen ligt afschaffing van de artikel 10-status dus voor de hand. Afschaffing van de verplichte vaccinatie staat echter haaks op het Nederlandse pleidooi voor afschaffing van het non-vaccinatiebeleid van de EU. Het is logisch dat de varkenshouderij met het oog op de korte termijn pleit voor afschaffing van de verplichte vaccinatie, maar de vleesverwerkende sector, die de markt goed kent, pleit op basis van het langetermijnbelang juist voor handhaving van de verplichte vaccinatie om de markt optimaal te laten functioneren. De heer Van den Brink denkt persoonlijk dat de vleesverwerkende sector op dit punt gelijk heeft en pleit ervoor om de verplichte vaccinatie van fokzeugen nog vier jaar voort te zetten; voor vleesvarkens kan de verplichte vaccinatie worden afgeschaft.

De heer Waalkens (PvdA), die mede namens de SP-fractie spreekt, is het ermee eens dat de minister voorwaarden stelt aan het afschaffen van de verplichte vaccinatie tegen de ziekte van Aujeszky. Omdat niet aan die voorwaarden is voldaan, is het logisch dat de minister de wens van de primaire sector om die verplichte vaccinatie af te schaffen, vooralsnog niet inwilligt. Het streven naar de hoogste diergezondheidsstatus, de artikel 10-status, past op zich in modern dierziektebeleid, maar aan het afschaffen van de vaccinatie kleven economische en maatschappelijke risico’s. Het zou onverstandig zijn om de artikel 10-status op te heffen, want vaccineren mag geen reden zijn om geen hygiënemaatregelen te nemen en kan bijdragen aan het voldoen aan de maatschappelijke randvoorwaarden. Als de ziekte uitbreekt na afschaffing van de verplichte vaccinatie en als dan tot vaccinatie wordt overgegaan, valt niet te ontkomen aan het ruimen van schijnbaar gezonde dieren. Dat zou leiden tot ontzetting en verwarring bij de consument. Economische voordelen op korte termijn mogen op dit punt niet doorslaggevend zijn.

Omdat Nederland pleit voor afschaffing van het non-vaccinatiebeleid en voor een gericht vaccinatiebeleid, zou afschaffing van de vaccinatie tegen de ziekte van Aujeszky een verkeerd signaal zijn aan de consumenten en aan de andere EU-lidstaten. Op basis van een gericht vaccinatiebeleid moet vaccinatie van de fokzeugen worden voortgezet. Eventueel kan vaccinatie van de vleesvarkens op basis van een ontheffing worden afgeschaft.

De verantwoordelijkheid voor de ziektebestrijding moet niet bij het PVV komen te liggen, maar moet in handen van de overheid blijven. De partijen in de sector zijn het immers nu al niet eens. Het opstellen van een verordening op basis waarvan het PVV de verantwoordelijkheid voor de ziektebestrijding op zich neemt, kan dus niet aan de sector worden overgelaten.

De heer Oplaat (VVD) ontkent dat Nederland vanwege het streven naar beëindiging van het non-vaccinatiebeleid niet zou moeten stoppen met de verplichte vaccinatie tegen de ziekte van Aujeszky. Er ligt immers een compromisvoorstel dat ertoe kan leiden dat het non-vaccinatiebeleid wordt beëindigd.

Het is vreemd dat de primaire sector en de slachterijen, die elkaar hard nodig hebben, het nog steeds niet eens zijn. Er hoeft dan ook nog geen conclusie getrokken te worden. Afschaffing van de verplichte vaccinatie tegen de ziekte van Aujeszky, eventueel alleen voor vleesvarkens, is voor de VVD-fractie bespreekbaar. Ook een toekomstige overgang van de artikel 9-status naar de artikel 10-status is bespreekbaar. Afschaffing van de artikel 10-status, zoals bepleit door de CDA-fractie, betekent dat de deur voor de varkensboer keihard dicht wordt gegooid, terwijl er in de sector juist nog sprake is van verdeeldheid. Die verdeeldheid is overigens niet meer zo groot als voorheen. Het zou verstandig zijn als de minister nagaat of een compromis mogelijk is, waarbij ook belangrijk is waar de regie over de ziektebestrijding komt te liggen.

Antwoord van de minister

De minister benadrukt dat hij niets te maken heeft met het voorliggende probleem: zowel de consequenties van afschaffing van de verplichte vaccinatie als de ziektebestrijding zijn primair zaken van het bedrijfsleven zelf. Zijn standpunt is nog steeds dat hij afschaffing van de verplichte vaccinatie om de artikel 10-status te verwerven, niet zal tegenhouden als de betrokken partijen het daarover eens zijn. Wel is hij uiteraard bereid om te helpen bij het vinden van een oplossing. Daartoe stelt hij voor om voor 1 januari 2007 op basis van een door hem goedgekeurd bestrijdingsplan een oefening te doen met een gesimuleerde uitbraak van de ziekte. Een deel van de twijfel van de vleesverwerkende sector hangt immers samen met de vraag of het bedrijfsleven adequaat kan reageren op een uitbraak van de ziekte. Als de oefening bevredigend verloopt, kan worden besloten om vanaf 1 januari 2007 de verplichte vaccinatie van vleesvarkens af te schaffen. Vervolgens kan in 2007 nogmaals een simulatieoefening plaatsvinden. Als daaruit blijkt dat de bestrijding volstrekt waterdicht is, kan per 1 januari 2008 de verplichte vaccinatie volledig worden afgeschaft. Dat zou betekenen dat Nederland per 1 januari 2009 de artikel 10-status verkrijgt. De minister hoopt dat het bedrijfsleven het eens kan worden op basis van dit verstandige voorstel.

Het streven om het non-vaccinatiebeleid van de EU ter discussie te stellen, is niet in strijd met eventuele verwerving van de artikel 10-status. Ook onder de artikel 10-status blijft het immers mogelijk om vaccinatie bij een uitbraak van de ziekte gericht toe te passen als ziektebestrijdingsinstrument. In het gebied waar dan wordt gevaccineerd, wordt de artikel 10-status geschorst totdat die weer kan worden toegekend en hoeft er niet geruimd te worden. Er zijn immers methoden om besmette dieren op te sporen en vervolgens kan op basis van het bestrijdingsplan gekozen worden tussen vervroegd afvoeren of ruimen. Het deel van het land waar niet wordt gevaccineerd, behoudt de artikel 10-status.

Het systeem van gezondheidsstatussen is algemeen gangbaar, ook buiten de EU, en ondersteunt het dierziektebeleid. Als een land kan aantonen dat het vrij is van een ziekte, mag het bepaalde maatregelen achterwege laten en mag het garanties vragen aan buitenlandse leveranciers van producten of dieren, zodat er minder kans is op insleep van de ziekte. De artikel 9-status en de artikel 10-status worden op grond van Richtlijn 64/432 door de EU toegekend als erkenning van de diergezondheidsstatus van een land of van een deel van een land. De artikel 10-status is toegekend aan vele EU-lidstaten, bijvoorbeeld Duitsland en Denemarken en ook aan een groot deel van Frankrijk. De bepalingen van Richtlijn 64/432 zijn essentieel voor de dierziektebestrijding en de intracommunautaire handel van runderen en varkens. Als een land een bepaalde aanwezige dierziekte wil bestrijden, kan het een bestrijdingsplan voorleggen aan de Europese Commissie en vragen om toekenning van de artikel 9-status, zodat eisen aan de import kunnen worden gesteld. Als een land heeft bewezen dat de ziekte is verdreven en dat geen voortdurende vaccinatie meer nodig is, kan het vragen om erkenning van de artikel 10-status, zodat nog hogere eisen aan de import kunnen worden gesteld.

Nadere gedachtewisseling

De heer Ormel (CDA) vindt het voorstel van de minister verstandig, maar vraagt of ook de dierenbescherming, hobbydierhouders en dierenartsen bij de oefeningen en de verdere voorbereidingen betrokken worden.

Bij het verkrijgen van de artikel 10-status ontstaat in de praktijk economische druk om te gaan ruimen, net zoals bij de uitbraak van mond- en klauwzeer is gebeurd. Ruimen moet juist niet tot de mogelijkheden behoren.

De heer Van der Vlies (SGP) vraagt of de positie van mensen met gemoedsbezwaren wordt verankerd in het bestrijdingsplan.

De heer Van den Brink (LPF) wijst erop dat bij een artikel 10-status een uitbraak van de ziekte moet worden gemeld, wat op de markt altijd onrust veroorzaakt. Als die onrust niet snel genoeg kan worden weggenomen, ontstaat grote druk om te ruimen. Hij is daarom tegen het tijdpad in het voorstel van de minister, omdat dat leidt tot een snelle verwerving van de artikel 10-status.

De heer Waalkens (PvdA) spreekt zijn blijdschap uit over het feit dat het voorstel van de CDA-fractie om de artikel 10-status af te schaffen, vakkundig is weerlegd.

Het bestrijdingsplan moet onderhevig zijn aan goedkeuring door de minister, want dergelijke bindende verordeningen vallen onder de competentie van de regering. Sterker nog: de overheid, die heeft aangetoond dat zij de bestrijding goed kan organiseren, moet de bestrijding in eigen hand houden en niet in medebewind door het PVV laten uitvoeren. De financiering van het bestrijdingsplan is uiteraard wel een zaak van de sector.

Het voorstel van de minister heeft een zeer ambitieus tijdpad. Er kan beter worden gekozen voor een meer geleidelijke fasering.

De heer Oplaat (VVD) constateert dat de CDA-fractie met haar voorstel de plank geheel heeft misgeslagen. Hij steunt het voorstel van de minister. De bal ligt nu bij het bedrijfsleven.

De minister wijst erop dat het voorstel van de CDA-fractie niet gericht is op de korte termijn, maar op afschaffing van de artikel 10-status in brede zin en op lange termijn. Hij is tegen dat voorstel, maar de aard van het voorstel is door andere sprekers verkeerd geïnterpreteerd.

De dierenbescherming, hobbydierhouders en dierenartsen worden inderdaad betrokken bij de oefeningen en de verdere voorbereidingen.

De minister ontkent dat op basis van zijn voorstel economische druk kan ontstaan om toch te gaan ruimen. Gevaccineerde dieren kunnen immers gewoon worden verkocht. Hoe sneller de ziekte wordt opgespoord, des te sneller kan er worden gevaccineerd om de ziekte te beteugelen. Dit is overigens een afweging voor het bedrijfsleven. Bij incidenten ontstaat altijd onrust, maar dan gaan de landbouwraden direct aan de slag om in het buitenland de situatie te verduidelijken.

De ziektebestrijding is een zaak van het bedrijfsleven en zal daarom in medebewind door het PVV worden uitgevoerd. Het bestrijdingsplan moet door de minister worden goedgekeurd en het ministerie zal nauwkeurig toezicht houden op de bestrijdingsoefeningen.

De minister zegt toe dat de positie van gemoedsbezwaren verankerd wordt in het bestrijdingsplan.

Wat het tijdpad van het voorstel van de minister betreft: op basis van dat voorstel wordt de artikel 10-status pas per 1 januari 2009 bereikt. Dat is een redelijke termijn waarbinnen de betrokken partijen het eens moeten kunnen worden. Als dat lukt, zal het voorstel worden uitgevoerd. Dat is de enige mogelijke uitweg uit de huidige impasse.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Van Leiden


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Mosterd (CDA), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Eerdmans (LPF), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Kruijsen (PvdA), Nijs (VVD), Lenards (VVD) en Willemse-van der Ploeg (CDA).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Hofstra (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Krähe (PvdA), Herben (LPF), Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Özütok (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van As (LPF), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA), Verdaas (PvdA), Veenendaal (VVD), Örgü (VVD) en Jager (CDA).

Naar boven