nr. 97
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 augustus 2006
Mede namens Minister Donner van Justitie bied ik u de aanbevelingen aan,
die de OESO heeft opgesteld (in de Engelse taal) na een examen van Nederland
op basis van het OESO-Verdrag ter bestrijding van omkoping van buitenlandse
ambtenaren bij internationale handelstransacties (Trb 1998, 54)1. Bijgevoegd is tevens een persverklaring 2.
De afgelopen maanden was het Koninkrijk der Nederlanden onderworpen aan
een zogenoemd «examen fase 2» in het kader van het genoemde OESO-verdrag.
Dit examen werd uitgevoerd door een commissie bestaande uit vertegenwoordigers
van twee landen (Ierland en Noorwegen), die waren aangewezen door de OESO-werkgroep
tegen omkoping alsmede uit leden van het secretariaat van deze werkgroep.
In de week van 12 juni jl. werd dit examen («peer review»)
afgesloten met de aanvaarding van het onderzoeksrapport inclusief genoemde
aanbevelingen door de voltallige OESO-werkgroep.
Het toezicht op de implementatie van het Verdrag door de aangesloten landen
geschiedt in twee fasen. In de eerste – inmiddels afgesloten –
fase (2001) was de aandacht erop gericht om te beoordelen of de wetgeving
van de deelnemende landen voldeed aan de eisen van het OESO-Verdrag en ook
van de Aanbeveling van de OESO-Raad tegen omkoping. In de tweede fase wordt
onderzocht, hoe de wetten in de praktijk worden toegepast, waarbij de kernvraag
is, of er vervolgd en veroordeeld is. De bevindingen van de OESO-werkgroep
worden vastgelegd in landenrapporten, die worden vergezeld van aanbevelingen
ter verbetering van de implementatie. Hierna moet het beoordeelde land jaarlijks
rapporteren aan de Werkgroep, totdat deze van oordeel is dat aan de gestelde
vereisten is voldaan.
Nederland heeft met goed gevolg de eerste fase van het onderzoek in 2001
doorstaan. De wetgeving werd toen grosso modo op orde bevonden, al had de
Werkgroep destijds kritiek op de wijze waarop in de fiscaliteit de niet-aftrekbaarheid
van steekpenningen was geregeld. Deze kritiek zag op de eis van
een voorafgaande strafrechtelijke veroordeling, alvorens de aftrek kon worden
geschrapt. De betreffende wetgeving is inmiddels aangepast (april 2006) en
door de OESO verwelkomd. De tweede fase van de evaluatie heeft Nederland nu
met goed gevolg afgesloten. Na een uitwisseling van schriftelijke vragen en
antwoorden in het afgelopen najaar heeft bovengenoemde examencommissie Nederland
bezocht van 30 januari tot en met 3 februari 2006. In die examenweek
heeft de commissie circa honderd personen gehoord, die zijn betrokken bij
de bestrijding van omkoping in het buitenland. Op basis daarvan, alsmede op
basis van verder door Nederland schriftelijk en mondeling verstrekte informatie,
heeft de commissie het conceptrapport aan de Werkgroep voorgelegd. Van 12
tot 15 juni 2006 is dat rapport in de Werkgroep besproken en na bijstellingen
door de Werkgroep op 15 juni definitief vastgesteld.
In het algemeen had de Werkgroep vrede met de wijze waarop Nederland uitvoering
heeft gegeven aan het OESO-Verdrag. Het rapport laat zich positief uit over
de instelling van de post van Landelijke Officier van Justitie voor Corruptie
met een coördinerende taak. Ook wordt tevredenheid uitgesproken over
de verbeteringen op het terrein van corruptiebestrijding die onlangs bij de
Rijksrecherche zijn doorgevoerd.
De aanbevelingen betroffen: proactiever vervolgingsbeleid, betere coördinatie
tussen instanties betrokken bij onderzoek en vervolging, verhoging van maximum
geldboetes voor rechtspersonen, minder ruime definitie van facilitation payments
(smeergeld, waarvoor niet wordt vervolgd), en verbetering van procedures bij
melding van (omkopings)misdrijven. Tevens werd door de Werkgroep sterk aangedrongen
op ratificatie van het OESO-Verdrag ter bestrijding van omkoping door de Nederlandse
Antillen en Aruba. Gelet op het feit dat de Nederlandse belastingwetgeving
aangaande niet-aftrekbaarheid van steekpenningen onlangs is aangepast, wilde
de Werkgroep ook oog houden op de ontwikkelingen op dit terrein.
Het beleid van de regering is erop gericht naar vermogen uitvoering te
geven aan de aanbevelingen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
C. E. G. van Gennip