nr. 269
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2006
Hierbij stel ik de vaste commissie BZK op de hoogte van het feit dat de
motie Van der Ham met kamerstuk 30 300 VIII, nr. 30 is afgehandeld,
in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Financiering
in het hoger onderwijs, 30 387, nr. 8 van 28 maart 2006, in
de gedrukte versie op pagina 27 en 28.
De vraag en het betreffende antwoord luiden:
De leden van de D66-fractie vinden het van belang dat
studenten zich naast hun studie ook kunnen ontplooien door middel van het
vervullen van relevante bestuursfuncties. Dit moet volgens het wetsvoorstel
mogelijk gemaakt worden door middel van het «profileringsfonds».
De beslissing over het al dan niet in aanmerking komen voor ondersteuning
wordt neergelegd bij de universiteiten en hogescholen. Dit kan ertoe leiden
dat zij slechts bestuursfuncties faciliteren in organisaties die een vrij
directe relatie hebben met hun instelling. Breder georiënteerde, maar
maatschappelijk wel belangrijke bestuursfuncties in bijvoorbeeld politiekejongerenorganisaties
dreigen zo buiten de boot te vallen. De leden van deze fractie willen weten
wat de regering hierover precies heeft afgesproken met de studenten- en jongerenorganisaties,
en hoe zij tegen deze problematiek aankijkt. Welke oplossingsrichtingen ziet
de regering, zo vragen deze leden.
De regering heeft geen afspraken met studentenorganisaties gemaakt over
onderdelen van het wetsvoorstel inclusief het profileringsfonds. Dit profileringsfonds
is vergelijkbaar met de huidige voorziening via het afstudeerfonds waarbij
het instellingsbestuur in bijzondere omstandigheden financiële ondersteuning
kan verstrekken (in relatie tot de prestatiebeurs) na instemming van de medezeggenschapsraad.
Het vervullen van maatschappelijk relevante bestuursfuncties buiten de universiteit
zoals die bij politiekejongerenorganisaties of sportverenigingen kan gelet
op het profiel van de instelling reden zijn om in de criteria
van belang bij de financiële ondersteuning ten laste van het profileringsfonds
op te nemen.
Overigens blijft de wettelijke bepaling over financiële ondersteuning
door de minister van een student die bestuurslid is van een politiekejongerenorganisatie
van enige omvang of van een landelijke organisatie van enige omvang waarbij
de behartiging van een maatschappelijk of onderwijskundig belang bestaan.
Deze bepaling is in de huidige WHW opgenomen in artikel 7.51, zevende lid
en zal na de onderhavige wetswijziging geschieden op basis van artikel 7.51a.
Op basis van de Regeling administratieve bepalingen landelijke afstudeersteun
hoger onderwijs kunnen de genoemde organisaties aanspraak maken op financiële
ondersteuning.
Voor maximaal 20 politieke jongeren organisaties en andere landelijke
organisaties is per organisatie voor een door hen aangewezen vertegenwoordiger één
beurs beschikbaar. Een van de voorwaarden om als vertegenwoordiger in aanmerking
te komen voor de financiële ondersteuning is dat deze studeert aan een
universiteit of hogeschool. Hiervoor is jaarlijks € 320 000
euro beschikbaar. De regering acht het niet vanzelfsprekend dat het budget
voor het hoger onderwijs nog verder wordt aangesproken in verband met de ondersteuning
en daarmee indirecte financiering van deze organisaties.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
B. J. Bruins