nr. 63
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 december 2005
Op verzoek van het kabinet breng ik het volgende onder uw aandacht.
Onlangs heeft het lid Herben een amendement ingediend op de begroting
2006 van Defensie, inhoudende de ophoging van de personele sterkte van de
Koninklijke Marechaussee (Kamerstukken II, 30 300 X, nr. 34). Ter compensatie
zijn daarbij twee amendementen op andere begrotingshoofdstukken ingediend,
te weten een taakstellende ontvangstenverhoging op de begroting van Justitie
(Kamerstukken II, 30 300 VI, nr. 28) en een uitgavenverlaging op de begroting
van Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II, 30 300 IV, nr. 19).
Een ander voorbeeld van begrotingshoofdstukoverschrijdende amendementen
betreft de amendementen van het lid Van der Laan op de begroting van VWS 2006
(inzake de verhoging van het budget voor behandelplaatsen voor chronisch heroïneverslaafden),
waarvoor deels ook compensatie is gezocht op de begroting van Justitie (Kamerstukken
II, 30 300 XVI, nr. 34, en 30 300 VI, nr. 15).
De Tweede Kamer hanteert traditiegetrouw een bepaalde wijze van amendering
van begrotingen. Hierbij worden samenhangende voorstellen die betrekking hebben
op meer dan één begrotingshoofdstuk meestal door middel van
een motie bij de algemene politieke dan wel bij de financiële beschouwingen
aan het kabinet voorgelegd. Voorbeelden hiervan zijn de motie-Verhagen c.s.
bij de algemene politieke beschouwingen van vorig jaar (Kamerstukken II, 29 800,
nr. 4) en de moties van Verhagen, Van Aartsen en Dittrich die bij de algemene
politieke beschouwingen van dit jaar zijn ingediend (Kamerstukken II, 30 300,
nrs. 9, 17 en 22). Indien dergelijke moties worden aangenomen, wijzigt het
kabinet de desbetreffende begrotingshoofdstukken via nota’s van wijziging.
Bij de behandeling van de begrotingshoofdstukken hoeven dergelijke voorstellen
vervolgens niet meer via amendementen te worden ingebracht. Alleen amendementen
waarmee beoogd wordt verschuivingen binnen eenzelfde hoofdstuk aan te brengen,
zijn dan nog aan de orde.
Deze werkwijze heeft voor zowel de Kamer als het kabinet duidelijke voordelen.
Allereerst kunnen de voorgestelde verhogingen en de verlagingen van de uitgaven
(en van eventueel de niet-belastingontvangsten) in goede onderlinge samenhang
worden bezien. Dit leidt tot een betere afweging tussen de beleidsdoelstellingen
die niet langer kunnen worden gehaald vanwege het ontbreken van voldoende
budget, en de beleidsdoelstellingen waarvoor extra budget beschikbaar wordt
gesteld. Een integrale afweging van de prioritair geachte doelstellingen,
verbonden met de uitgavenverhoging, is dan mogelijk. Daarnaast speelt bij
deze wijze van amendering de volgorde van behandeling van de begrotingshoofdstukken
geen rol en daarmee hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden, hetgeen
wel het geval is bij de amendementen Herben en Van der Laan.
De wijze van begrotingshoofdstukoverschrijdende amendering via in eerste
instantie een motie tijdens de algemene politieke dan wel tijdens de financiële
beschouwingen voorkomt dat een vakminister de facto niet alleen zijn eigen
begroting moet verdedigen, maar ook die van een collega. In de onderhavige
gevallen betekent dit dat de minister van Defensie ook de begrotingen van
Justitie en van Koninkrijksrelaties verdedigt (voor wat betreft de voorgestelde
compenserende bijstellingen) en de minister van VWS de begroting van Justitie.
Deze verdediging kan, gelet op hun rol, beter aan de minister-president of
aan de minister van Financiën worden gevraagd bij de algemene politieke
of bij de financiële beschouwingen.
Het verzoek van het kabinet is het vorenstaande te betrekken bij de beschouwingen
rond de behandeling van de onderhavige amendementen.
De Minister van Financiën,
G. Zalm