30 256 (R 1800)
Goedkeuring van het op 25 april 2005 te Luxemburg totstandgekomen Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (met Akte, Protocol, Slotakte en Bijlagen); Trb. 2005, 196

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 15 november 2005

De vaste commissie voor Europese Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt, aan de hand van de hierna weergegeven inhoudsopgave, verslag uit van haar bevindingen.

INHOUDSOPGAVEblz.
   
I.ALGEMEEN2
   
II.SPECIFIEKE VRAGEN (aan de hand van de Memorie van Toelichting (MvT))5
1.2Context: historische achtergrond en betekenis voor Bulgarije en Roemenië en voor de Europese Unie5
1.3Aanloop naar de onderhandelingen en het onderhandelingsproces, gevolgen van de uitbreiding voor het functioneren van de Europese Unie en gereedheid van de Unie voor de uitbreiding5
1.4Inhoud en strekking van het Verdrag6
1.5Voornaamste onderhandelingskwesties en Nederlandse inzet7
 1.5.1 Beoordeling van de gereedheid aan de hand van de Kopenhagencriteria7
 1.5.2 Vrijwaringsclausules11
 1.5.3 Uitstelclausule12
 1.5.4 Justitie en Binnenlandse Zaken13
 1.5.6 Vrij verkeer van werknemers13
 1.5.7 Financiële aspecten14
 1.5.8 Milieu14
1.6Koninkrijkspositie15
   
2.2Artikelsgewijze toelichting van de Akte15
 2.2.1 Eerste deel: beginselen (artikelen 1 tot en met 8)15
    Artikel 4: Schengenacquis15
    Artikel 6: verdragsverplichtingen van de Europese Unie en de lidstaten15
 2.2.3 Derde deel: permanente bepalingen (artikelen 19 tot en met 22) 15
    Hoofdstuk 7 – Landbouw15
    Hoofdstuk 10 – Belastingen16
 2.2.4 Vierde deel: tijdelijke bepalingen (artikelen 23 tot en met 42)16
    Titel I – Overgangsmaatregelen16
    Hoofdstuk 2 – vrij verkeer van personen16
 2.2.5 Vijfde deel: bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van deze Akte (artikelen 43 tot en met 61)16

I. ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van het voorstel van Rijkswet houdende goedkeuring van het op 25 april 2005 te Luxemburg totstandgekomen Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie. Deze leden staan positief tegenover uitbreiding van de EU met landen, die voldoen aan de criteria die daarvoor tijdens de Top van Kopenhagen in 1993 zijn gesteld. Het vergroot het gebied waar de Europese normen en waarden van toepassing zijn en dat is voor de betrokken nieuwe lidstaten een belangrijk voordeel, die zijn uitwerking op een verder uitdragen van de Europese waarden en normen in de wereld niet zal missen, aldus de leden van de CDA-fractie. Om deze reden staan de leden van de CDA-fractie in principe positief tegenover de uitbreiding van de EU met Bulgarije en Roemenië, mits de betrokken landen de Kopenhagencriteria hebben vervuld. Daarover bestaat, naar aanleiding van de recent verschenen voortgangsrapportage van de Europese Commissie, bij deze leden ernstige twijfel. Met name ten aanzien van de beginselen van de rechtsstaat maakt de Commissie kritische kanttekeningen en worden ernstige tekortkomingen geconstateerd.

De regering dringt er bij de Tweede Kamer op aan om deze goedkeuringswet kort na het kerstreces plenair af te handelen. De leden van de CDA-fractie kunnen niet akkoord gaan met deze procedure. Deze leden willen eerst de voortgangsrapportage van april 2006 afwachten voordat verdere parlementaire behandeling kan plaats vinden. Zij zijn van mening, dat het onverantwoord is om de Kamer voor het verschijnen van deze voortgangsrapportage een besluit te laten nemen over de goedkeuringswet. De leden van de CDA-fractie kunnen de haast van de regering ook niet verklaren, omdat de vaststelling in de Tweede Kamer van de goedkeuringswet voor de meest recente uitbreiding van de Europese Unie, de zogeheten Laken-10, minder dan zes maanden voor de toetreding heeft plaats gevonden.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel en staan in het algemeen genomen positief tegenover uitbreiding van de Europese Unie met deze twee landen. Verankering binnen de Europese samenwerking en -lotsverbondenheid van deze landen zou, net als bij de vorige uitbreiding van de Europese Unie, opnieuw een historische stap zijn in het licht van de vervaging van de tweedeling van Europa zoals die tientallen jaren heeft bestaan, aldus deze leden.

De leden van de PvdA-fractie menen dat lotsverbondenheid in plaats van politieke- en militaire rivaliteit, ook in de toekomst een antwoord kan bieden op uitdagingen zoals globalisering, internationale terrorisme, vergrijzing en internationale migratiestromen. Sinds het begin van de jaren 50 van de vorige eeuw is de Europese samenwerking de meest succesvolle samenwerkingsvorm tussen landen die de geschiedenis ooit heeft gekend en heeft deze samenwerking in belangrijke mate bijgedragen aan de vrede en stabiliteit in Europa.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat dit wetsvoorstel zeer zorgvuldige behandeling verdient. Het is immers zowel in het belang van de kandidaten, als in het belang van de Unie, dat aan de vereisten van lidmaatschap wordt voldaan alvorens toetreding plaatsvindt, door tijdig eventuele knelpunten op te lossen en vrijwaringsmaatregelen te treffen voor die onderwerpen en gebieden waar nog in onvoldoende mate het niveau is bereikt dat door de EU wordt verlangd.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de goedkeuringswet. Deze leden hechten groot belang aan een zorgvuldige uitbreiding van de Europese Unie met Bulgarije en Roemenië. Beide landen dienen hun plaats in de Europese Unie op korte termijn te kunnen innemen. Deze uitbreiding zal, mits zorgvuldig uitgevoerd, de Europese Unie versterken. Mede daarom hechten de leden van de VVD-fractie zeer aan het vasthouden aan gemaakte afspraken, de Kopenhagen-criteria, die deze uitbreiding tot een succes moeten maken. De leden van de VVD-fractie achten dit in het belang van Nederland, van de Europese Unie en zeker ook in het belang van de toetredende landen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie.

De leden van de GroenLinks-fractie nemen met genoegen kennis van de vele vorderingen die beide kandidaat-lidstaten hebben gerealiseerd. Toch stellen deze leden ook vast dat, gezien de sombere toon van het laatste rapport van de Europese Commissie, er nog veel moet gebeuren wil het definitieve groene licht voor toetreding gegeven kunnen worden. Deze leden willen dan ook een paar punten van zorg aangeven. Gezien de recente mededelingen van de Europese Commissie betreffende de voortgang van beide kandidaat-lidstaten zijn de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat de ratificatie van het desbetreffende toetredingsverdrag plaats dient te vinden nadat de Kamer kennis heeft kunnen nemen van de voortgangsrapportage van de Europese Commissie die in het voorjaar van 2006 zal verschijnen. De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat uitstel van ratificatie als signaal dient dat zij de vorderingen op de voet volgen en dat zij hopen op grote inzet van beide landen om het geplande schema voor toetreding niet in gevaar te brengen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering dat signaal aan de kandidaat-lidstaten over te brengen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel tot ratificatie van het Toetredingsverdrag en de voorliggende reactie van de regering op de voortgangsrapportage van de Europese Commissie. Deze leden stellen dat D66 als pro-Europese partij de uitbreiding van de Europese Unie consequent heeft gesteund als middel om onze welvaart en verworvenheid te waarborgen. De leden van de D66-fractie stellen als voorwaarde voor ratificatie van toetreding van zowel Bulgarije als Roemenië tot de Europese Unie dat deze landen voldoen aan de criteria die zijn vastgesteld in 1993 in Kopenhagen en die zijn uitgewerkt in het Toetredingsverdrag. De leden van de D66-fractie zijn voorts verheugd over de vooruitgang die beide landen sinds de vorige rapportage van de Europese Commissie hebben geboekt.

De leden van de D66-fractie menen dat hervormingen die een belangrijke bijdrage leveren aan positieve veranderingen in beide landen worden geïnspireerd door het vooruitzicht van toetreding. Deze leden vragen of de regering hun mening deelt dat de beslissing over de ratificatie van het Toetredingsverdrag het belangrijkste politieke drukmiddel is dat Nederland tot haar beschikking heeft om de noodzakelijke hervormingen door te voeren in deze landen. Gezien de conclusie van de Europese Commissie in haar rapportage dat in beide landen nog veel hervormingen nodig zijn om het acquis te implementeren, zijn deze leden van mening dat deze politieke druk gewenst is – en dat, naar het zich laat aanzien, voorlopig ook blijft.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het op dit tijdstip te vroeg en onwenselijk is om tot een definitief besluit te komen over het al dan niet ratificeren van het Toetredingsverdrag. Zij zullen de volgende rapportage van de Europese Commissie in het voorjaar van 2006 afwachten en dan een beslissing nemen. Het afhankelijk stellen van deze beslissing aan het voldoen aan gestelde criteria, draagt er naar de mening van deze leden toe bij dat de politieke druk op Bulgarije en Roemenië optimaal blijft. Daarentegen denken deze leden niet dat het wenselijk is om een signaal te sturen dat uitstel aan de orde zou zijn. Dit zou de hervormingskracht kunnen demotiveren of verzwakken en dus onwenselijk zijn, aldus de leden van de D66-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met kritische belangstelling kennis genomen van de goedkeuringswet.

De leden van de SGP-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot goedkeuring van het verdrag dat de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU regelt. Deze leden zijn voorstander van deze toetreding, maar menen wel dat die onder de juiste voorwaarden plaats moet vinden en dat door beide landen op geloofwaardige wijze aan die voorwaarden voldaan moet zijn. Niet voor niets behoorden Bulgarije en Roemenië niet tot de Laken-10 die op 1 mei 2004 zijn toegetreden. De achterstanden in beide landen waren van dien aard dat toetreding op dat moment absoluut onverantwoord geweest zou zijn. De achterstanden zijn echter ook op dit moment nog zo groot, dat de leden van de SGP-fractie diverse kritische vragen willen stellen teneinde zich een goed oordeel te kunnen vormen of gebruikmaking van de uitstelclausule voor beide of één van beide landen aan de orde zou kunnen zijn.

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de ernstige overstromingen die dit jaar vooral Roemenië en in mindere mate ook Bulgarije getroffen hebben. Zij vragen de regering hoe groot de financiële schade is en hoeveel geld Roemenië zelf uittrekt voor herstel, alsook voor structurele maatregelen tegen hoog water. Ook vragen zij de regering een overzicht te geven van de bijdragen door de EU en individuele lidstaten om Roemenië te helpen bij herstelwerkzaamheden. Deze leden vragen of een en ander niet een dusdanig beslag legt op Roemenië’s financiële middelen en administratieve capaciteit dat het ten koste gaat van de intensieve voorbereidingen voor toetreding op 1 januari 2007. Zij vragen of de gevolgen van de natuurrampen zullen leiden tot substantiële vertragingen in de voorbereiding op EU-lidmaatschap.

Het lid van de Groep Wilders heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie. Het lid van de Groep Wilders is van mening dat deze twee landen geen lid mogen worden van de Unie. Dit lid is van mening dat op grond van de ernstige gebreken met betrekking tot de corruptie en de beginselen van de rechtsstaat er niet gesteld kan worden dat deze landen aan de criteria voldoen om volwaardig toe te kunnen treden tot de EU en is van mening dat de parlementaire behandeling van deze goedkeuringswet niet voor het verschijnen van de voortgangsrapportage in april 2006 moet plaatsvinden. Het heeft overigens de voorkeur van dit lid dat er geen enkele EU-uitbreiding meer plaatsvindt. Het lid van de Groep Wilders is namelijk van mening dat de uitbreidingsdrift van de EU in algemene zin een halt toegeroepen moet worden. Er moet een definitieve pas op de plaats gemaakt worden bij de uitbreiding van de EU. Dit lid wenst geen verdere uitbreiding, ook niet met Bulgarije en Roemenië. Het lid van de groep Wilders is van mening dat de EU haar absorptievermogen heeft bereikt. Ook worden jaarlijks vele miljoenen euro’s van het EU-budget uitgegeven aan pre- en post-accessiesteun. Ondertussen blijft Nederland de grootste netto-betaler van de EU. Het lid van de groep Wilders is van mening dat dit geld beter uitgegeven kan worden in Nederland aan bijvoorbeeld ouderenzorg en lagere belastingen. Het lid van de groep Wilders constateert ook dat er geen draagvlak bestaat voor een verdere uitbreiding onder de Nederlandse bevolking. Gelet op bovenstaande verzoekt het lid van de Groep Wilders de regering met klem dit wetsvoorstel in te trekken.

II. SPECIFIEKE VRAGEN (aan de hand van de Memorie van Toelichting (MvT))

1.2 Context: historische achtergrond en betekenis voor Bulgarije en Roemenië en voor de Europese Unie

Met betrekking tot het gestelde op blz. 3 van de MvT: «De verder uitgebreide Unie kan sterker in de wereld staan, wanneer zij eensgezind optreedt.» verzoeken de leden van de CDA-fractie de regering aan te geven op welke wijze zij deze doelstelling wil bereiken, nu de Europese grondwet van tafel is.

Met betrekking tot de door de regering uitgesproken verwachting dat de verder uitgebreide Europese Unie beter in staat zal zijn gemeenschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden, vragen de leden van de SP-fractie waarop deze verwachting gebaseerd is. Ook vragen zij of de regering verwacht dat de bestaande besluitvormingsprocedures van de Unie ook na de toetreding van Bulgarije en Roemenië zullen voldoen. Met betrekking tot de verwachting die de regering uitspreekt dat de handel met en de investeringen in beide landen verder zullen toenemen, verzoeken de leden van de SP-fractie de regering om aan te geven in welke mate zij verwacht dat de handel tussen Nederland en Bulgarije en Roemenië zal toenemen na toetreding en in welke sectoren een eventuele toename het meest waarschijnlijk is. Ook vragen de leden van de SP-fractie de regering aan te geven wat de invloed zal zijn op de handel met en de investeringen in beide landen indien deze landen geen volwaardig lid van de Europese Unie zouden worden.

1.3 Aanloop naar de onderhandelingen en het onderhandelingsproces, gevolgen van de uitbreiding voor het functioneren van de Europese Unie en gereedheid van de Unie voor de uitbreiding

In uitzonderlijke gevallen zijn permanente afwijkingen van het acquis overeengekomen. De leden van de CDA-fractie vragen welke dat zijn en welke gevolgen dat heeft voor de werking van de interne markt, de veiligheid van de Europese burger, de financiën van de EU en de individuele lidstaat en het bestuur en recht van deze nieuwe lidstaat. Ook vragen de leden van de CDA-fractie waarom de early warning letters en de monitoring reports niet openbaar zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting over de ook door de Raad van State aan de orde gestelde noodzaak tot aanpassing van de institutionele structuur van de EU, naar aanleiding van de beoogde toetreding van Roemenië en Bulgarije.

De leden van de SP-fractie delen de opvatting van de regering dat het Grondwettelijk Verdrag geen noodzakelijke institutionele voorwaarde vormt voor de uitbreiding van de Europese Unie met Roemenië en Bulgarije. Deze leden vragen of de regering van mening is dat het verdrag van Nice ook zal volstaan bij een verdere uitbreiding van de Unie, bijvoorbeeld met Kroatië, Macedonië en Turkije. Ook vragen zij of de regering de opvatting van de leden van de SP-fractie deelt dat niet alleen de bezinningsperiode en de mogelijkheid van een aangepast tijdschema van de ratificatie van het Grondwettelijk Verdrag, maar ook een waarschijnlijke afwijzing van het Grondwettelijk Verdrag, niet afdoen aan de gereedheid van de Unie.

De leden van de SP-fractie geven aan dat de regering stelt dat voor beide landen geldt dat ondanks verbeteringen, de bestuurlijke en juridische capaciteit nog onvoldoende is om het overgenomen acquis daadwerkelijk effectief te implementeren. De regering spreekt zelfs over een aanzienlijke tekortkoming in het opbouwen van voldoende bestuurlijke en gerechtelijke capaciteit teneinde in staat te zijn het acquis volledig en correct te implementeren en te handhaven. De leden van de SP-fractie vragen of de regering verwacht dat, ondanks deze aanzienlijke tekortkomingen, de bestuurlijke en juridische capaciteit op een voldoende niveau zal zijn vóór daadwerkelijke toetreding. Indien dat het geval is, vragen deze leden waarop deze verwachting is gebaseerd. Indien dit niet het geval is, vragen de leden van de SP-fractie wat de gevolgen kunnen zijn.

De leden van de D66-fractie delen de mening van de regering dat bij het besluit tot ratificatie beide landen op hun eigen merites beoordeeld dienen te worden. Zij vragen de regering expliciet toe te zeggen dat er in deze besluitvorming voor de regering geen juridische of politieke koppeling zal bestaan tussen beide landen.

Met betrekking tot de voortgangsrapportage van de Commissie zijn de leden van de D66-fractie onder de indruk van het gedetailleerde en gedegen monitoring report van de Europese Commissie van 25 oktober 2005. Deze leden zien in deze secure en apolitieke rapportage ook een aanwijzing dat lessen zijn geleerd uit de maatschappelijke en politieke discussie over verdere uitbreiding van de Europese Unie na de afwijzing van de Grondwet. De leden van de D66-fractie vragen of de regering hun mening deelt dat een geloofwaardig en grondig toetredingsproces een voorwaarde is voor draagvlak van deze uitbreiding. Ook vragen zij of de regering hun mening deelt dat dit precedent tevens de politieke discussie met betrekking tot de onderhandelingen over de toetreding van Turkije ten goede zal komen.

Voorts vragen de leden van de D66-fractie welke bronnen de regering naast de voortgangsrapportage van de Europese Commissie gebruikt om vast te stellen of landen aan de criteria voldoen, dan wel te toetsen of het commissierapport compleet is.

1.4 Inhoud en strekking van het Verdrag

De leden van de CDA-fractie melden dat evenals de toetreding van de Laken-10 ook hier is gekozen voor één verdrag voor beide landen. Bij de parlementaire behandeling van de goedkeuring van het toetredingsverdrag is door meerdere fracties ongenoegen geuit over deze werkwijze. Vooral de individuele beoordeling van kandidaat-lidstaten wordt hiermee moeilijker, aldus de leden van de CDA-fractie. In de aanloop naar de besluitvorming over de toetreding van Roemenië en Bulgarije is door de leden van de CDA-fractie opgemerkt te hechten aan afzonderlijke toetredingsverdragen. In de MvT wordt opgemerkt dat de Raad gekozen heeft voor één toetredingsverdrag in plaats van aparte toetredingsverdragen per nieuwe lidstaat. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering deze handelwijze kan rijmen met de geuite kritiek op de gekozen handelwijze bij Laken-10, die door de Kamer breed wordt gedeeld. Ook (de aanpassing van) de MvT na het commentaar van de Raad van State overtuigt deze leden niet.

De leden van de VVD-fractie, maar, zo stellen zij, ook de regering, hebben altijd ingezet op individuele toetredingsverdragen. In de EU bleek hiervoor onvoldoende steun. Nu er één toetredingsverdrag ligt voor zowel Bulgarije en Roemenië vragen deze leden de regering of het mogelijke uitstel van toetreding met één jaar ook voor één van beide landen kan gelden, of dat uitstel van de één ook uitstel voor de ander inhoudt. De MvT stelt dat het verdrag ten aanzien van dit land dan niet in werking treedt. De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit (juridisch) is vormgegeven.

De leden van de D66-fractie vragen waarom er is vastgehouden aan één Toetredingsverdrag voor Bulgarije en Roemenië. Hierdoor kan de indruk worden gewekt dat er een koppeling zou bestaan tussen beide landen. Deze leden vragen de regering of bevestigd kan worden dat dit verdrag de mogelijkheid open laat om apart tot toetreding over te gaan, bijvoorbeeld Roemenië in 2007 en Bulgarije in 2008.

Het is de leden van de SGP-fractie duidelijk dat het Verdrag van Nice institutionele voorzieningen bevat voor de opname van beide landen in de EU. Met betrekking tot de institutionalia hebben de leden van de SGP-fractie de volgende vier vragen. Wanneer zullen in Roemenië en Bulgarije verkiezingen plaatsvinden voor het Europees Parlement en zullen de gekozen leden zo spoedig mogelijk na 1 januari 2007 of 2008 zitting nemen in het Parlement? Wanneer zal de Europese Commissie uitgebreid worden met een Roemeense en een Bulgaarse Commissaris en is een goede herschikking van portefeuilles mogelijk? Zal de Europese Commissie erop toezien dat voldoende Roemeense en Bulgaarse ambtenaren in haar corps opgenomen worden? Zijn er inmiddels voorzieningen getroffen voor het adequaat kunnen vertolken van en naar het Bulgaars en Roemeens in de vergaderingen van de Raad en het Europees Parlement?

1.5 Voornaamste onderhandelingskwesties en Nederlandse inzet

1.5.1 Beoordeling van de gereedheid aan de hand van de Kopenhagencriteria

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering de stand van zaken met betrekking tot de waarborging van de rechten van nationale minderheden in beide landen beoordeelt als met name de mate van vooruitgang op dit punt in het afgelopen jaar in aanmerking wordt genomen. Deze leden vragen welke concrete verbeteringen de regering op dit punt in beide landen ziet en welke tekortkomingen er nog zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen of beide landen aan de standaarden voor de behandeling van nationale minderheden, zoals overeengekomen in het kader van de Raad van Europa en de OVSE, voldoen. Zij vragen de regering daarbij in het bijzonder in te gaan op het belang van het waarborgen van rechten voor de Roma en Sinti minderheid, naast het belang van de integratie van andere nationale minderheden.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering naast de rechten voor minderheden in het algemeen ook aan te geven in hoeverre de rechten van homoseksuele mannen en vrouwen onderdeel zijn van de gesprekken die met Roemenië en Bulgarije gevoerd worden. Ook vragen zij hoe het momenteel is gesteld met de rechten van homo’s en lesbiennes en of deze stand van zaken voldoet aan de standaarden die van een EU-lidstaat mogen worden verlangd. Indien dat niet het geval is, vragen de leden van de PvdA-fractie waar er tekortkomingen zijn en hoe deze kunnen worden opgelost. Ook vragen deze leden of de regering tevreden is over de vooruitgang op het gebied van garanties voor godsdienstvrijheid en of de positie van andere geloofsgenootschappen dan de orthodoxe kerken in voldoende mate verankerd is om een volledige waarborging van de rechten van deze leden te realiseren.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering om specifiek aan te geven hoe zij de bevindingen van de Europese Commissie op het punt van corruptie beoordeelt en of er op dit punt door beide landen in de afgelopen periode voldoende vooruitgang is geboekt, gezien de ernst van de situatie. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering hun zorg deelt over het haperende tempo van de hervormingen die moeten leiden tot een aanpak van de corruptie. Acht de regering het nog mogelijk deze problemen tijdig voor toetreding op te lossen? Zo ja, welke concrete (extra) stappen en maatregelen zullen dan moeten worden genomen? Wat kan de Unie en wat kunnen de lidstaten nog additioneel doen om de regeringen van beide landen te helpen binnen de gestelde termijnen aan de criteria op dit vlak te voldoen? Ziet de regering hier ook een specifieke Nederlandse rol? Waaruit zou deze kunnen bestaan?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering, naast de inspanningen die op dit moment al worden gedaan om beide landen actief te ondersteunen bij de hervormingsprocessen, nog mogelijkheden ziet om het in Bulgarije zelfs enigszins tot stilstand gekomen hervormingsproces te versnellen en welke concrete afspraken Nederland inmiddels met de nieuwe Roemeense regering heeft gemaakt om het in dat land enigszins teruggelopen tempo van de hervormingen in algemene zin te verhogen.

De leden van de SP-fractie maken zich ernstig zorgen over de situatie van minderheden in Roemenië. Uit het meest recente voortgangsrapport van de Europese Commissie over Roemenië blijkt dat er nog steeds melding wordt gemaakt van mishandeling door wetshandhavers, inclusief het overmatig gebruik van geweld en het gebruik van dodelijk geweld, aldus de leden van de SP-fractie. Volgens het rapport werd voornamelijk de Roma-bevolking het slachtoffer van deze praktijken. Deze leden vragen of de gelijke behandeling van de grote Roma-bevolking gegarandeerd kan worden in Roemenië.

De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over de vrijheid van godsdienst in Roemenië en Bulgarije. Ondanks dat zowel Bulgarije als Roemenië volgens de Europese Commissie voldoen aan de Kopenhagen criteria, blijkt uit onderzoek van Jubilee Campaign Nederland dat er nog steeds beperkingen bestaan op het gebied van godsdienstvrijheid in deze landen. De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is dat de implementatie en naleving van de nieuwe Religious Liberty Law in Roemenië alle discriminatie uitsluit.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over berichten van Human Rights Watch dat mogelijk in Polen en Roemenië geheime buitenlandse gevangenissen van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA zijn gevestigd waar terrorismeverdachten worden ondervraagd en gemarteld. Deze leden vragen of de regering de mening van de Europese Commissie deelt dat, indien deze geruchten waar zijn, dit in strijd is met de Kopenhagen-criteria.

De leden van de SP-fractie zijn zeer bezorgd over de corruptie in met name Roemenië. Ook de regering stelt dat corruptie vooralsnog een probleem blijft, ondanks een reeks van genomen maatregelen op dit gebied. De leden van de SP-fractie vragen de regering om een uitgebreide toelichting over de corruptie in Roemenië en Bulgarije. Daarbij zien zij graag betrokken de maatregelen die inmiddels zijn genomen en het effect van deze maatregelen, alsmede de stappen die nog moeten worden gezet door beide landen.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich wat betreft beide landen met name zorgen over de blijvende problemen op het gebied van corruptie. In Roemenië is sinds het aantreden van de nieuwe regering, zo lijkt het, tot op het hoogste ambtelijke en politieke niveau nog steeds veel niet in orde, aldus deze leden. Verder geldt voor beide landen dat er, hoewel er veel vooruitgang is geboekt, nog veel gedaan moet worden om de zorg voor gehandicapten en opvang in de geestelijke gezondheidszorg op orde te brengen, aldus de leden van de GroenLinks-fractie. Voorts zijn de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat in zowel Bulgarije als Roemenië mensenrechten, de positie van minderheden en de persvrijheid punten zijn waarop verbetering nodig is.

De leden van de D66-fractie zien graag verdere voorstellen van de regering tegemoet voor het waarborgen van de mensenrechten in lidstaten van de Europese Unie. Zij vragen welke mogelijkheden de regering ziet om het Europees Mensenrechten Agentschap een prominentere rol te geven in het zorgdragen voor naleving van mensenrechtenverdragen in de lidstaten na toetreding tot de EU. De leden van de D66-Fractie vragen de regering of zij hun mening deelt dat het Agentschap elk jaar een mensenrechtenverslag moet maken over alle lidstaten, om er zorg voor te dragen dat ook na toetreding de mensenrechten en democratie op een apolitieke, objectieve manier worden gecontroleerd.

De leden van de SGP-fractie constateren met betrekking tot de politieke situatie dat naar de mening van de regering beide landen aan de politieke Kopenhagen-criteria voldoen. Desondanks willen zij enkele vragen stellen die betrekking hebben op het voldoen aan de politieke criteria.

De regering refereert kort aan de positie van minderheden. De leden van de SGP-fractie vragen om een meer uitvoerige uiteenzetting over de positie van de Roma-minderheden in beide landen. Deze leden vragen hoe die positie aan het begin van de toetredingsonderhandelingen was en hoe die nu is. Zij vragen de regering inzicht te geven in concrete maatregelen die genomen zijn om de positie van die minderheden te verbeteren en of de waarneming juist is dat er tot nu toe ontmoedigend weinig voortgang wordt geboekt in het verbeteren van de positie van de Roma’s. Voorts vragen de leden van de SGP-fractie wat tot nu toe de betrokkenheid van de EU is geweest bij dit onderwerp en of de situatie van de Roma ook door de EU gevolgd wordt ná toetreding van beide landen. Zo ja, op welke wijze, zo vragen deze leden.

Een andere minderheidskwestie waarvoor deze leden aandacht willen vragen is de positie van de Hongaarse minderheid in Roemenië. Zij vragen hoe deze positie was op het moment dat de toetredingsonderhandelingen startten en hoe deze zich heeft ontwikkeld. Ook vragen deze leden welke positieve maatregelen door de Roemeense regering zijn genomen om de verhoudingen te verbeteren en of de EU daarbij ook een rol heeft gespeeld. Deze leden vragen of er op dit moment nog knelpunten zijn. Voorts vragen zij hoe het is gesteld met de restitutie van kerkelijke goederen aan Hongaarse kerkelijke gemeenschappen en welke maatregelen worden genomen om het tempo van restitutie substantieel te verhogen. Tot de politieke criteria behoort ook de regeling inzake de godsdienstvrijheid. De leden van de SGP-fractie vragen in dit kader naar de Roemeense ontwerpwet op religie die momenteel in behandeling is bij het Roemeense parlement. Hoe beoordeelt de regering de registratie-eisen die aan godsdienstige denominaties worden gesteld om geregistreerd te kunnen worden, alsook de bevoegdheden van de centrale overheid om de godsdienstvrijheid te kunnen beperken? Zij verwijzen in dit verband naar de analyse en aanbevelingen van het rapport «Religious Freedom in Bulgaria, Romania and Turkey: In depth» (Jubilee Campaign Nederland, Andijk, november 2005). Deze leden vragen tevens om een reactie op de analyse en aanbevelingen uit het rapport over Bulgarije.

Met betrekking tot de economische ontwikkelingen vragen de leden van de SGP-fractie de regering op basis van welke criteria en welke feitelijke gegevens de Europese Commissie in 2002 voor Bulgarije en in 2004 voor Roemenië heeft vastgesteld dat er sprake was van een functionerende markteconomie. Deze leden vragen vervolgens om een cijfermatig inzicht in de groei van de economie in beide landen, de ontwikkeling van de begrotingstekorten en staatsschulden en de groei in buitenlandse investeringen gedurende het verloop van de toetredingsonderhandelingen. Zij verzoeken de regering om een vergelijking van deze cijfers met de cijfers van de tien landen die in 2004 tot de EU zijn toegetreden. Tenslotte vragen zij wat de macro-economische prognoses zijn voor Roemenië en Bulgarije in 2006, hoe het IMF oordeelt over de stabiliteit en perspectieven van beide economieën en of het waar is dat Roemenië de overeenkomst met het IMF enkele weken geleden heeft opgezegd.

Op enkele plaatsen in de MvT noemt de regering de bilaterale MATRA-projecten met Bulgarije en Roemenië. De leden van de SGP-fractie vragen om een overzicht van de uitgevoerde en lopende MATRA-projecten, met daarbij een korte beschrijving van de projecten, een beoordeling van de effectiviteit ervan en inzicht in de ermee gemoeide kosten.

De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de corruptie in beide kandidaat-lidstaten. Zij constateren dat volgens de Corruption Perception Index 2005 van Transparency International Bulgarije figureert op de 55ste plaats tussen landen als Colombia en Costa Rica, en Roemenië op de 85ste plek zelfs tussen landen als Mongolië, Armenië en Benin. Deze leden hebben ernstige zorgen over het vermogen van beide landen om op transparante wijze EU-gelden te besteden. Zij vragen de regering om de concrete voortgang in de bestrijding van corruptie zwaar te laten meewegen bij de beoordeling of gebruik van de uitstelclausule aan de orde is. Ook vragen zij aan de hand van welke parameters de Europese Commissie vaststelt of de corruptie daadwerkelijk afneemt. Deze leden vragen of er uit de afgelopen jaren gevallen bekend zijn van corruptie bij de besteding van EU-preaccessiegelden in beide landen. Zo hebben leden van de SGP-fractie vernomen dat in 2004 een corruptieschandaal aan het licht kwam bij SAPARD-projecten in de Roemeense provincie Suceava. Zij vragen de regering daarover meer informatie te verschaffen en daarbij aan te geven of zich vaker dergelijke gevallen hebben voorgedaan in Bulgarije of Roemenië. De leden van de SGP-fractie verzoeken de regering te reageren op de passage in het rapport «Rumänien vor dem EU-Beitritt» van A.E. Gabanyi (Stiftung für Wissenschaft und Politik, Berlin, Oktober 2005), waarin naar voren gebracht wordt dat de druk om succes te bereiken bij corruptiebestrijding soms leidt tot overheidsmaatregelen die wat de rechtstatelijkheid betreft twijfelachtig zijn (blz. 17–18 van het rapport).

Als het gaat om corruptiebestrijding, vragen deze leden ook hoe het daarmee is gesteld in de lidstaten die vorig jaar zijn toegetreden tot de EU. Zo staat Polen, samen met Lesotho, Saoedi-Arabië en Burkina Faso op een zorgwekkende 70ste plek op de eerder genoemde index 2005 van Transparency International, aldus deze leden. Zij vragen of de EU er intensief op toeziet dat de corruptie in de vorig jaar toegetreden landen verder wordt teruggedrongen en welke instrumenten de EU daarvoor ter beschikking staan.

Naar aanleiding van het gestelde op blz. 3 en 5 van de MvT dat Bulgarije en Roemenië bij zal dragen aan een «grotere stabiliteit, veiligheid en welvaart op het Europese continent» en dat «De Unie goed is voorbereid op de toetreding van Bulgarije en Roemenië» stelt het lid van de groep Wilders dat niets minder waar is. Dit lid is van mening dat beide landen ernstig in gebreke blijven bij de bestrijding van corruptie en de georganiseerde misdaad. Het lid van de Groep Wilders constateert dat de kans op fraude met EU-geld na toetreding tot de EU een onacceptabel reëel gevaar zal blijven. Diepgewortelde corruptie in de twee kandidaat-lidstaten betekent naar de mening van dit lid ook dat er geen garanties zullen zijn dat alle EU-wetten te allen tijde nageleefd zullen worden. Uit de voortgangsrapportage is gebleken dat er geen significante reductie in de waargenomen corruptie is geconstateerd. Ook blijft het aantal aanklachten tegen corruptie laag. Er zijn ook tot op heden geen hoge corrupte functionarissen veroordeeld, aldus het lid van de Groep Wilders. Het lid van de Groep Wilders heeft geen enkel vertrouwen dat de Europese Commissie of de regering er zorg voor zal dragen dat deze landen alleen toe kunnen treden tot de Europese Unie als de bestrijding van de corruptie en georganiseerde misdaad voldoende wordt gerealiseerd. Dit lid stelt dat vijf van de Laken-10 uiteindelijk ook zijn toegetreden tot de Unie zonder dat corruptie in voldoende was teruggebracht, te weten Letland, Litouwen, Polen, Slowakije en Tsjechië. Dit lid refereert aan Transparency International, dat in de Corruption Index 2005 rapporteert dat genoemde nieuwe lidstaten allen onder de 5.0 scoren, hetgeen door Transparency International wordt aangemerkt als grens tussen voldoende en onvoldoende. Zelfs Bulgarije staat met een score van 4.0 boven het EU-lid Polen dat met een score van 3.4 er uitermate slecht vanaf komt, aldus het lid van de groep Wilders.

Het lid van de groep Wilders stelt dat de kwantitatieve uitbreidingsdrift van de Europese Unie voorop blijkt te staan bij de Europese technocraten en dat dit onverminderd wordt voortgezet. Ook met betrekking tot openbaar bestuur en rechtspraak tonen beide landen onvoldoende vooruitgang, aldus dit lid. Het lid van de Groep Wilders vraagt de regering op de hierboven genoemde punten te reageren.

1.5.2 Vrijwaringsclausules

De leden van de CDA-fractie menen dat de specifieke vrijwaringsclausules in het Verdrag een effectief instrument kunnen zijn in het geval van de Interne Markt. Maar de clausules kunnen ook ingeroepen worden voor het hoofdstuk over Justitie en Binnenlandse Zaken. Daar kunnen deze leden zich veel minder bij voorstellen, vooral als het gaat om de inrichting van het juridisch stelsel en de strafwetgeving. Dat is een wezenlijk onderdeel van de rechtsstaat, waardoor de leden van de CDA-fractie een vrijwaringsclausule op dit terrein niet beschouwen als een effectief instrument.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering robuustere vrijwaringsmaatregelen kan afdwingen indien de Staten-Generaal, na ratificatie, op basis van de voortgangsrapportage van de Europese Commissie, tot de conclusie zou komen dat de door de Commissie voorgestelde vrijwaringsmaatregelen onvoldoende zijn. Zij vragen welke procedure daartoe dient te worden bewandeld.

In de recent gepubliceerde voortgangsrapportages bleek dat de kandidaten op een aantal belangrijke punten nog in gebreke zijn gebleven, aldus de leden van de VVD-fractie. Daaronder zijn een aantal voor deze leden zeer wezenlijke terreinen als landbouw en voedselveiligheid, het beheer van middelen uit Europese structuurfondsen, grensbewaking, corruptie en de bescherming van industriële en intellectuele eigendomsrechten. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering aan te geven op welke terreinen en voor welk land zij verwacht dat vrijwaringclausules noodzakelijk zullen zijn en wat een algemene vrijwaringsclausule op JBZ-terrein inhoudt. Zij vragen de regering eveneens aan te geven wat de procedure is om vrijwaringsmaatregelen op te heffen, als Bulgarije en Roemenië uiteindelijk voldoen aan de Europese criteria. De leden van de VVD-fractie vragen naar de rol van lidstaten daarbij en of er sprake dient te zijn van unanimiteit.

Deze leden vragen welk belang het Nederlands bedrijfsleven heeft in Bulgarije en Roemenië, welke consequenties vrijwaringsmaatregelen voor het Nederlandse bedrijfsleven zou hebben en in hoeverre het bedrijfsleven door corruptie wordt gehinderd.

In de MvT staat op blz 17 dat het tot nu toe niet nodig is gebleken ten aanzien van de in 2004 toegetreden lidstaten vrijwaringsmaatregelen af te kondigen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering verwacht dat dit ten aanzien van Roemenië en Bulgarije wel nodig zal zijn.

Op onderdelen van het acquis communautaire zijn overgangstermijnen tussen de beide landen en de EU overeengekomen. De leden van de SGP-fractie vragen of de Europese Commissie na toetreding het in acht nemen van deze termijnen controleert en daarover jaarlijks zal rapporteren. Zij vragen ook hoe een en ander geregeld is voor de overgangstermijnen die de in 2004 toegetreden lidstaten hebben bedongen. Deze leden merken op dat drie jaar na de toetreding van beide landen vrijwaringsmaatregelen niet meer mogelijk zijn. Welke maatregelen kan de EU treffen als ná die drie jaren Roemenië en Bulgarije zich niet houden aan de vastgestelde overgangstermijnen?

1.5.3 Uitstelclausule

Met Bulgarije en Roemenië is een uitstelclausule overeengekomen die het mogelijk maakt de toetreding van Roemenië en/of Bulgarije met 1 jaar uit te stellen, indien er duidelijk bewijs is dat er een groot risico bestaat dat een land niet in staat zal zijn op een aantal belangrijke gebieden per 1 januari 2007 aan de lidmaatschapsverplichtingen te voldoen (blz. 16 MvT).

De leden van de CDA-fractie noemen de opvatting van de Raad van State dat de uitstel-clausule nog niet garandeert dat op 1 januari 2008 wel voldoende voortgang is geboekt. De reactie van de regering op het commentaar van de Raad van State stelt deze leden niet gerust.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering naar aanleiding van het advies van de Raad van State om de implicaties aan te geven van de verschillen tussen beide landen voor wat betreft de inwerkingtreding van het verdrag voor de mogelijk toetredende landen en de verschillende wijze waarop tot uitstel kan worden besloten nader toe te lichten.

De leden van de D66-fractie vinden het jammer dat het belangrijkste drukmiddel uit handen wordt gegeven door de clausule, die uitstel van toetreding met maximaal 1 jaar na 1 januari 2007 toestaat en toetreding per uiterlijk 1 januari 2008 garandeert.

De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat naast de reeds bekende vrijwaringsclausules bijzondere uitstelclausules voor Bulgarije en Roemenië in het toetredingsverdrag opgenomen zijn.

In dit kader verzoeken de leden van de CDA-fractie, de SP-fractie en de fractie van D66 de regering om aan te geven welke mogelijkheden er zijn om de toetreding van één of beide landen uit te stellen indien blijkt dat ook op 1 januari 2008 niet aan de criteria wordt voldaan.

De CDA-fractie vraagt de regering welk instrument dan nog voorhanden is om de bestaande werking van de EU niet te verstoren.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering de analyse deelt dat dit alleen mogelijk is door het toetredingsverdrag nog niet te ratificeren.

De leden van de D66-fractie delen vooralsnog niet de analyse van de regering dat er tijdens toetredingsonderhandelingen in het Toetredingsverdrag voldoende instrumenten voorhanden zijn om «er voor te zorgen dat beide landen bij toetreding aan alle verplichtingen kunnen voldoen». Deze leden vragen op welke wijze de regering wel voldoende politieke druk denkt uit te kunnen blijven oefenen om toch de hervormingen door te voeren. Ook vragen zij of er nog mogelijkheden zijn om het besluit tot ratificatie van het Toetredingsverdrag door Nederland afhankelijk te maken van het voldoen aan de criteria en niet van een kunstmatig vastgestelde datum die informatie noch oordeel over de staat van hervormingen verschaft. Deze leden vragen of de regering hun mening deelt dat het vaststellen van een toetredingsdatum in toekomstige toetredingsverdragen vermeden moet worden en dat dat element uit het Toetredingsverdrag niet als precedent mag werken.

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering aan te geven wat er gebeurt wanneer ook op 1 januari 2008 blijkt dat Roemenië en Bulgarije nog niet klaar zijn voor toetreding. Bovendien vragen zij de regering wat er precies moet worden verstaan onder «duidelijk bewijs» en welke «belangrijke gebieden» hier precies worden bedoeld.

De leden van de SGP-fractie vragen of de beide kandidaat-lidstaten hebben aangegeven wanneer zij uiterlijk een definitief antwoord willen hebben op de vraag of de toetreding met een jaar uitgesteld wordt. Ook willen zij weten op welke punten de regering in het bijzonder zal letten als het gaat om het eventueel bepleiten van gebruikmaking van de uitstelclausule.

Ten aanzien van de uitstel-clausule is een aparte besluitvormingsmethode voorzien voor Roemenië, waarbij een gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming volstaat indien ernstige tekortkomingen worden geconstateerd ten aanzien van acht concrete situaties.

De leden van de CDA-fractie en de SP-fractie vragen of de regering nader kan toelichten wanneer sprake is van «ernstige tekortkomingen».

De leden van de CDA-fractie vragen of hier geldt dat de Europese Commissie een voorstel moet doen of dat iedere lidstaat een verzoek tot uitstel van toetreding van Roemenië kan indienen? Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie wat volgens de regering het uiterste moment is waarop tot besluitvorming over dit instrument moet worden overgegaan.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre het argument van gelijke behandeling van beide kandidaat-lidstaten heeft meegewogen, toen besloten werd om specifiek voor Roemenië uitstel mogelijk te maken wanneer een gekwalificeerde meerderheid daartoe besluit.

1.5.4 Justitie en Binnenlandse Zaken

De leden van de VVD-fractie vragen of het juist is dat toetreding van beide kandidaat-lidstaten het gemakkelijker maakt om de Europese buitengrenzen te bewaken en de corruptie, de internationale criminaliteit en drugs- en mensenhandel te bestrijden.

De leden van de SP-fractie verzoeken de regering aan te geven welke van de zeven aandachtspunten op het gebied van JBZ nog niet gehaald zijn door Roemenië en in hoeverre het MATRA-programma een succesvolle bijdrage heeft geleverd aan de versterking van de capaciteit voor implementatie en handhaving van het JBZ-acquis door beide landen.

De leden van de SGP-fractie hechten sterk aan een adequaat grensbeheer door beide kandidaat-lidstaten. Zij vragen de regering, gelet op de ligging van Roemenië en Bulgarije op migratieroutes, om meer, indien mogelijk, cijfermatige informatie over (illegale) (door)migratie vanuit deze landen. Voorts vragen deze leden in hoeverre de reeds door Bulgarije en Roemenië genomen maatregelen al effect hebben gehad op deze migratiestromen. Met betrekking tot Bulgarije vragen zij naar de problemen met corruptie aan de grens en de bestrijding daarvan. Deze leden hebben begrepen dat er in Roemenië grote problemen zijn, zowel wat financiering als wat opleidingscapaciteit betreft, om het zorgwekkende tekort aan plusminus 4000 goed gekwalificeerde grensbewakers op korte termijn op te vullen. De leden van de SGP-fractie verzoeken de regering hierover meer informatie te verstrekken en voorts aan te geven hoe dit probleem wordt aangepakt.

1.5.6 Vrij verkeer van werknemers

Bij de uitbreiding van de Laken-10 is door de leden van de CDA-fractie ongenoegen geuit over de overgangsregelingen voor het vrije verkeer van werknemers. Het niet toepassen van een algemeen geldende overgangsbepaling, maar een bepaling die iedere lidstaat in kan roepen achtten de leden van de CDA-fractie onbevredigend. Gepleit werd om bij toekomstige uitbreidingen een algemeen werkende overgangsmaatregel in het leven te roepen. De leden van de CDA-fractie vragen waarom daar niet voor is gekozen en of de regering kan aangeven waar de andere EU-lidstaten voor kiezen. Ook verzoeken deze leden de regering op basis van onderzoek aan te geven hoeveel werknemers na toetreding uit Roemenië en Bulgarije worden verwacht. Voorts vragen deze leden op welke manier de regering de problematiek van de Zelfstandigen Zonder Personeel (hierna: ZZP-ers) en pseudo-ZZP-ers denkt te ondervangen.

De leden van de SP-fractie vragen of het verschil van de loonkosten tussen Nederland en de 8 nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa (Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië) in combinatie met de omvang van de werkloosheid in die landen de wezenlijke oorzaak is van arbeidsmigratie naar ons land. Deze leden verzoeken de regering aan te geven wat de verhoudingen zijn tussen de lonen in Nederland en Polen in de tuinbouw, vleessector, transport, bouw en de uitzendbranche. Zij vragen wat die verhoudingen met Bulgarije en Roemenië zijn en hoe hoog de werkloosheid in deze twee landen is.

De leden van de SP-fractie vragen of er aanwijzingen zijn dat, vooruitlopend op toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU, Nederlandse bedrijven zich vestigen in deze landen om van daaruit diensten aan te gaan bieden in Nederland. Deze leden vragen welke Nederlandse bedrijven in beide landen zijn gevestigd die diensten en producten op de Nederlandse markt zouden kunnen aanbieden. Ook vragen deze leden de regering aan te geven in welke sectoren hier sprake van is of mogelijkerwijs sprake zal zijn.

De leden van de SP-fractie stellen dat er sinds de toetreding van de 8 landen uit Midden- en Oost-Europa tot de EU een forse stijging is van het aantal ZZP’ers en dat dit heeft geleid tot extra inspanningen van de inspectiedienst om constructies van schijnzelfstandigheid op te sporen. Deze leden vragen of de regering de opvatting deelt dat het wenselijk is dat Nederland vestigingseisen stelt met betrekking tot bijvoorbeeld vakmanschap, taalvaardigheid, kennis van de Nederlandse arbeidsomstandighedenwet en verzekering tegen aansprakelijkheid om te garanderen dat deze ZZP-ers werken volgens de normen in onze arbeidsverhoudingen.

Deze leden stellen dat de regering er bij de toetredingsonderhandelingen met de acht Midden- en Oost-Europese landen vanuit ging dat het niet noodzakelijk zou zijn de Nederlandse arbeidsmarkt langer dan nodig gesloten te houden. De schattingen over de toestroom van Polen naar Nederland blijken achteraf af te wijken van de daadwerkelijke toestroom. De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij van mening is dat er zich hierdoor een verstoring van de markt heeft voorgedaan. Indien dat het geval is, vragen de leden van de SP-fractie of de regering bereid is om vrijwaringsmaatregelen te nemen. Ook vragen de leden van de SP-fractie de regering wat de verwachting is ten aanzien van de toestroom van werkzoekende Roemenen en Bulgaren.

1.5.7 Financiële aspecten

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven welke rol de toetreding van Roemenië en Bulgarije speelt bij de onderhandelingen over de Financiële Perspectieven voor 2007–2013.

1.5.8 Milieu

De leden van de CDA-fractie vragen wat de grote achterstand bij de Roemeense implementatie van de milieuwetgeving betekent voor de werking van de interne markt en de veiligheid en gezondheid van de EU-burgers.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij nu definitief de zekerheid heeft dat er in Roemenië bij Rosia Montana of elders geen goud wordt gedolven met gevaarlijke chemische stoffen die leiden tot stromen van giftig water in eigen land en bij de buurlanden. Ook vragen deze leden of de zekerheid geboden kan worden dat de Kresna-kloof in Bulgarije als kwetsbaar natuurgebied wordt beschermd tegen het oprukkende vrachtverkeer over de weg.

1.6 Koninkrijkspositie

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering nader in te gaan op de door de Raad van State genoemde vraag naar de relatie van de Nederlandse Antillen en Aruba tot de Europese Unie, die door de voorgenomen verdere uitbreiding van de EU wederom acuter is geworden

2.2 Artikelsgewijze toelichting van de Akte

2.2.1 Eerste deel: beginselen (artikelen 1 tot en met 8) 27

Artikel 4: Schengenacquis

De tweede fase van het Schengenacquis zal later in werking treden na een separaat besluit door de Raad na raadpleging van het Europees Parlement. De leden van de CDA-fractie vragen wie hiertoe het voorstel doet: de Raad of de Commissie.

Artikel 6: verdragsverplichtingen van de Europese Unie en de lidstaten

Als gevolg van de toetreding zullen oude handelsverdragen van Roemenië en Bulgarije met derde landen gewijzigd moeten worden of komen te vervallen. De leden van de CDA-fractie vragen waarom dat proces van screening van de huidige handelsverdragen nu pas start. Ook vragen deze leden wat de ervaringen waren bij de uitbreiding van Laken-10 en of de regering nu problemen op dit terrein verwacht.

2.2.3 Derde deel: permanente bepalingen (artikelen 19 tot en met 22)

Hoofdstuk 7 – Landbouw

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het vereenvoudigde uitbetalingssysteem, waardoor er een ontkoppelde inkomenssteun per hectare landbouwgrond plaats vindt, geen oneerlijke verhoudingen op het platteland zullen opleveren. Deze leden vragen of er voor veel boeren geen grote inkomensachteruitgang zal zijn nadat een einde aan het vereenvoudigd uitbetalingssysteem is gekomen. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie waarom voor dit systeem is gekozen.

De leden van de GroenLinks-fractie noemen de stand van het voedselveiligheidsbeleid en de verbouw van enorme hoeveelheden genetisch gemodificeerde soja in Roemenië een punt van grote zorg.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de ernstige achterstanden van beide landen op het terrein van landbouw en voedselveiligheid. De Europese Commissie vraagt van beide landen onmiddellijke en doorslaggevende maatregelen, omdat anders het acquis terzake niet tijdig geïmplementeerd kan worden. Deze leden vragen aan de regering of Roemenië en Bulgarije in staat zullen zijn om in het jaar dat nog rest deze achterstanden weg te werken en op welke manier de Europese Commissie deze landen assistentie zal verlenen. Zij vragen vervolgens wat de consequenties zijn van het ontbreken van betaalorganen, controle- en administratieve systemen en de identificatie en registratie van dieren voor het uitkeren van landbouwsteun aan Roemeense en Bulgaarse boeren. Ook willen de leden van de SGP-fractie weten wat de consequenties zijn van de invoering en toepassing van het Europese landbouw-acquisvoor boeren die louter zelfvoorzienend produceren.

Hoofdstuk 10 – Belastingen

Bulgaarse en Roemeense ondernemingen met een lagere jaaromzet dan 35 000 euro zijn vrijgesteld van BTW. Binnen de EU is de grens gesteld op 5000 euro. De leden van de CDA-fractie vragen tot wanneer deze derogatie is toegekend en hoeveel bedrijven naar alle waarschijnlijkheid onder deze maatregel zullen vallen. Tevens vragen deze leden wat hiervan de effecten zijn voor de interne markt.

2.2.4 Vierde deel: tijdelijke bepalingen (artikelen 23 tot enmet 42)

Titel I – Overgangsmaatregelen

Hoofdstuk 2 – vrij verkeer van personen

Duitsland en Oostenrijk hebben tijdens de onderhandelingen bedongen dat zij het vrij dienstenverkeer tijdelijk mogen beperken. Andere lidstaten hebben deze mogelijkheid niet. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering een dergelijke beperking heeft nagestreefd. Ook vragen zij waarom Oostenrijk en Duitsland deze mogelijkheid wel hebben bedongen.

2.2.5 Vijfde deel: bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van deze Akte (artikelen 43 tot en met 61)

Als gevolg van de uitbreiding zal het aantal commissarissen uitgebreid worden tot 27. Op basis van het verdrag van Nice zal in dat geval het aantal commissarissen terug gebracht moeten worden tot een kleiner aantal dan het aantal lidstaten, tenzij de Europese Grondwet voor 1 januari 2009 in werking zal treden. Na de referenda in Frankrijk en Nederland en de reactie van diverse andere lidstaten lijkt het de leden van de CDA-fractie niet waarschijnlijk dat de Europese Grondwet dan van kracht zal zijn. Deze leden vragen welke gevolgen dat heeft voor de door Nederland voor te dragen commissaris. Ook vragen deze leden waarom de regering dit gevolg niet heeft genoemd in de MvT. De leden van de CDA-fractie vragen, met verwijzing naar het Protocol betreffende de uitbreiding van de Europese Unie, artikel 4, lid 2. (PB C80/51,52 van 10 maart 2001), wat de inzet van de regering zal zijn in de discussie in de Raad over het aantal commissarissen.

De voorzitter van de commissie,

Van Heteren

De adjunct-griffier van de commissie,

Mittendorff


XNoot
1

 Samenstelling: Leden: Dijksma (PvdA), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Atsma (CDA), Karimi (GL), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), Weekers (VVD), Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Van Winsen (CDA), Van den Brink (LPF), Herben (LPF), Duyvendak (GL), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Heteren (PvdA), Voorzitter, Van Dijk (CDA), Dubbelboer (PvdA), Van der Laan (D66), Ondervoorzitter, Hirsi Ali (VVD), Brinkel (CDA), Szabó (VVD) en Jonker (CDA).

Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Hessels (CDA), Leerdam, MFA (PvdA), Çörüz (CDA), Halsema (GL), Bussemaker (PvdA), De Wit (SP), Eijsink (PvdA), Rouvoet (CU), Douma (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Veenendaal (VVD), Vacature (algemeen), Algra (CDA), Varela (LPF), Van As (LPF), Vos (GL), Vergeer (SP), Ormel (CDA), Duivesteijn (PvdA), Buijs (CDA), Fierens (PvdA), Dittrich (D66), Van Schijndel (VVD), Ferrier (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Spies (CDA).

Naar boven