30 240
Immigratie- en Naturalisatiedienst

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2006

Tijdens het Algemeen Overleg van 8 februari 2006 (Kamerstuk 30 240, nr. 12) over de IND naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer heeft de heer Van Fessem (CDA) gevraagd hoe moet worden omgegaan met leges indien een aanvrager geen uitspraak krijgt omdat de aanvraag te laat is ingediend. Moeten dan voor een tweede aanvraag opnieuw leges worden betaald? Ik heb toen toegezegd deze vraag op een later moment te beantwoorden.

Uit de vraag van de heer Van Fessem blijkt niet duidelijk of hij alleen doelt op te laat ingediende verlengingsaanvragen, of ook op te laat ingediende aanvragen om een verblijfsvergunning regulier (vvr) na inreis met een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). In deze brief wordt daarom op beide mogelijkheden ingegaan, waarbij wordt opgemerkt dat afwijzingen vanwege het niet beschikken over een geldige mvv, omdat de geldigheidsduur van de mvv al is verlopen, nauwelijks voorkomen.

Ten aanzien van te laat ingediende aanvragen om verlenging geldt het volgende. In het kader van de klantgerichtheid stuurt de IND de vreemdeling vier maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning een brief, waarmee hij eraan wordt herinnerd dat een verlengingsaanvraag moet worden ingediend. Bij deze brief is een aanvraagformulier gevoegd. De aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning is op grond van artikel 3.80 van het Vreemdelingenbesluit tijdig ingediend als de aanvraag wordt ontvangen voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de eerder verleende vergunning. Wordt de aanvraag later ontvangen om redenen die niet zijn toe te rekenen aan de vreemdeling zelf, dan wordt de aanvraag toch als tijdig aangemerkt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie van vrouwen die tegen hun wil zijn achtergelaten in het land van herkomst. Voor de legesbetaling heeft dit geen gevolgen.

Indien de aanvraag wordt ingediend ná het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, terwijl dit aan de vreemdeling is toe te rekenen, dan is deze aanvraag te laat ingediend. Echter, indien de verlengingsaanvraag te laat, maar binnen een redelijke termijn na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning is ingediend, dan wordt de aanvraag in beginsel behandeld als een verlengingsaanvraag. De grondslag hiervoor is gelegen in artikel 3.82 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze redelijke termijn bedraagt zes maanden. Ook in dat geval is er geen gevolg voor de legesbetaling.

Als echter meer dan zes maanden zijn verstreken na het einde van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, en dit aan de vreemdeling is toe te rekenen, dan wordt de aanvraag op grond van artikel 3.80, lid 2, Vreemdelingenbesluit 2000 behandeld als een aanvraag om eerste toelating. Voor de legesbetaling heeft dit geen gevolgen; betrokkene heeft een verlengingsaanvraag ingediend en de daarvoor verschuldigde leges betaald. Omdat de verlengingsaanvraag na de daarvoor geldende termijn is ingediend, wordt de aanvraag inhoudelijk echter behandeld als ware het een aanvraag om eerste toelating.

Ten aanzien van te laat ingediende aanvragen om een verblijfsvergunning na het verlopen van de geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf geldt het volgende. Na datum van de afgifte van een mvv is deze nog zes maanden geldig. Binnen deze termijn dient de vreemdeling in te reizen en een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in te dienen bij de burgemeester van de gemeente waar hij verblijft.

Indien een aanvraag voor een vvr echter wordt ingediend nadat de geldigheidsduur van de mvv is verlopen, dan kan de aanvraag worden afgewezen omdat de vreemdeling op het moment van indiening niet over een geldige mvv beschikt. Wanneer er omstandigheden bestaan waardoor het te laat indienen van de aanvraag de vreemdeling niet is toe te rekenen, dan kunnen deze omstandigheden worden meegewogen in het kader van de vraag of het tegenwerpen van het vereiste te beschikken over een mvv tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt (artikel 3.71 lid 4 Vreemdelingenbesluit). Dit wordt wel pas gedaan nadat de leges zijn betaald. Indien de aanvraag toch wordt afgewezen vanwege het ontbreken van een geldige mvv, dan kan de vreemdeling bezwaar indienen. Hiervoor zijn geen leges verschuldigd. Indien de vreemdeling een nieuwe aanvraag indient, moeten wel opnieuw leges worden betaald.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven