30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 90 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 oktober 2013

Bijgaand treft u het CBS-rapport Sport in Beeld; de bijdrage van sport aan de Nederlandse economie in 2006, 2008 en 2010 aan1. Dit rapport is het vervolg op het rapport van het CBS in samenwerking met de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen De bijdrage van sport aan de Nederlandse economie, dat ik u per brief van 27 september 2012 (Kamerstuk 30 234, nr. 74) toezond. Dat rapport betrof calculaties met gebruikmaking van de cijfers over 2006. Nu zijn ook de gegevens uit de jaren 2008 en 2010 op vergelijkbare wijze in calculatie gebracht en kunnen trends worden waargenomen.

Uit het recente rapport blijkt dat het sportgerelateerde deel van de economie in de eerste jaren van de crisis goed heeft standgehouden. Het sportgerelateerde bruto binnenlands product (bbp) bedroeg in 2008 en 2010 respectievelijk € 5,8 en € 6,0 miljard; dat is een stijging van 3,4 procent. De waardeontwikkeling van de gehele Nederlandse economie laat een daling zien (–1,7 procent) in dezelfde periode. Ook het arbeidsvolume in het sportgerelateerde deel van de economie is – zij het licht – toegenomen in de periode 2006–2010.

Voor het sportgerelateerde deel van de economie zijn de export (ongeveer € 1,5 miljard) en de import (€ 1,7 miljard) relatief groot ten opzichte van het aanbod (€ 12 miljard). De bijdrage van de sportgerelateerde economie aan de totale export en import is echter aanzienlijk geringer: respectievelijk 0,3% en 0,4%. Bovendien blijkt dat een flink deel van de sportexport wederuitvoer betreft. De arbeidsproductiviteit binnen het sportgerelateerde deel van de economie is iets gestegen: van gemiddeld 47 duizend euro per arbeidsjaar naar 49 duizend euro. Toch blijft arbeidsproductiviteit daarmee relatief laag. Voor de totale Nederlandse economie is de toegevoegde waarde namelijk gemiddeld 78 duizend euro per arbeidsjaar. Op de aspecten van in- en uitvoer en productiviteit liggen er voor de sportgerelateerde economie dus nog uitdagingen.

In de periode 2008–2010 zijn de consumptieve bestedingen door huishoudens aan sport gestegen. Die stijging was wel minder dan in de periode 2006–2008.

In de periode 2008–2010 zijn de overheidsbestedingen aan sport (nog) gestegen; vooral de gemeentelijke uitgaven. Uit recent onderzoek van het Mulier Instituut2 blijkt evenwel, dat gemeenten in de laatste jaren zijn gaan bezuinigen op sport. Het CBS benadrukt dat de macrocijfers over 2008–2010 weliswaar aantonen dat gemeenten en huishoudens geld blijven besteden aan sport, maar dat dit niet betekent dat een lokale sportvereniging het niet moeilijk kan hebben.

Het vorige rapport is goed ontvangen, zowel in Nederland als in Europees verband. De rijksoverheid, NOC*NSF, grote gemeenten, regio’s, brancheorganisaties, de sportorganisatie en kennisinstellingen kunnen gebruik maken van dit rapport als referentiedocument. Het rapport en de Engelstalige handleiding zijn van belang voor de vergelijking van Nederland met andere Europese landen. De Stichting Sport & Zaken benut het rapport bij hun activiteiten om sport en bedrijfsleven intensiever met elkaar te laten samenwerken. Bij het bedrijfsleven zijn deze gegevens nog redelijk onbekend en Sport & Zaken is met haar bedrijvennetwerk actief op zoek naar mogelijkheden verdere professionalisering en economische impact van de bedrijfstak sport vorm te geven.

Ik ben voornemens met het CBS afspraken te maken voor periodieke herhaling van de rapportage om zicht te houden op de toe- of afname van de bijdrage van sport aan het bbp en de invloed van de economische crisis op het sportgerelateerde deel van de Nederlandse economie.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Mulier Instituut (2013). «Recessiepeiling gemeenten 2013; Doorwerking economische recessie op gemeentelijk sportbudget».

Naar boven