Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 30234 nr. 13 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 30234 nr. 13 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2007
Bijgaand doe ik u de beleidsbrief Sport «De kracht van Sport» toekomen.
Deze brief bevat de beleidsvoornemens van het kabinet op het gebied van de sport.
Sport heeft een duidelijke plaats gekregen in het Beleidsprogramma 2007–2011 Samen werken, samen leven1. Het kabinet acht sport van groot belang voor de samenleving. Daarbij staat de intrinsieke waarde van de sport voorop. Het kabinet steunt de sport vooral om de maatschappelijke waarden waaraan sport een bijdrage levert. De maatschappelijke functie maakt de sport gewild én kansrijk voor het realiseren van belangrijke kabinetsdoelen: op het gebied van preventie en gezondheid, jeugdbeleid, onderwijs, waarden en normen, integratie, wijken, veiligheid en internationaal beleid. Zoals aangekondigd in het beleidsprogramma kan het sportbeleid rekenen op een intensivering van € 10 miljoen in 2008 en € 20 miljoen vanaf 2009.
Met deze beleidsbrief wil ik een concreet vervolg geven aan het beleidsprogramma wat betreft het onderwerp sport. Uiteraard bouw ik daarbij verder op de pijlers «bewegen», «meedoen» en «presteren» van het bestaande sportbeleid, dat recent is vastgelegd in de nota Tijd voor sport2 (2005) en het uitvoeringsprogramma Samen voor sport3 (2006). De hierin aangekondigde programma’s worden onverminderd voortgezet. Maar wel zal ik in het sportbeleid een aantal accenten (ver)leggen en nieuwe prioriteiten stellen. Graag wil ik mijn visie (hoofdstuk 1) en prioriteiten (hoofdstuk 2) voor de komende jaren met u delen.
De afgelopen maanden heb ik nader kennis gemaakt met het sportbeleid en de sportsector. Achter het woord «sport» gaat een unieke wereld schuil. Miljoenen mensen beleven plezier aan sport en zijn hierbij betrokken; niet alleen als beoefenaar en supporter, maar ook als vrijwilliger of professional. Door de niet aflatende betrokkenheid en bevlogenheid van mensen is de sport het belangrijkste sociale verband van onze huidige samenleving. Ondanks de voortschrijdende individualisering lukt het om, ieder weekend weer, duizenden mensen op de been te krijgen die de sportbeoefening en competitie mogelijk maken.
Er is waarschijnlijk geen andere plaats waar zoveel mensen elkaar ontmoeten. Rond de sport vormen zich hechte, sociale netwerken en zelforganisaties, steunend op de vrijwillige inzet van betrokken mensen, die zich soms verder ontwikkelen tot maatschappelijke en zelfs professionele organisaties. In dit fijnmazige netwerk van vrijwilligersorganisaties – een schoolvoorbeeld van hoe de «civil society» kan functioneren – schuilt mijns inziens de grote kracht van de sport.
Sport in cijfers
Uit gegevens van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat bijna 60% van de bevolking minstens eens per maand aan sport doet4. Voor de jeugd tot 19 jaar is dat getal zelfs meer dan 80%. Gemiddeld besteden wij 2,6 uur per week aan sport en beweging. 36% van de bevolking is lid van één van de ca. 27 000 sportverenigingen. Bij de jeugd is zelfs 60 tot 65% lid van een sportvereniging. De helft van de bevolking volgt sport wekelijks via radio of TV. Ruim één miljoen vrijwilligers zijn actief in de sport. Wekelijks gaat het om 2 miljoen uren; omgerekend zijn dat 50 000 full time banen. Daarnaast zijn bij 16% van de sportverenigingen ook ca. 13 000 professionals werkzaam, de meeste in deeltijd; in totaal gaat het om een arbeidsvolume van 3500 fte’s.
Maatschappelijke binding acht ik één van de belangrijkste waarden van sport. Maar er is meer. Sport spreekt vooral de jeugd aan. Door de hoge participatiegraad en de (potentiële) leeromgeving is sport één van de plekken waar kinderen opgroeien, opgevoed worden en hun talenten kunnen ontwikkelen. Voldoende sport en beweging in het onderwijs zorgen voor betere schoolprestaties en minder schooluitval. Sport stimuleert tot een actieve en gezonde leefstijl. En in de sportvereniging kunnen jongeren al vroeg kennis maken met actieve participatie en vrijwilligerswerk. Alle reden om al op jonge leeftijd de basis te leggen voor een leven lang sporten en bewegen.
Daarnaast is topsport een uniek en niet te onderschatten fenomeen. De saamhorigheid die ontstaat door aansprekende successen, en de trots en bezieling die mensen hieraan ontlenen, is met bijna niets anders te vergelijken. Topsport zorgt ook internationaal voor ontmoeting, verbinding en inspiratie. De maatschappelijke waarden van topsport en breedtesport laten zich wat dat betreft goed vergelijken: zoals de sportvereniging functioneert als het huidige dorpsplein van de lokale samenleving, zo is het Olympisch dorp eens in de vier jaar, een paar weken lang, het centrum van de wereld.
Het kabinet wil de kracht van de sport benutten en de maatschappelijke functie van de sportsector optimaliseren.
In het beleidsprogramma kondigt het kabinet aan een aantal doelstellingen in en met de sport te willen realiseren. Het gaat daarbij om de inzet van sportverenigingen voor het onderwijs, de naschoolse opvang en de wijk; om het vergroten van het effect van sport en beweging op de volksgezondheid; om de participatie, emancipatie en integratie van achterblijvende of kwetsbare groepen in de sport, zowel in eigen land als in ontwikkelingslanden, en om de ontwikkeling van talent en het leveren van topprestaties. Bovenal moet sport voor iedereen een sportieve, gezonde en veilige omgeving bieden, waar negatieve (rand)verschijnselen worden aangepakt die afbreuk doen aan de kracht van de sport.
Maar daarvoor moet de sportsector wel zijn toegerust. Veel verenigingen hebben alle energie nodig om het reguliere sportaanbod te verzorgen; voor nog meer (maatschappelijke) taken lijkt geen plaats. Daarom wil ik de komende jaren investeren in de versterking en in zekere mate ook de professionalisering van sportverenigingen. Deze professionalisering kan de inzet van vrijwilligers ondersteunen. Resultaat van deze versterking zal zijn, dat een deel van de sportverenigingen straks daadwerkelijk in staat is om maatschappelijke taken uit te voeren.
Voor het functioneren van de sportverenigingen is ook een effectieve en efficiënte landelijke infrastructuur noodzakelijk. De verantwoordelijkheid voor de instandhouding en het functioneren daarvan ligt bij de sportsector zelf, die daarvoor gebruik kan maken van substantiële inkomsten uit de Lotto. In de voorgenomen wijziging van de Wet op de Kansspelen verdwijnt de vastgelegde opbrengstbestemming uit de vergunning. In plaats daarvan wordt een verdeelsysteem voor kansspelgelden geïntroduceerd dat de vergunninghouders – zoals de Lotto – meer vrijheid geeft bij de verdeling van deze gelden over de goede doelen, waaronder de sport. De vergunninghouders zullen samen moeten voorzien in een passende afdracht aan de sport, die recht doet aan de maatschappelijke waarde van de sport en het belang van de permanente instandhouding van de landelijke sportinfrastructuur. De exacte percentages van deze afdracht worden in een ministeriële regeling vastgelegd. Indien noodzakelijk kunnen aan de vergunninghouders aanwijzingen worden gegeven voor de invulling van de (gezamenlijke) beleidsplannen. Ik ben hierover in overleg met de minister van Justitie. Het onderzoeksrapport dat bureau Berenschot recent heeft opgesteld in opdracht van NOC*NSF, over de kosten van de sportinfrastructuur, zal ik daarbij betrekken1.
Trefpunt van het dorp
In het kleine dorp Marknesse (3 800 inwoners) in de Noordoostpolder is Sportvereniging Marknesse (S.V.M.) sinds jaar en dag de enige sportvereniging. 700 leden zijn actief in vier takken van sport: voetbal, korfbal, gymnastiek en volleybal. Toen S.V.M. de beschikking kreeg over een nieuwe accommodatie, wilde de club dat deze zeven dagen per week open zou zijn en optimaal zou worden benut. Daarom ging S.V.M. op zoek naar andere gebruikers. S.V.M. biedt nu ook ruimte aan kinderopvang – die er in het dorp eerder niet was – en aan ouderensport. Voor de basisschooljeugd uit het dorp werd een panna-veldje aangelegd. Ook dat is een groot succes.2
Voor de versterking van de sportverenigingen zal straks een aanzienlijk budget beschikbaar zijn. Maar daarvoor wil ik de sport ook iets terugvragen. Ik wil de sportsector aanspreken op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid; in het bijzonder op het bieden van een gezonde, sportieve en veilige omgeving aan iedereen die wil sporten. Van de gehele sportsector vraagt het kabinet de onvoorwaardelijke inzet om rookvrije kantines te realiseren, alcoholmisbruik tegen te gaan, meer sportiviteit en respect na te streven en de sociale veiligheid te bevorderen door agressie, (seksuele) intimidatie en discriminatie te bestrijden. Ik roep de sport op om hiervoor een volhardende en consequente aanpak te ontwikkelen waarmee excessen – zoals die waarbij ouders een jeugdtrainer te lijf gaan of de jeugd een scheidsrechter – tot het verleden zullen behoren. Uiteindelijk vormen deze negatieve randverschijnselen een serieuze bedreiging voor de sport-eigen waarden, en daarmee voor de sport zelf.
Daarnaast signaleer ik met verbazing dat het enorme potentieel in de sport nog zo weinig wordt benut. De diversiteit in de maatschappij weerspiegelt zich niet in de besturen en het kader van de sport, en daarmee doet de sport zichzelf tekort. Zo is er in de sport op acht mannelijke bestuurders slechts één vrouwelijke bestuurder actief. Het kabinet zal aan de sport vragen om bij te dragen aan de emancipatie van vrouwen, aan homo-emancipatie en aan de participatie en integratie van kwetsbare en achterblijvende groepen. Extra aandacht acht ik nodig voor de gehandicaptensport, omdat bij gehandicapten de achterstand in de sportdeelname het meest hardnekkig lijkt. Het sportbeleid voor mensen met een handicap wil ik herzien om een groter effect te kunnen bereiken voor de sportdeelname en integratie van deze groep.
Een kleine club met grote prestaties
Dat een sportvereniging niet groot hoeft te zijn om zich actief in te zetten voor speciale doelgroepen in de samenleving, bewijst tafeltennisvereniging Argus uit het Groningse Harkstede en Hoogezand. Met slechts honderd leden kreeg deze vereniging het bijvoorbeeld voor elkaar om in 2006 het tafeltennistoernooi van de Special Olympics tot een groot succes te maken. Daarnaast is de tafeltennisvereniging ook initiatiefnemer van het Kleurrijk Ping Pong Festival, dat gericht is op jongeren uit achterstandswijken en asielzoekerscentra. De vrijwilligers van de club vinden het leuk om dit soort evenementen op projectbasis te organiseren. Verder biedt Argus in het kader van een BOS-project scholen in de gemeente Hoogezand-Sappemeer kennismakingslessen aan en zet de club zich in om invulling te geven aan naschoolse opvang2.
Ook aan de top wil ik de sportsector graag versterken. Dit kabinet houdt vast aan de ambitie om Nederland bij de beste tien landen van de internationale sportwereld te laten behoren. Ik ondersteun het streven van de sport om in een periode van tien jaar in Nederland een sportklimaat op Olympisch niveau te realiseren, dat uiteindelijk een mogelijke kandidaatstelling voor de Olympische en Paralympische Spelen in 2028 tot gevolg kan hebben. Uiteraard heeft dit alleen kans van slagen bij een groot maatschappelijk draagvlak. Maar inmiddels durven steeds meer gezaghebbende personen en instanties hiervan «hardop te dromen». Binnen de Olympische ambitie past het beleid om de werving, planning en organisatie van topsportevenementen in Nederland te ondersteunen. Zo onderzoekt de KNVB met steun van het kabinet of het mogelijk is om in 2018 het WK Voetbal in de lage landen te organiseren.
Om de top 10-ambitie te verwezenlijken zijn optimale omstandigheden nodig voor topsporters met en zonder beperkingen, talenten en coaches. Met de sportsector heb ik geconstateerd dat er een aantal aanvullende faciliteiten nodig is om (meer) talentvolle sporters te laten doorgroeien tot topsporters. Hierin wil ik de komende jaren investeren. Voor de gehandicapten-topsport, die achterblijft bij de top 10-ambitie, wil ik bezien hoe ik het beleid en de bestaande programma’s kan optimaliseren.
Maar ook van topsporters en talenten verwacht ik iets terug voor de samenleving. De maatschappij is bereid in hen te investeren; topsporters kunnen dit beantwoorden door een rol van betekenis in de maatschappij te willen spelen. Dat kan al door bewust om te gaan met het feit dat topsporters een «rolmodel» zijn en zelf de toon zetten voor bijvoorbeeld sportiviteit en respect. Maar de prestaties van topsporters en de wijze waarop deze worden bereikt, kunnen veel verdergaand inspireren. Steeds meer topsporters zijn zich hiervan gelukkig bewust en willen zich – ondanks de drukke sportcarrière – inzetten voor maatschappelijke taken en goede doelen. Een aantal van hen wil ik vragen als ambassadeur voor het sportbeleid.
Profvoetballers scoren voor gezondheid
Aan het project «Scoren voor Gezondheid», dat mede mogelijk wordt gemaakt door VWS, werken dit jaar alle 18 eredivisieclubs uit het betaalde voetbal mee. Leerlingen van speciaal geselecteerde basisscholen ondertekenen een contract met een profvoetballer waarin staat dat zij gedurende 20 weken goed bewegen en gezond eten. Ook hun ouders worden betrokken. Bekende voetballers werken actief mee om de kinderen hierbij te stimuleren. De resultaten zijn vooralsnog veelbelovend: de deelnemende kinderen eten gezonder, zijn meer gaan bewegen en vaker lid geworden van de sportvereniging. Het gemiddelde vetpercentage was flink gedaald.
Naast de versterking van de breedte- en de topsport zal ik het beleid gericht op de bestrijding van bewegingsarmoede voortzetten. Vanuit het gezondheidsperspectief is de bestrijding van bewegingsarmoede een belangrijke maatschappelijke opgave. Regelmatig bewegen draagt niet alleen bij aan de preventie van overgewicht en diabetes, maar ook aan de preventie van depressie, hart- en vaatziekten en dementie. Daarmee kan niet vroeg genoeg worden begonnen.
Afgaand op de positieve trends van de laatste jaren lijkt het beleid op het terrein van bewegingsbevordering zijn vruchten af te werpen. Ik deel echter de zorgen van de minister van Volksgezondheid over het toenemende overgewicht onder volwassenen en de jeugd en signaleer dat het juist de meest kwetsbare groepen in de samenleving zijn die het minst bewegen: ouderen, gehandicapten, chronisch zieken, allochtonen, de bewoners van achterstandswijken. Juist voor deze mensen is de toegevoegde waarde van sport en bewegen groot, zowel met oog op een actieve, gezonde leefstijl als vanwege de talloze integratiemogelijkheden die sport- en beweegactiviteiten bieden.
Er gebeurt al veel om deze tendens te keren, maar er kan nog meer worden gedaan. Ik wil daarom een extra impuls geven aan de uitvoering van het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB). Het beweegbeleid van het NASB is een belangrijk onderdeel van het gezondheidsbeleid, zoals omschreven in de kaderbrief Visie op preventie en gezondheid1 die recent door de minister van Volksgezondheid aan de Tweede Kamer is gestuurd.
Samen investeren, samen aan de slag
Uiteraard kan ik mijn ambities voor het sportbeleid niet alleen realiseren. Het sportbeleid kan gelukkig rekenen op de volledige en concrete steun van het kabinet. In een aantal gevallen leidt dit tot mede-investeringen vanuit andere portefeuilles, met als gevolg dat er door dit kabinet nog meer in de sport wordt geïnvesteerd dan voorheen.
Waar ik kansen en mogelijkheden zie, sluit ik met het sportbeleid aan op het beleid dat wordt ontwikkeld voor andere beleidsterreinen. Daarmee hoop ik een sterke band te creëren tussen de sport en andere sectoren. Zo is sport en beweging verweven in het Actieprogramma «Iedereen doet mee»2, het Actieplan Krachtwijken3, het Programma voor Jeugd en Gezin «Alle kansen voor alle kinderen»4, het Deltaplan Inburgering «Vaste voet in Nederland»5, de nota emancipatiebeleid 2008–2011 «Meer kansen voor vrouwen»6 en de bovengenoemde kaderbrief Visie op preventie en gezondheid. Evenzo zal dit gebeuren in de meerjarenaanpak voor vrijwillige inzet en mantelzorg, de nota over homo-emancipatie, het plan van aanpak maatschappelijke stage en de brief over alcoholbeleid.
Over de Impuls brede scholen, sport en cultuur, die ik gezamenlijk met de bewindslieden van OCW zal uitvoeren, bent u recent geïnformeerd. Over het onderwerp Sport en Ontwikkelingssamenwerking ontvangt u een aparte nota die ik opstel samen met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
Om de sportsector te versterken zal het kabinet niet alleen zelf investeren, maar ook de andere overheden vragen om dit te doen. Ik zal een groot appèl doen op gemeenten om de ambities voor het sportbeleid te delen en te bezien hoe de landelijke aanpak zich op het lokale niveau kan weerspiegelen. Ik signaleer dat de bereidheid bij de gemeenten om zich voor sport in te zetten over het algemeen gelukkig groot is. Vele gemeenten voeren een actief sport- en beweegbeleid en investeren op lokaal niveau aanzienlijke bedragen in de sportinfrastructuur.
Ook de sportsector heeft zich in positieve zin uitgesproken over het beleid om de sport te versterken, in de breedte en aan de top. Zowel op landelijk als lokaal niveau zal de sportsector zich voor de realisering van de gestelde doelen inzetten.
De sportsector is de belangrijkste, maar niet de enige vindplaats van het sport- en beweegaanbod. Er zijn meer spelers op het veld. Mede met oog op de bestrijding van bewegingsarmoede en overgewicht in Nederland verheug ik mij in dit opzicht in de groeiende markt van sportscholen en fitnesscentra en zie ik met genoegen dat ook zorgverzekeraars de preventieve en soms ook curatieve werking van sport en beweging erkennen. Ook juich ik initiatieven toe van private organisaties zoals de Cruijff foundation en Krajicek foundation, die sport- en speelveldjes aanleggen in wijken en buurten en zich daarbij bijvoorbeeld ook gaan richten op de 40 krachtwijken die de minister van WWI heeft geselecteerd.
Aan de andere kant constateer ik dat zorginstellingen, onder andere de instellingen voor mensen met een (verstandelijke) handicap, nog veel meer kunnen doen op het gebied van sport en beweging. Ook is het bewegingsonderwijs de afgelopen jaren onder druk komen te staan en raakt het schoolzwemmen bij een toenemend aantal scholen (en gemeenten) buiten beeld. Dit is vaak het gevolg van de keuzes die organisaties zelf maken. Ik wil bij deze organisaties hernieuwde en blijvende aandacht vragen voor het belang van sport en beweging.
Bij de andere overheden, de sportsector maar ook bij de andere partners wil ik de komende jaren sport en beweging in al zijn facetten op de agenda houden of zetten, en bezien hoe ook een ieder aan de doelen van het sportbeleid kunnen bijdragen. Mijn inzet zal zijn om iedereen in Nederland zoveel mogelijk te laten profiteren van sport en beweging, en in het bijzonder van (de meerwaarde van) de sportvereniging. Uiteindelijk biedt het lidmaatschap van de sportvereniging ook de grootste kans op een leven lang sporten.
Met het sportbeleid van de komende jaren bouw ik uiteraard voort op de nota Tijd voor Sport, Bewegen, Meedoen, Presteren en het sportprogramma Samen voor Sport.
De voornemens hieruit, die een looptijd hebben t/m 2010, zullen onveranderd worden uitgevoerd. Zo heb ik al het startsein mogen geven aan het Masterplan Arbitrage, zijn de veelbelovende «proeftuinen» gestart van het programma Vernieuwing sportaanboden zullen negen sportbonden samen met de MO Groep 50 «sport-zorgtrajecten» gaan uitvoeren in het kader van het programma Meedoen allochtone jeugd door sport.
Daar bovenop heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de nieuwe voornemens: in 2008 € 10 miljoen en daarna structureel € 20 miljoen. Ook de vrijval van de BOS-regeling vanaf 2009 zet ik opnieuw in voor het sport- en beweegbeleid.
Ik wil een groot deel van het extra geld besteden aan de versterking van de sportverenigingen, zodat deze in staat zijn hun maatschappelijke functie te optimaliseren en maatschappelijke taken uit te voeren. Een ander deel van de intensivering gebruik ik voor een extra impuls voor het excelleren van talenten. Daarnaast geef ik de komende jaren prioriteit aan de stimulering van de gehandicaptensport, het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen, sportiviteit en respect en aan internationaal beleid, met name sport en ontwikkelingssamenwerking. Deze onderwerpen worden hierna apart uitgewerkt.
2.1 Inzet van combinatiefuncties
10% verenigingen op volle sterkte
Ik streef ernaar dat over vier jaar circa 10% van de sportverenigingen zodanig «sterk» zijn dat zij niet alleen in staat zijn om de eigen leden te bedienen, maar zich ook richten op het onderwijs, de naschoolse opvang, de wijk en/of op de (vaak kwetsbare) doelgroepen die in verhouding minder aan sport deelnemen.
Dit wil ik met name realiseren door de inzet van «combinatiefuncties»: functies waarbij professionals deels werkzaam zijn in de sport en deels elders, bijvoorbeeld in het onderwijs. Enerzijds haalt de sport met dit type functies de gewenste professionalisering binnen waarmee ook de vrijwillige inzet wordt ondersteund, en ontstaan er aantrekkelijke fulltime banen die bij de sportvereniging alleen niet mogelijk zijn. Anderzijds komt er op deze manier in de andere sectoren meer aandacht voor sport en beweging.
Combinatiefuncties: één middel, meer doelen
Samen met de bewindslieden van OCW, met gemeenten en met de sport-, onderwijs- en cultuursector bereid ik momenteel een structurele impuls voor waarmee in totaal minstens 2 500 (full-time) combinatiefuncties kunnen worden gerealiseerd. Over deze Impulsbrede scholen, sport en cultuur hebben de bewindslieden van OCW en ik u begin augustus geïnformeerd1. Door middel van de combinatiefuncties wil het kabinet meer doelen tegelijkertijd bereiken:
– de uitbreiding van het aantal brede scholen met sport- en cultuuraanbod in zowel het primair als het voortgezet onderwijs, om te beginnen in de 40 krachtwijken;
– de versterking sportverenigingen met oog op hun maatschappelijke functie en de inzet van sport voor het onderwijs, de naschoolse opvang en de wijk;
– het stimuleren van een dagelijks sport- en beweegaanbod op en rond scholen voor alle leerlingen;
– het bevorderen dat de jeugd tot 18 jaar vertrouwd raakt met één of meer kunst- en cultuurvormen.
Twee keer per week gym
Uit het rapport van de Tijdelijke Commissie Brede Analyse2 naar de stand van zaken rond school en sport blijkt dat er op gemiddeld twee dagen per week bewegingsonderwijs wordt gegeven: in totaal 1,5 uur per week in het primair onderwijs en 2 uur per week in het voortgezet onderwijs. Slechts 1 op de 10 scholen acht zich op dit moment in staat tot het realiseren van een vijfdaags (binnenschools en naschools) sporten beweegaanbod. In het basisonderwijs kiest een minderheid van de scholen ervoor om een vakleerkracht in te zetten voor de lessen bewegingsonderwijs. Ook blijken accommodaties onvoldoende beschikbaar, leidt dit tot problemen met reistijden en laat de staat van onderhoud te wensen over. In het middelbaar beroepsonderwijs is het bewegingsonderwijs bijna volledig afwezig. Uit good practices blijkt dat het sport- en beweegaanbod bij ROC’s vooral afhankelijk is van het draagvlak bij de besturen en het management van sectoren.
Omdat het bewegingsonderwijs slechts ten dele in het noodzakelijke sport- en beweegaanbod voor kinderen en jongeren voorziet en deze situatie niet eenvoudig valt om te buigen, is het van belang ook andere mogelijkheden te creëren: het organiseren van naschoolse activiteiten in samenwerking met sportverenigingen en het beter benutten van sport- en speelmogelijkheden in en om de (brede) school, de opvang en in de wijk. Om dit te realiseren is een structurele samenwerking nodig tussen sport, onderwijs en andere lokale organisaties. De professionals die de combinatiefuncties gaan vervullen, zijn straks de verpersoonlijking van die samenwerking.
Bij de uitvoering van de impuls wil ik gemeenten ook aandacht vragen voor de sportdeelname van gehandicapte leerlingen. Een combinatiefunctie waarbij de vakleerkracht uit het speciaal onderwijs ook werkzaam is in de sportvereniging geeft een grote stimulans aan de gehandicaptensport (zie 2.3).
Op dit moment biedt een groot aantal scholen al maatschappelijke stages aan. Veel scholieren blijken hun stage uit te voeren bij een sportvereniging. De mogelijkheden bij sportverenigingen zijn divers: het geven van trainingen, begeleiden van een jeugdteam, het organiseren van evenementen of toernooien, het maken van een clubblad of website en het helpen bij beheersmatige taken. Maatschappelijke stages geven sportverenigingen de gelegenheid om jongeren aan zich te binden: als vrijwilliger, maar uiteraard ook als lid of supporter. In een plan van aanpak dat dit najaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, zal het kabinet de mogelijkheden voor maatschappelijke stages – onder andere in de sport– verder uitwerken.
Sterke sportverenigingen leveren een positieve bijdrage aan de sociale infrastructuur en leefbaarheid op wijkniveau. De sport kan helpen om achterstandssituaties in wijken aan te pakken. Ik wil gemeenten vragen aandacht te besteden aan wijken en buurten waar de sportvoorzieningen ondermaats zijn, en soms zelfs in het geheel geen sportverenigingen meer aanwezig zijn. Ik wil hen oproepen te bezien hoe de sportvereniging weer actief kan worden voor en liefst ook in de wijk; bijvoorbeeld met de oprichting van satelliet-, buurt- en schoolsportverenigingen. Met sportactiviteiten in een duurzaam, door de wijkbewoners zelf opgebouwd verband komt er weer een kloppend hart in de wijk. De brede school kan daarbij een aanknopingspunt zijn. Het kabinet heeft deze visie neergelegd in het Actieplan Krachtwijken. Gemeenten zijn nu aan zet om sport in hun wijkactieplannen te betrekken, en kunnen daarbij in de uitvoering ook profiteren van de Impuls brede scholen, sport en cultuur.
Haagse Sporttuin
In veel achterstandswijken ontbreekt het aan sportvoorzieningen: zowel accommodaties als sportverenigingen. Zo ook in de dicht bebouwde Schilderswijk in Den Haag. Daar is echter een oplossing gevonden met de aanleg van de Haagse Sporttuin: een sportcomplex van 2000 m2 met vier multifunctionele sportvelden waarop bijna iedere tak van sport kan worden uitgeoefend. De Sporttuin wordt geëxploiteerd door vijf samenwerkende basisscholen. Voor het activiteitenaanbod worden sterke sportverenigingen ingeschakeld van buiten de wijk. Wekelijks maken hiervan ongeveer 400 jongeren gebruik.
Uitvoering impuls brede scholen, sport en cultuur
Bij de realisering van de combinatiefuncties op lokaal niveau spelen gemeenten een cruciale rol. Gemeenten leggen de verbinding tussen de verschillende sectoren en bezien op lokaal niveau waar en op welke manier de combinatiefuncties het best kunnen worden ingezet.
De impuls wordt verdeeld onder gemeenten die het beleid op lokaal niveau willen vormgeven. Gemeenten zullen dan bereid moeten zijn om zich aan de doelstellingen en de realisering van een x-aantal (nieuwe) combinatiefuncties te committeren én de impuls van het kabinet met eigen middelen te matchen. De impuls zal in 2008 eerst beschikbaar komen voor de G-31; het – oplopende – budget zal vanaf 2009 in tranches ook ter beschikking komen aan andere gemeenten. De uitkering van middelen aan de gemeenten zal met een simpel instrument (decentralisatie- of integratie-uitkering) en via een eenvoudige verdeelsleutel plaatsvinden (naar rato van het aantal jeugdige inwoners en/of leerlingen in de gemeente).
Over de inzet van combinatiefuncties zullen bestuurlijke afspraken worden gemaakt met belangstellende gemeenten en de overige betrokken partijen uit de onderwijs-, sport- en cultuursector. De afspraken over de inzet van combinatiefuncties voor brede scholen, sport en cultuur worden gemaakt mede gelet op de herkomst van middelen. In een landelijk convenant zullen het kabinet en de koepels van de betreffende sectoren de gestelde doelen onderschrijven en hun bijdrage aan de realisering van deze doelen expliciteren, ieder vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheden. Hiervan afgeleid tekent iedere gemeente een verklaring. Vervolgens stelt de gemeente met lokale organisaties zoals scholen, sportverenigingen en culturele instellingen zelf een overeenkomst op. Deze – integrale – aanpak doet recht aan het streven om samenhang in thema’s, bundeling van middelen en samenwerking tussen organisaties te verwezenlijken. Bovendien kunnen hierdoor de verschillende doelstellingen, waaronder de versterking van sportverenigingen, worden geborgd.
Over de uitvoering van de impuls wordt regelmatig bestuurlijk overleg gevoerd met de beleidspartners.
Ter ondersteuning van de impuls wil het kabinet graag een (tijdelijke) taskforce instellen bestaande uit vertegenwoordigers en (ervarings)deskundigen op voordracht van de rijksoverheid, gemeenten en de onderwijs-, sport- en cultuursector. Deze taskforce krijgt de opdracht om door middel van flankerend beleid ruim baan te maken voor de invoering van combinatiefuncties. Het gaat daarbij om zaken zoals het leveren van profielschetsen, het goed organiseren van werkgeverschap, het regelen van de arbeidspositie, de samenhang in bevoegdheden en opleidingen. Daarnaast is het belangrijk om ook de uitvoering te ondersteunen, bijvoorbeeld met kennisuitwisseling, een helpdeskfunctie en een ondersteuningsteam.
De Impuls brede scholen, sport en cultuur wordt gefinancierd door de ministeries van VWS en OCW en door de deelnemende gemeenten.
De intensivering voor het sportbeleid zet ik voor 75% in voor dit doel. Deze intensivering komt, conform afspraken in het Coalitieakkoord in twee tranches beschikbaar. De eerste tranche voor 2008 is reeds aan de begroting van VWS toegevoegd. De tweede tranche staat gereserveerd op de aanvullende post van het Rijk en in het voorjaar van 2008 wordt beslist over de toedeling daarvan. Van de tweede tranche is een bedrag van € 7,5 mln bestemd voor de versterking van sportverenigingen via de Impuls brede scholen, sport en cultuur. Daarnaast zal ik binnen de begroting een groot deel van de vrijval van de BOS-regeling aan dit doel besteden.
Vanuit OCW wordt eveneens een deel van de intensivering voor de Impuls brede scholen, sport en cultuur ingezet. Ook daarvoor geldt dat de middelen die uit het Coalitieakkoord komen in tranches verdeeld zijn De eerste tranche voor 2008 is reeds aan de begroting van OCW toegevoegd. De resterende tranches staan gereserveerd op de aanvullende post. In het voorjaar van 2008, 2009 en 2010 vindt hierover besluitvorming plaats. Er is op de aanvullende post vanuit de enveloppe Onderwijs nog een bedrag oplopend tot € 9,8 mln in 2011 gereserveerd. Vanuit de enveloppe Cultuur is nog een bedrag oplopend tot € 1,5 mln in 2011 gereserveerd.
Oplopend met de besluitvorming over tranches zullen in de periode 2008 t/m 2012 jaarlijks afspraken worden gemaakt met een toenemend aantal gemeenten.
In onderstaande tabel is de rijksbijdrage voor de Impuls brede scholen, sport en cultuur opgenomen (bedragen in miljoenen euro’s).
* De resterende tranches staan gereserveerd op de aanvullende post. In het voorjaar van 2008, 2009 en 2010 vindt hierover besluitvorming plaats.
Met de VNG is afgesproken dat de deelnemende gemeenten vanaf het tweede jaar de rijksbijdrage met eigen middelen matchen.
Met de VNG is daarnaast besproken dat de deelnemende gemeenten, conform het Bestuursakkoord «Samen aan de slag» van het rijk met de VNG/gemeenten1, een deel van het accrès inzetten voor de impuls brede scholen, sport en cultuur. Ook daarvoor geldt dat de middelen die uit het Coalitieakkoord komen in tranches beschikbaar gesteld worden. In onderstaande tabel is dit aandeel opgenomen (bedragen in miljoenen euro’s).
* De resterende tranches staan gereserveerd op de aanvullende post. In het voorjaar van 2008, 2009 en 2010 vindt hierover besluitvorming plaats.
Met de intensivering en de uitbreiding van het topsportprogramma wil ik bereiken dat het aantal Nederlandse talenten – met en zonder handicap – dat uitzicht heeft op de internationale top dan wel die top ook werkelijk haalt in 2011 gegroeid is met 20% ten opzichte van 2007.
Om te kunnen concurreren met en te presteren in de internationale top is het essentieel om kwalitatief hoogwaardige sporttechnische programma’s te ontwikkelen. Uit internationaal vergelijkend onderzoek2 en gesprekken met onderzoekers en NOC*NSF blijkt dat Nederland zich meer moet richten op het faciliteren van de laatste stap, waarmee talenten zich ontwikkelen tot topsporters. Talentvolle sporters moeten zich volledig aan hun sport kunnen wijden en goed worden begeleid, op sportief en op sociaal vlak. Zo kunnen talentvolle sporters ook de laatste – en vaak grootste – stap zetten naar het excelleren in de internationale wedstrijdarena.
Daarvoor is een aantal maatregelen nodig:
– het aanstellen van (meer) talentcoaches;
– het clusteren van onderwijs, training, huisvesting en andere voorzieningen in Centra voor Topsport en Onderwijs;
– het leveren van een structurele bijdrage aan kwalitatief hoogwaardige trainings- en wedstrijdprogramma’s met oog op de Olympische en Paralympische Spelen.
Ik ga deze ambities uitwerken samen het ministerie van OCW en met NOC*NSF, NebasNsg, sportbonden, NLcoach, Olympische netwerken, gemeenten en provincies, de sporters en het onderwijsveld.
In de topsport kun je het verschil maken door goede begeleiding te bieden aan talentvolle sporters. Daarom wordt de reeds gestarte pilot talentcoaches in 2008 uitgebreid met tien extra talentcoaches. Door de uitbreiding kan het vak talentcoach en het gezamenlijk opleidingsdeel beter worden ontwikkeld. Eind 2008 zal ik op basis van de tussenevaluatie van de pilot een breder programma voor talentcoaches inrichten, vergelijkbaar met het bestaande programma voor Coaches aan de Top.
Centra voor Topsport en Onderwijs
Er komen in Nederland enkele centra met fulltime trainings- en onderwijsprogramma’s voor de nationale (jeugd)selecties van een aantal takken van sport. Sportbonden en partners op lokaal niveau maken daartoe afspraken over het combineren van training, onderwijs (Voortgezet Onderwijs, MBO, HBO, Universiteit), wonen, sportmedische voorzieningen en maatschappelijke begeleiding – alles «op fietsafstand» van elkaar. Het trainings- en sportprogramma is leidend voor de dagindeling en tijdsbesteding van de sporter. Door voorzieningen te clusteren kunnen sporters hun tijd optimaal gebruiken om te trainen, te studeren en te rusten. Deze balans komt de prestaties ten goede.
De sportsector ontwikkelt momenteel het concept van Centra voor Topsport en Onderwijs. Ik ben me ervan bewust dat niet iedere sportbond en iedere sporter volledig van deze gebundelde voorzieningen gebruik kunnen of willen maken. Maar gelet op de toegevoegde waarde van het concept aan bestaande voorzieningen ben ik bereid een financiële bijdrage te leveren aan centra (in oprichting) met een goede infrastructuur, die worden gedragen door partners vanuit de sport, de lokale overheid, huisvestingsorganisaties, onderwijs en het bedrijfsleven. Daarbij streef ik naar een evenwichtige spreiding van dergelijke centra over Nederland.
De bijdrage kan, afhankelijk van de behoefte per centrum, benut worden voor: huisvesting, collectieve trainingsvoorzieningen, afstemming van het sport- en onderwijsprogramma en maatschappelijke begeleiding. Het sportmedische beleid voorziet in een bijdrage aan de gewenste sportmedische begeleiding van de talenten. Ook kunnen sportbonden in de toekomst hun talentcoaches aan deze centra koppelen.
Excelleren tijdens «de» Spelen
De bijzondere prestaties die topsporters leveren, hebben een uitstraling op de gehele samenleving: een land dat presteert, een land waar je trots op bent. De Olympische Spelen en Paralympische Spelen nemen daarbij een bijzondere plaats in, niet alleen in Nederland maar in de hele wereld. De Nederlandse overheid investeert vanaf 2008 jaarlijks een vast bedrag in de voorbereiding van de topsporters op de Olympische en Paralympische winter- en zomerspelen. Deze structurele bijdrage geeft een impuls aan trainings- en wedstrijdprogramma’s die zich met de beste landen laten meten. Dit zal de gehele topsport op een hoger niveau brengen.
Het bestaande budget voor talentontwikkeling vanuit de nota Tijd voor Sport, Bewegen, Meedoen, Presteren (€ 4,8 miljoen per jaar) wordt verhoogd met € 2,5 miljoen in vanuit de Intensivering Sport van het Coalitieakkoord (25%). Deze intensivering komt, conform afspraken in het Coalitieakkoord in twee tranches beschikbaar.
De eerste tranche voor 2008, en de meerjarige doorwerking daarvan, is reeds aan de begroting van VWS toegevoegd. De tweede tranche staat gereserveerd op de aanvullende post van het Rijk en in het voorjaar van 2008 wordt beslist over de toedeling daarvan. Van de tweede tranche is een bedrag van € 2,5 mln bestemd voor Talentontwikkeling. In onderstaande tabel is het budget meerjarig opgenomen (bedragen in miljoenen euro’s).
* De resterende tranches staan gereserveerd op de aanvullende post. In het voorjaar van 2008, 2009 en 2010 vindt hierover besluitvorming plaats.
Er zijn in totaal zo’n 1,7 miljoen mensen met een matige of ernstige lichamelijke beperking (motorisch, visueel, auditief) die zelfstandig wonen en zo’n 200 000 mensen die semi- of intramuraal wonen. Deze laatste groep is grosso modo ernstiger gehandicapt. Daarnaast zijn er 110 000 mensen met een matig of ernstige verstandelijke beperking, waarvan ongeveer de helft ondersteund of intramuraal woont. en heeft vaak een combinatie van beperkingen. Van de kinderen en jongeren tussen 6–24 jaar heeft bijna 2,5% te maken met een matige of ernstige beperking in het dagelijks functioneren. Dat zijn ongeveer 90 000 personen.
Uit NIVEL-onderzoek in 2007 blijkt dat in 2005 van de mensen met een chronische aandoening of handicap 19% inactief was t.o.v. 8% inactieven in de Nederlandse bevolking. 25% van de mensen met een verstandelijke beperking sport in georganiseerd verband.
De sportdeelname van mensen met een handicap blijft nog steeds achter in vergelijking tot mensen zonder beperking. Deze achterstand blijkt zeer hardnekkig te zijn. De oorzaken, voor zover bekend, hangen vooral samen met de aard van de beperkingen en de mate waarin voorzieningen en randvoorwaarden zijn gecreëerd om bewegen en sporten mogelijk te maken. Maar omgekeerd heeft sport en beweging voor de gezondheid, participatie en integratie van mensen met een handicap juist een grote toegevoegde waarde.
Ik wil het huidige beleid daarom bijstellen met als doel:
– een grotere sportdeelname te bewerkstelligen bij mensen met een handicap;
– de prestaties van topsporters met een handicap bij EK’s, WK’s en de Paralympische Spelen op een hoger niveau te brengen.
Er zijn enige gegevens bekend over sportdeelname van mensen met een beperking (zie kader) maar dat beeld is verre van volledig. Ik heb daarom een subsidie verstrekt aan NebasNsg om nog dit jaar een nulmeting te laten doen naar de actuele en potentiële sportdeelname van mensen met een handicap.
Bijzondere aandacht in de meting vraagt daarbij de groep jongeren met een beperking die geïntegreerd zijn in het regulier onderwijs en de mensen met een verstandelijke beperking. Voor deze doelgroepen wordt bezien welke mogelijkheden er bestaan voor aangepast sporten.
Op basis van de resultaten van de nulmeting wil ik in 2008 concrete doelen stellen en afspraken maken met NOC*NSF en NebasNsg over de stimulering van de sportdeelname onder mensen met een handicap. Daarbij wil ik mij vooral concentreren op «vind»plaatsen waar de sportdeelname maximaal kan worden gestimuleerd, op de jeugd en op instellingen waar mensen wonen met een verstandelijke beperking.
Waar mogelijk wil ik (sterke) sportverenigingen inzetten om het sportaanbod voor gehandicapten te verzorgen. Deelname van sporters met en zonder handicap aan dezelfde club of indien mogelijk zelfs aan dezelfde competitie is vanuit het oogpunt van integratie een goed doel.
Met NebasNsg zal de verdere implementatie ter hand worden genomen van het proefproject «Special Heroes» in het speciaal onderwijs. Doel hierbij is dat meer kinderen met een handicap gebruik kunnen maken van een binnen- en naschools sportaanbod in het speciaal onderwijs.
Special Heroes in Groot Gelre
Special Heroes wil zoveel mogelijk kinderen en jongeren uit het speciaal onderwijs laten ervaren hoe leuk sport kan zijn. In overleg met scholen wordt een sportstimuleringsprogramma ontwikkeld waarin diverse takken van sport, dans en andere vormen van beweging aan bod kunnen komen. Het project concentreert zich eerst op het binnenschoolse aanbod, vervolgens op het naschoolse aanbod en ten slotte op toeleiding naar de sportverenigingen. Het eerste proefproject is een gezamenlijk initiatief van het Regionaal Expertise Centrum (REC) Groot Gelre (een federatief samenwerkingsverband van 19 scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in Gelderland), van NebasNsg én LVC3, de landelijke koepelorganisatie voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met een lichamelijke, verstandelijke of meervoudige beperking of met een chronisch ziekte. Het project wordt mede mogelijk gemaakt door zorgverzekeraar Menzis.
Zorgvoorzieningen voor mensen met een verstandelijke beperking
Daarnaast wil ik NebasNsg ondersteunen in de aanpak om de instellingen met woon- of dagvoorzieningen voor mensen met een verstandelijke beperking te activeren. Doel hiervan is dat in 2010 alle zorg- en dagvoorzieningen voor mensen met een verstandelijke handicap actief beleid voeren ter stimulering van een actieve en gezonde leefstijl van hun bewoners. Via bezoek aan de regionale Special Olympics-evenementen kunnen bewoners en instellingen kennismaken met verschillende takken van (aangepaste) sport.
Ofschoon er afgelopen jaren goede vorderingen zijn gemaakt met de integratie van gehandicaptensport bij sportverenigingen is blijvende aandacht nodig om meer gehandicapte sporters te kunnen opnemen. Ik wil de vernieuwing en versterking van de sportsector dan ook aangrijpen om deze specifieke doelgroep te laten profiteren en ga hierover in overleg met NOC*NSF en de sportbonden. NebasNsg treedt daarbij op als adviseur van de sportsector en van gemeenten, die bijvoorbeeld kunnen overwegen om combinatiefuncties (2.1) in te zetten voor de combinatie tussen sportverenigingen en het speciaal onderwijs. Met oog op de begeleiding van gehandicapten bij sport- en beweegactiviteiten worden speciale bijscholingen ontwikkeld.
Wat voor topsporters zonder handicap geldt, geldt voor de topsporters met een handicap evenzo: de wens om het hoogst mogelijke niveau te behalen. Alle topsportprogramma’s zijn in principe beschikbaar voor sporters met en zonder handicap; zo ook de impuls voor het excelleren van talenten (2.2). De bijdrage van de Nederlandse gehandicaptensport aan het hoogste internationale podium is echter beperkt en dreigt door de toenemende concurrentie van andere landen kleiner te worden. Met NOC*NSF ga ik in overleg om het topsportbeleid voor gehandicapten te optimaliseren. Vervolgacties wil ik mede baseren op een grondige evaluatie van de Paralympische Spelen in 2008.
Een deel van het bestaande budget voor gehandicaptensport (€ 2 miljoen per jaar) zal op een andere manier worden ingezet. Bovendien zal het totale budget worden verhoogd met € 0,5 miljoen per jaar, door middel van een herschikking binnen de Sportbegroting.
In onderstaande tabel is het budget meerjarig opgenomen (bedragen in miljoenen euro’s).
2.4 Nationaal Actieplan Sport en Bewegen
Het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB) is in de beginfase van uitvoering. In 2007 en 2008 wordt een aantal ontwikkelde methodieken op kleine schaal uitgeprobeerd. Bij gebleken succes wil ik de implementatie verder opschalen. Met deze intensivering en uitbreiding van het NASB wil ik bereiken dat steeds meer mensen de gezonde beweegnorm halen en dat minder mensen een zittend bestaan leiden:
• in 2012 is het percentage volwassenen (18+) dat aan de beweegnorm voldoet minimaal 70% (2005: 63%);
• in 2012 is het percentage jeugdigen (4–17%) dat aan de beweegnorm voldoet minimaal 50% (2005: 40%);
• in 2012 is het percentage inactieve volwassen Nederlanders maximaal 5% (2005: 6%).
Beweegnorm
Sinds 2005 wordt als beweegnorm de zogenaamde «combinorm» gehanteerd. Men voldoet aan die norm als men aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) voldoet en/of aan de Fitnorm. De NNGB vereist minimaal 30 minuten matig intensief bewegen op minstens vijf dagen per week. Voor de jeugd tot 18 jaar is dit 60 minuten op zeven dagen per week, op een iets hoger niveau. De Fitnorm vereist minimaal 20 minuten intensief bewegen (sport of fitness) op minstens op 3 dagen per week.
Het probleem van bewegingsarmoede en daarmee samenhangende gezondheidsproblemen zoals overgewicht en diabetes verdienen een stevige aanpak.
Over de afgelopen jaren lijkt zich een gunstige trend af te tekenen in de mate van beweging met name door de volwassen bevolking1. Ik vind het daarom tijd om de ambitie te verhogen en het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB) verder uit te bouwen. Dit is in lijn met de recent door minister van Volksgezondheid opgestelde kaderbrief Visie op gezondheid en preventie, waarin het intensiveren van het beweegbeleid een van de belangrijkste acties is ter preventie van overgewicht, diabetes en depressie.
Uit Gronings onderzoek komt naar voren dat een sportieve leefstijl gepaard gaat met goede leerprestaties en een preventief effect heeft op dementie.
Door middel van het NASB wordt lichaamsbeweging gestimuleerd om zodoende de gezondheid te bevorderen. Dit geschiedt zowel door sport, spel en fitness als door beweging in het «gewone» dagelijkse leven. Het NASB ontwikkelt een pakket aan stimuleringsmaatregelen die de burgers en specifieke risicogroepen in het bijzonder moeten verleiden om meer te gaan bewegen. Daarbij wordt sterk ingezet op de ontwikkeling en implementatie van bewezen effectieve (evidence based) methodieken in vijf «settings» (aandachtsgebieden): wijk, zorg, werk, sport en school. De implementatie van deze methodieken wordt ondersteund door de nieuwe campagne «30 minuten bewegen», die refereert aan de norm voor gezond bewegen.
Aan drie speerpunten wil ik extra aandacht besteden:
– de methodiek «Bewegen op recept», die wordt uitgevoerd in de zorg;
– de projecten «Lokaal actief» en «Communities in Beweging» die gericht zijn op bewegingsbevordering in de wijk en buurt, en
– de doelgroep jeugd, die achterblijft bij de gesignaleerde gunstige trend voor de mate van beweging.
In overleg met de beroepsgroepen in de zorg (huisartsen en fysiotherapeuten) en de sport worden in 2007–2008 beweegprogramma’s uitgevoerd op vergelijkbare wijze met de methodiek «Bewegen op recept», waarbij de eerstelijnszorg een doorverwijsfunctie vervult. In de eerste instantie worden de projecten gericht op mensen met (een hoog risico op) diabetes type 2. Het NISB heeft opdracht gekregen om een methodiek te ontwikkelen die aan allei eisen voldoet om te kunnen worden opgenomen in het verzekeringspakket vanaf 2009. De projecten worden intensief gevolgd en geëvalueerd in nauwe afstemming met het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Op deze wijze wordt informatie verkregen over de kosteneffectiviteit en de wijze waarop de interventies kunnen worden verspreid.
Veel mensen met een beweegachterstand, waaronder ouderen maar ook jonge kinderen en hun ouders, zijn bereikbaar via de thuissituatie. Daarom wil ik mijn pijlen vooral richten op de setting «wijk». Het NASB wordt zodanig uitgebreid, dat er ruimte is voor het uitvoeren van extra wijkprojecten: twintig van het type «Lokaal Actief» en twintig «Communities in beweging». Over de uitvoering van deze projecten zullen afspraken worden gemaakt met gemeenten, aan wie ook de beschikbare middelen worden uitgekeerd (via de integratie/decentralisatie-uitkering). Daarnaast zal de landelijke ondersteuning voor de op ouderen gerichte GALM-methodiek (Groningen Actief Leven Model) worden voortgezet.
Groot- en kleinschalige interventies
«Lokaal Actief» is een nieuwe aanpak, naar het voorbeeld van Woerden Actief, om de inwoners van een gemeente (zowel jeugd, volwassenen en ouderen) aan het bewegen te krijgen. De integrale aanpak van gemeenten staat centraal, onder andere door de promotie van bestaand sport- en beweegaanbod, het geven van voorlichting en organiseren van allerlei evenementen. De werkwijze wordt thans beproefd in Maarssen, Purmerend, Urk en Waddinxveen.
Een «Community in Beweging» (CiB) is een kleinschalige groepsinterventie gericht op de beweegachterstand en het overgewicht van met name jongeren, allochtonen en mensen met een lage opleiding en een laag inkomen. De betrokkenen worden bij voorkeur benaderd via een gemeenschappelijk verband zoals de buurt, de school, de moskee, de kerk of een vereniging. Bij deze projecten wordt aansluiting gezocht bij (zowel fysiek als financieel) laagdrempelige sport- en beweegactiviteiten zoals wandelen, fietsen, zwemmen, gymnastiek en dansen.
Actieve leefstijl van jongeren
Opvallend is dat vooral jongeren achterblijven bij de gesignaleerde positieve trends in beweging. Het merendeel van de jongeren haalt de geadviseerde beweegnormen niet.
Samen met de minister voor Jeugd en Gezin en de minister van Volksgezondheid onderzoek ik hoe de beweegachterstand van kinderen en jongeren verder kan worden teruggedrongen.
B-Fit in Gelderland
Eén op de acht kinderen in Nederland heeft overgewicht. In Gelderland gaat het om maar liefst 46 000 kinderen. Met het actieprogramma «B-Fit», gefinancierd door provincie Gelderland, VWS, Menzis en stichting Nuts Ohra, gaat de Gelderse Sport Federatie (GSF) het overgewicht onder de Gelderse jeugd te lijf. Een B-Fit-consulent, die voor 4 uur per week gedurende het hele schooljaar actief is op de school, begeleidt het project dat onder andere bestaat uit vijf beweegmomenten per week, 2x per jaar een fittest, een lespakket voeding en bewegen, het inzetten van een bekende sporter als rolmodel en toegang tot de website B-Fit. Ook ouders spelen een belangrijke rol in het project. Voor hen is er twee maal per jaar een workshop. Ook zij hebben toegang tot de website en kunnen vrijwillig een fittest ondergaan.
De Impuls brede scholen, sport en cultuur (2.1) zal een toename teweeg brengen in de hoeveelheid lichaamsbeweging van scholieren. Maar daarnaast zijn aanvullende maatregelen nodig. Zo zal de mogelijkheid worden onderzocht om een gezonde en actieve leefstijl een prominentere plaats te geven in de diverse richtlijnen voor de jeugdgezondheidszorg. Daarnaast is in het Programma voor Jeugd en Gezin aangegeven dat kinderen gezond moeten kunnen opgroeien in kindvriendelijke wijken. Over de uitvoering hiervan zullen nog nadere afspraken met gemeenten worden gemaakt. Communities in Beweging voor jeugdigen en demonstratie-projecten naar het voorbeeld van de methodieken «B-fit»van de Gelderse sportfederatie en «Beweegkriebels» van het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) zullen hierbij onder de aandacht worden gebracht.
Ook wordt bezien hoe de fysieke en sociale omgeving beter geschikt kan worden gemaakt voor een actieve en gezonde leefstijl. Aansluiting wordt daarbij gezocht met het beleid van VROM, WWI, VenW, en LNV. Daarbij valt te denken aan een inrichting van de ruimtelijke omgeving die uitnodigt tot sport en bewegen (zoals sportvelden in wijk, multifunctionele accommodaties voor school en sport, fietspaden, etc.) en wordt verbinding gelegd met het LNV-beleid Groen en de Stad.
Speels beweegaanbod voor de kleintjes
Via de methodiek «Beweegkriebels» van het NISB krijgen ouders en professionals ideeën, tips en informatie over bewegen met baby’s, dreumesen en peuters. Kinderen hebben plezier in bewegen en doen dat liefst de hele dag. Maar veel tv kijken en het ontbreken van mogelijkheden om lekker buiten te spelen kunnen al snel leiden tot overgewicht en bewegingsachterstanden. Het trainen van huidige professionals werkend met de doelgroep 0–4 jarigen is onderdeel van de aanpak van Beweegkriebels. Zij worden geschoold in het ontwikkelen en uitvoeren van een uitdagend en op de leeftijd van de kinderen afgestemd, speels beweegaanbod. Enkele ROC’s hebben Beweegkriebels in de opleiding tot Sociaal Pedagogisch Werker opgenomen.
Niet alleen voor deze speerpunten, maar voor alle methodieken in het NASB geldt dat er na de fasen van ontwikkeling en proefimplementatie – bij een gunstige uitkomst – gestreefd wordt naar een verdere verspreiding in het land. Extra zorg wil ik daarbij besteden aan de implementatie in duurzame en kansrijke verbanden. Zo bieden sportverenigingen door hun sociale structuur gunstige voorwaarden voor een blijvende actieve leefstijl van hun leden. Ook dansscholen en commerciële fitnesscentra kunnen een dergelijke rol vervullen. Daarnaast zal worden bezien welke maatregelen kunnen worden getroffen om het mensen gemakkelijker te maken ook in het dagelijks leven te kiezen voor meer beweging.
Door middel van herschikking binnen de VWS-begroting zijn, naast de reeds beschikbare budgetten voor het NASB, extra middelen beschikbaar gekomen voor Bewegen op recept (vanuit Intensivering Zorg), Projecten in de wijk en Actieve leefstijl van jongeren (vanuit de vrijval BOS).
In onderstaande tabel is het budget meerjarig opgenomen (bedragen in miljoenen euro’s).
Een gezonde, sportieve en veilige omgeving
Het kabinet zal er bij de sportsector op aandringen om werk te maken van een gezonde, sportieve en (sociaal) veilige omgeving. Ook daarmee wordt de sport – van binnenuit – versterkt. Negatieve verschijnselen die zich in de maatschappij voordoen – zoals beschreven in het SCP-rapport Een gele kaart voor de sport1 – gaan niet aan de sport voorbij, maar kunnen vanwege de sport-eigen waarden en het sociale verband juist in de sport goed worden aangepakt. Met, naar verwachting, een gunstige uitstraling naar andere delen van de samenleving.
Aanpak seksuele intimidatie
Toen in 1996 enkele topsporters kenbaar maakten dat zij tijdens hun carrière te maken hadden gehad met ongewenste intimiteiten van de kant van hun coach, was dit aanleiding voor een intensief beleid gericht op enerzijds de preventie van seksuele intimidatie en andere vormen van machtsmisbruik en anderzijds de bestrijding van de gevolgen voor de betrokkenen. In samenwerking met de sportbonden en met steun van VWS heeft NOC*NSF diverse instrumenten ontwikkeld zoals procedures, een gedragscode voor sporters en sportkader, lesmateriaal voor kaderopleidingen en weerbaarheidscursussen voor kwetsbare sporters. Er is een landelijk meldpunt ingesteld en er zijn onafhankelijke vertrouwenspersonen en adviseurs beschikbaar. Inmiddels is er sprake van een goed werkend vangnet dat in geval van seksuele intimidatie adequaat kan reageren.
Concrete doelen voor het thema sportiviteit en respect laten zich op dit moment nog moeilijk benoemen. Dit is waarschijnlijk wel mogelijk als in het voorjaar van 2008 het vervolgonderzoek op het SCP-rapport Een gele kaart voor de sport gereed zal zijn. Daarbij gaat het om:
– een vergelijking van het fysieke en verbale geweld in de sport met dat in uitgaanscentra, op school, e.d.;
– het verkrijgen van inzicht in de opvattingen van de bevolking in het algemeen en die van sportbestuurders op (vooral) verenigingsniveau in het bijzonder.
De uitkomsten van het vervolgonderzoek zullen betrokken worden bij het beleid, waarvoor ik de sportsector zelf zal vragen om het voortouw te nemen. Desalniettemin kan nu al een aantal maatregelen worden getroffen, waarbij kan worden voortgeborduurd op bestaand beleid en nieuwe initiatieven uit de sportsector zelf.
Hockeybewijs voor de jeugd
De Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB) voert al jaren beleid op het gebied van sportiviteit en respect, niet alleen gericht op sporters, maar ook op ouders, toeschouwers en (bestuurlijk) kader. De KNHB voert een (inter)actieve campagne om sportiviteit en respect in de achterban bespreekbaar te maken. Zo kunnen verenigingen gebruik maken van workshops en theatervormen. Ook is campagnemateriaal ontwikkeld en wordt iedere vereniging gevraagd een ambassadeur voor sportiviteit en respect aan te stellen. Verder wordt de jeugd al vroeg aangesproken op de eigen verantwoordelijkheid. Ieder jeugdlid moet een «hockeybewijs» halen, gericht op spelregelkennis en het verrichten van vrijwilligerswerk.
In maart 2007 is het Masterplan Arbitrage officieel van start gegaan. Oogmerk hiervan is niet alleen de kwantiteit en kwaliteit van het scheidsrechterscorps op orde te brengen, maar ook een einde te maken aan de (onheuse) bejegening van de scheidsrechters. Ik zal de deelnemende sportbonden vragen om zich hierbij niet alleen te richten op de scheidsrechters en sporters, maar dezelfde producten ook toepasbaar te maken voor trainers, coaches, begeleiders, ouders en publiek.
Good governance in de sportvereniging
Ik wil mij ervoor inzetten om de sportverenigingen de aanbevelingen van de commissie Loorbach over «good governance» onder de aandacht te brengen1. De invoering van deze aanbevelingen in de sportsector blijft nog achter bij de verwachtingen.
Als onderdeel van het good governance beleid ga ik hernieuwde aandacht vragen voor:
– de verhoging van de diversiteit waaronder de participatiegraad van vrouwen in managementfuncties en sportbesturen. Met oog op de nieuwe emancipatienota die in het beleidsprogramma van het kabinet is aangekondigd, treed ik hierover in overleg met de minister van OCW;
– de invoering van een gedragscode bij verenigingen. Daarmee wordt het oorspronkelijke idee van een keurmerk voor de sport vervangen.
Als onderdeel van het kabinetsbeleid tegen geweld in de samenleving is in opdracht van het ministerie van Justitie door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) een «Handreiking Gedragscodes» opgesteld. Deze handreiking is bruikbaar voor vele sectoren in de samenleving waarin ongewenst gedrag tegengegaan moet worden. Ook de sportsector kan hiervan profiteren bij de verdere ontwikkeling en invoering van gedragscodes.
Beroepscode voor vrijwillig kader
Met de sportsector wil ik de mogelijkheid bespreken om de beroepscode voor trainers en coaches in te voeren bij ook het vrijwillig kader van sportverenigingen. NLcoach heeft een dergelijke beroepscode ontwikkeld. De intentie die eruit spreekt om als trainer/coach respectvol met de sporters om te gaan steun ik van harte. Het plaatje wordt compleet als daarnaast aan de trainers en coaches ook handreikingen worden gedaan om de sporters volgens de principes van sportiviteit en respect te laten sporten.
Niet iedereen voelt zich thuis bij de sportvereniging en daarmee is de sportvereniging nog niet altijd de ontmoetingsplaats die zij kan zijn. Discriminatie, intimidatie en agressie komen helaas ook in de sport voor.
Expliciete aandacht wil ik vragen voor het tegengaan van verbale agressie en discriminatie jegens homo’s. Zij zijn dikwijls doelwit van deze vormen van onwenselijk gedrag, waardoor hun gevoel van veiligheid sterk in het gedrang kan komen. Het is belangrijk dat de sport beseft dat de onheuse bejegening van homo-sporters nog steeds voorkomt. De acceptatie van homoseksualiteit in de sport zal worden geagendeerd en sport wordt opgenomen in de beleidsnota over homo-emancipatie van de minister van OCW.
Aanpak discriminatie in het voetbal
De UEFA heeft de bestrijding van homofobie opgenomen in de doelstellingen. De KNVB zet zich er mede voor in om de discriminatie in het voetbal aan te pakken, niet alleen op grond van ras, geloof en etniciteit maar ook op grond van seksualiteit. In het voorjaar van 2009 zal, tijdens het twintigjarig bestaan van de EGLSF (European Gay & Lesbian Sports Federation), over de uitkomsten van deze aanpak worden gerapporteerd.
Per 1 juli 2008 worden sportkantines, net als de horeca, rookvrij. In juni 2007 heeft de minister van Volksgezondheid de Tweede Kamer hierover geïnformeerd1. Ik wil de sportsector oproepen de wetgeving op dit punt na te leven met oog op een, bij de sport passende, gezonde omgeving.
Eveneens is het van belang om het alcoholmisbruik in de sport tegen te gaan. De «derde helft» is een bekend fenomeen dat haast onlosmakelijk met sommige takken van sport is verbonden; maar de sport moet niet de plaats zijn waar kinderen leren drinken.
Binnenkort komt het kabinet met een beleidsbrief over alcoholbeleid, waarin met name zal worden ingegaan op het voorkomen en tegengaan van de alcoholproblemen van de jeugd.
Het bestaande budget van € 1,8 miljoen per jaar is voor een belangrijk deel meerjarig vastgelegd ten behoeve van het Masterplan Arbitrage. Extra budget zal de komende jaren worden ingezet voor de ondersteuning van de sportsector bij de ontwikkeling en uitvoering van het beleid ter bevordering van sportiviteit en respect. Door middel van interne herschikking binnen de Sportbegroting heb ik een aanvullend budget van € 1,0 miljoen per jaar vrijgemaakt.
In onderstaande tabel is het budget meerjarig opgenomen (bedragen in miljoenen euro’s).
Sport en Ontwikkelingssamenwerking
Samen met de minister van Ontwikkelingssamenwerking geef ik een nieuwe impuls aan het beleid Sport en Ontwikkelingssamenwerking. De Tweede Kamer wordt hierover via een aparte beleidsnotitie nader geïnformeerd.
Oogmerk van het gezamenlijke beleidsbeleid is dat in overheden en organisaties in de ontwikkelingslanden zelf in staat zijn om de kracht van sport- en spelprogramma’s optimaal en duurzaam te benutten ten behoeve van armoedebestrijding, wederopbouw en welzijn. In het nieuwe beleid krijgen Nederlandse sport- en ontwikkelingsorganisaties en ambassades meer ruimte om activiteiten te ontwikkelen.
Met het beleid voor Sport en Ontwikkelingssamenwerking ga ik in op de oproep van de Verenigde Naties om sport te integreren in de programma’s gericht op het behalen van de millennium ontwikkelingsdoelen. Ook Nederlandse organisaties hebben erop aangedrongen om het belang van sport als instrument voor ontwikkeling en internationale samenwerking te erkennen. Bij de opstelling van deze beleidsnotitie wordt gebruik gemaakt van de uitkomsten van een op 11 juli 2007 gehouden bijeenkomst van het Netwerk Sport en Ontwikkelingssamenwerking.
Het beleid zal zich concentreren op sport-ontwikkelingsprogramma’s in landen waarmee Nederland een bijzondere relatie onderhoudt. Ik zal me daarbij zelf vooral richten op de landen met wie ik op het terrein van sport een meerjarige samenwerkingsrelatie onderhoud zoals Suriname en Zuid-Afrika.
Versterking sport in Zuid-Afrika en Suriname
Met Zuid-Afrika en Suriname zijn op basis van afzonderlijke samenwerkingsprotocollen Plannen van Aanpak vastgesteld. Prioritaire thema’s daarin zijn de versterking van de sportsector, sportopleidingen, bevordering schoolsport en gehandicaptensport. Lokale organisaties, waar nodig ondersteund door Nederlandse organisaties, zijn gevraagd uitvoering te geven aan deze plannen. De uitvoering wordt ondersteund door de samenwerkende ministeries, aangevuld met fondsen van partnerorganisaties.
Sport is niet alleen een zaak van de nationale overheid. Vanwege het internationale karakter van sport hebben de overheden een platform op internationaal niveau nodig. De Europese Commissie biedt dit platform voor de EU-lidstaten. De verantwoordelijkheid van de Commissie op het terrein van sport is complementair aan die van andere partijen. Een belangrijke rol van de Commissie ligt in het faciliteren van de dialoog in de sport, het coördineren van activiteiten en het adresseren van sport in het beleid van de Europese Unie.
Op 11 juli 2007 heeft de Europese Commissie haar eerste grote initiatief op het terrein van sport genomen en een witboek vastgesteld (COM 391/2007). In het Witboek wordt een aantal onderwerpen geagendeerd die vanwege hun grensoverschrijdende karakter in EU-verband aandacht moeten krijgen.
Het Witboek bouwt voort op de Verklaring bij het Verdrag van Nice. Met dit Witboek geeft de Commissie inzicht in de rol die sport in de Europese Unie speelt en kan spelen. De Commissie erkent met dit Witboek het maatschappelijke en economische belang van sport in het leven van de Europeanen. Door sportbrede thema’s aan te snijden legt de Commissie relaties met andere beleidsterreinen zoals volksgezondheid, onderwijs, sociale integratie, vrijwilligerswerk, externe betrekkingen en financiering. Het Witboek stelt ook concrete acties voor in een gedetailleerd actieplan dat vernoemd is naar Pierre de Coubertin.
Er is geen apart budget voor sport. Voor een bijdrage aan sportgerelateerde projecten en acties kan aansluiting gezocht worden bij bestaande EU-programma’s en fondsen. In het Witboek geeft de Commissie aan bij welke beleidsterreinen aansluiting kan worden gezocht. Nederland formuleert een kabinets- en een regeringsreactie op het Witboek en zal deze reactie uitdragen in Europees verband.
Dopinggebruik is een grote bedreiging voor de sport. Het tast het grondbeginsel van fair play aan en leidt bovendien tot gezondheidsrisico’s voor de sporters. Ik zal daarom het huidige antidopingbeleid voortzetten en op onderdelen aanscherpen. Continuering van het beleid betekent ook het handhaven van de verantwoordelijkheidsverdeling. De sport is primair verantwoordelijk om het gebruik van doping tegen te gaan en de overheid om de handel in doping te bestrijden.
De activiteiten van de sport blijven sterk gefaciliteerd door de overheid. Enerzijds vindt dat plaats door voorwaarden te stellen aan sportorganisaties die subsidie aanvragen en anderzijds door de financiering van de Stichting Dopingautoriteit Nederland. Samen met NOC*NSF financier ik de kosten van meer dan 2000 dopingcontroles die de Dopingautoriteit jaarlijks uitvoert en daarnaast worden de overige activiteiten van de Dopingautoriteit (zoals juridische advisering, voorlichting en wetenschappelijk onderzoek) nagenoeg geheel door mij bekostigd.
Ook in internationaal verband zal ik de inspanningen van Nederland continueren. Dat houdt onder meer in dat de overheid zowel financieel als bestuurlijk blijft bijdragen aan WADA en dat ook de actieve rol bij de uitvoering van de conventies van de Raad van Europa en van Unesco wordt voortgezet.
Op twee onderdelen zal ik het beleid aanscherpen:
– in internationaal verband zal ik aandringen op een betere coördinatie tussen overheden en opsporingsinstanties inzake de handel in doping. Dat is nu nog te veel versnipperd. Een goede basis biedt het boven genoemde Witboek voor Sport van de Europese Commissie;
– op nationaal niveau zal ik in samenwerking met NOC*NSF de dopincontroles in ons land op een andere wijze inzetten. Er komt een kleinere testingpool (ongeveer 800 topsporters) waarbinnen het aantal targetcontroles aan de hand van vooraf gestelde criteria wordt vergroot. Targetcontroles zijn ook beschikbaar buiten de testingpool.
Voortzetting van het beleid betekent ook dat ik niet overga tot de inzet van (straf)wetgeving om het gebruik en het bezit van doping voor eigen gebruik te bestrijden. Dat blijft het primaat van de sport en gelieerde tuchtrechtelijke instanties. Het bezit van doping met het oog op handel en verstrekking kan afdoende worden aangepakt op basis van de huidige wetgeving (Geneesmiddelenwet) die daartoe in 2001 is aangescherpt.
Met name in internationaal verband zal ik aandacht blijven vragen voor een beperkte dopinglijst («echte» dopingmiddelen en bijvoorbeeld geen cannabis) en voor de bescherming van de rechtspositie van sporters. Het streven naar een geharmoniseerd beleid op mondiaal niveau blijft echter doorslaggevend. Op mijn verzoek zal de Dopingautoriteit Nederland het beleid voor de ongeorganiseerde sport continueren. Dat staat vooral in het teken van de ontwikkeling van een keurmerk voor sportscholen en fitnesscentra en voorlichtingscampagnes voor hun bezoekers.
Door middel van herschikking binnen de Sportbegroting heb ik het budget met € 0,4 miljoen verhoogd naar € 2 miljoen per jaar.
In onderstaande tabel is het budget meerjarig opgenomen (bedragen in miljoenen euro’s).
Resumerend: doelen en voornemens
Het kabinet wil investeren in de kracht van sport. Dat geldt zowel in de breedte als aan de top. De lopende programma’s uit de nota Tijd voor Sport en het uitvoeringsprogramma Samen voor Sport worden onverminderd voortgezet, maar op een aantal punten wordt het sportbeleid uitgebreid en aangescherpt. Om de uitvoering van nieuwe prioriteiten mogelijk te maken wordt de intensivering van middelen ingezet die in het beleidsprogramma zijn aangekondigd, evenals de vrijvallende gelden van de BOS-regeling. Daarnaast vindt een (beperkte) herschikking plaats binnen de bestaande Sportbegroting.
Doelstellingen van het sportbeleid voor de komende jaren zijn:
– 10% van de sportverenigingen is sterk genoeg om maatschappelijke taken uit te voeren;
– 20% meer talentvolle sporters – met en zonder handicap – heeft uitzicht op de top;
– meer sporters met een handicap sporten en bewegen;
– meer mensen voldoen aan de beweegnorm: 70% van de volwassenen, 50% van de jeugd.
Voor deze investeringen wordt de sport wel gevraagd iets terug te doen: het creëren van een sportieve, gezonde en veilige omgeving en de inzet van (top)sporters voor maatschappelijke doelen.
Concrete doelstellingen voor sportiviteit en respect en voor gehandicaptensport volgen; deze zullen worden gebaseerd op nader onderzoek.
Het sportbeleid zal worden gerealiseerd door onder meer:
– de gezamenlijke inzet van minstens 2 500 combinatiefuncties voor brede scholen, sport en cultuur;
– het creëren van aanvullende faciliteiten voor talenten;
– het creëren van meer mogelijkheden voor gehandicaptensport via het speciaal onderwijs, zorginstellingen en sportverenigingen;
– de evaluatie en herijking van het beleid voor de gehandicapentopsport;
– de uitbreiding van het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen met een belangrijke focus op de jeugd;
– de ondersteuning van de sportsector bij maatregelen gericht op de bevordering van sportiviteit en respect en het tegengaan van uitwassen;
– actieve participatie van Nederland in internationaal verband betreffende Sport en Ontwikkelingssamenwerking, het anti-dopingbeleid en het EU-Witboek.
In de komende maanden zal het beleid verder worden uitgewerkt. Over de uitvoering van concrete voornemens en de inzet van andere partijen ga ik afspraken maken met partners. Ik kan rekenen op de betrokkenheid van de sportsector en van de andere overheden, waarmee voor het sportbeleid een «multiplier» kan worden bereikt. Om dit te ondersteunen zal ik een simpel en doeltreffend bestuurlijk en financieel instrumentarium ontwikkelen.
Strategische beleidsontwikkeling en de voorgenomen beleidsuitvoering vragen om goed en geregeld overleg met de beleidspartners in de sport en om een gecoördineerde inzet van alle betrokken partijen. De wijze waarop het beleid in de afgelopen jaren tot stand is gekomen – via interactieve beleidsvorming – wil ik voortzetten.
Uiteraard zijn er ook andere onderwerpen die de komende tijd om aandacht vragen en onderwerpen die vanuit de sportwereld bij het kabinet op de agenda worden gezet. Ik denk bijvoorbeeld aan het Olympisch Plan 2028, dat het kabinet wil ondersteunen, en de (nationale en internationale) ontwikkelingen met betrekking tot het kansspelbeleid die gevolgen kunnen hebben voor de inzet van de Lotto-gelden.
Ik ben dan ook voornemens het initiatief te nemen voor een gestructureerd gezamenlijk overleg met de beleidspartners in de sport, waaronder in elk geval NOC*NSF en VNG/VSG.
Het Sportprogramma 2006–2010 is al volop in uitvoering; de uitvoering van de beleidsprioriteiten uit deze brief vanaf 2008 zullen snel volgen. Over de stand van zaken van de uitvoering van het sportprogramma én de beleidsbrief De kracht van sport zal ik u eind 2008 informeren.
Geurtsen RC, dr. A en drs. F. Doornbos: Onderzoek kosten sportinfrastructuur, Eindrapportage. Utrecht: Berenschot, 11 september 2007.
2006 SPLISS, An international comparative study (VU Brussel, WHJ Mulier Instituut, UK Sport en Sheffield Hallam University).
Tiessen-Raaphorst, A. en K. Breedveld: Een gele kaart voor de sport, Een quick scan naar wenselijke en onwenselijke praktijken in en rondom de breedtesport. Den Haag: SCP, 2007.
Commissie Goed Sportbestuur: De 13 aanbevelingen voor goed sportbestuur. Arnhem: NOC*NSF, 2005.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30234-13.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.