30 231
Oorstrelend en Hartveroverend – Kwaliteit en diversiteit in de Nederlandse Popmuziek

nr. 2
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2005

Deze brief is de door u (bij brief nr. 05-OCW-B-077) gevraagde reactie op de initiatiefnota Oorstrelend en Hartveroverend. In tweede instantie (bij brief nr. 05-OCW-B-084) hebt u gevraagd de reactie vóór of gelijktijdig met de beleidsnotitie Cultuur en Economie aan de Kamer toe doen toekomen. Daarbij heeft u aangegeven graag een aparte reactie op de initiatiefnota te ontvangen.

I. Inleiding

Met waardering heb ik kennis genomen van de initiatiefnotaOorstrelend en Hartveroverend. Deze nota behelst een pleidooi voor een effectievere ondersteuning van de Nederlandse popmuziek, waarvan de diversiteit door internationale marktontwikkelingen steeds meer onder druk zou staan. Volgens de nota ligt hier een taak voor de rijksoverheid. Deze besteedt nog onvoldoende aandacht aan de popsector, aangezien slechts 0,35 % van het totale cultuurbudget naar de Nederlandse popmuziek zou gaan. Tegen deze achtergrond presenteert de initiatiefnota een aantal aanbevelingen met betrekking tot (inter-)nationale promotie en export, de rol van de publieke omroepen en de samenwerking met gemeenten. Hierbij wordt ingespeeld op twee actuele beleidsthema’s: cultuur en economie en de organisatie van de culturele ondersteuningsstructuur.

Ik zal eerst in algemene zin op de nota ingaan en de betekenis hiervoor van de Brief Cultuur en Economie Ons Creatieve Vermogen en de uitgangspunten voor de culturele ondersteuningsstructuur. Vervolgens zal ik ingaan op de aanbevelingen. Deze reactie is afgestemd met het ministerie van Economische Zaken.

II. Algemene opmerkingen

Door haar diversiteit, haar toegankelijkheid voor zowel geschoolde musici als autodidacten en haar betekenis binnen lifestyles en (sub)cultuur kent popmuziek een groot aantal beoefenaars en liefhebbers. Aan deze populariteit heeft de popmuziek ook zijn enorme commerciële succes te danken. De markt voor popmuziek is sterk internationaal georiënteerd en georganiseerd. Daardoor lijken commerciële afwegingen vaak in het nadeel van Nederlandse artiesten uit te vallen.

Dat geldt echter ook voor andere muziekgenres: jazz en geïmproviseerde muziek, niet-westerse muziek, kamermuziek, electro-akoustische, oude en symfonische muziek. Nederland kent daarin tal van (inter-)nationale toppers. Al deze genres opereren in een internationale markt en ook voor hen begint de concurrentie in eigen land. Bekend is dat de CD-markt voor klassieke muziek moeilijke tijden doormaakt. Nog maar hoogstzelden sluiten grote labels langlopende en exclusieve contracten af met Nederlandse orkesten en ensembles. In de jazz en geïmproviseerde muziek bestaat deze situatie al langer. Ook in andere genres dan popmuziek zouden Nederlandse componisten en musici graag over meer mogelijkheden bij de publieke omroep beschikken, want ook voor hen is media-exposure de kortste weg naar succes. Het beeld dat de initiatiefnota schetst is dus niet uniek voor popmuziek maar geldt voor de hele Nederlandse muziek.1 Dit roept bij mij drie reacties op.

1. Het feit dat de popmuziek relatief weinig subsidie ontvangt, is op zichzelf geen argument om meer te geven. De omvang van het budget voor popmuziek laat zich voor een belangrijk deel juist uit haar sterke marktpositie verklaren.2 Onderzoek heeft uitgewezen dat er in economische zin niet of nauwelijks sprake is van marktfalen in de popsector.3

2. Behalve de overheid en de markt is er ook nog het publiek, dat juist in de popmuziek een doorslaggevende rol speelt. Dankzij dit publiek konden gothic en R&B zonder airplay en subsidie en tegen alle commerciële trends in toch een succes worden. Ik ben dan ook niet zo bang dat zonder subsidie de diversiteit popmuziek zal verdwijnen of dat popmuziek alleen nog maar een vermaakfunctie zal hebben. De voorbeelden die de nota geeft van succesvolle groepen, een lijst die gemakkelijk kan worden aangevuld, bevestigen dat de samenstelling en interesse van het publiek – jong, oud en multicultureel – voldoende waarborgen biedt voor de diversiteit en de kwaliteit van de Nederlandse popmuziek. Ik spreek in dit verband dan ook liever over kansen dan over knelpunten.

3. Ik deel de in de nota gepresenteerde opvatting, dat er mogelijkheden en kansen zijn voor een betere (inter-)nationale profilering van de pop. De aanpak die in de nota wordt voorgestaan wil ik echter breder trekken. De initiatiefnota geeft voorbeelden van buitenlandse organisaties die muziekbreed opereren. In eigen land kennen we de samenwerkingsprojecten van de verschillende genre-instituten, waaraan ook door het Nationaal Pop Instituut (NPI) is deelgenomen.4 De voorstellen in de initiatiefnota moeten dan ook in een breder verband worden gezien.

Concluderend deel ik de inhoudelijke analyse van de initiatiefnota op hoofdlijnen, met name dat er zich tal van mogelijkheden en kansen zijn voor de Nederlandse (pop)muziek, maar niet de financiële consequenties die hieruit getrokken worden. Een aantal aanbevelingen zal ik gedeeltelijk overnemen, maar steeds zoveel mogelijk betrokken op de hele muzieksector – en niet alleen op de popmuziek – en soms over de volle breedte van de creatieve bedrijfstakken.

III. Raakvlakken Cultuur en Economie en de culturele ondersteuningsstructuur

De initiatiefnota heeft raakvlakken met het beleidsthema cultuur en economie en de herziening van de culturele ondersteuningsstructuur. Het eerste komt tot uitdrukking in de voorstellen ter versterking van de (inter-)nationale marktpositie van de popmuziek, het verband met het tweede ligt besloten in de vraag hoe een en ander het best en meest duurzaam georganiseerd kan worden. Hieronder ga ik kort in op de uitgangspunten van beide beleidsthema’s.

Cultuur en economie

Het beleidsthema cultuur en economie staat in de beleidsbrief Ons Creatieve Vermogen, Brief Cultuur en Economie. Raakvlakken met de initiatiefnota zijn:

• Creatieve bedrijfstakken, waaronder de creatie, productie, distributie en detailhandel op het gebied van popmuziek – zowel op CD als live – hebben behalve een cultureel belang ook een economisch belang.

• Een cultureel of economisch belang betekent niet vanzelf dat overheidsingrijpen noodzakelijk is.

• Het kabinet heeft in Ons Creatieve Vermogen een programma met vijf actielijnen voor de Creatieve Industrie gelanceerd:

– actief verbindingen leggen tussen creatieve sectoren en het overige bedrijfsleven, eventueel ook met decentrale overheden en kennisinstellingen.

– financiële condities voor creatieve bedrijven versterken.

– de randvoorwaarden rondom intellectueel eigendom verbeteren.

– internationalisering intensiveren.

– cultureel management verder professionaliseren.

  Deze actielijnen sluiten op onderdelen aan op de aanbevelingen van de initiatiefnota. In het kader van de Creative Challenge Call kunnen samenwerkende partijen (creatieve sectoren en het overige bedrijfsleven, en eventueel ook decentrale overheden en kennisinstellingen) in 2006 aanvragen indienen. De criteria van deze eenmalige regeling worden begin 2006 bekend gemaakt. Daarnaast wordt de internationale promotie via de bestaande instrumenten krachtig ter hand genomen. De aangekondigde voorlichtingsactiviteiten over intellectueel eigendom komen de hele muzieksector – en dus ook de popsector – ten goede.

De culturele ondersteuningsstructuur

Het verband met de ondersteuningstructuur ligt besloten in de vraag hoe de versterking van de muzieksector – waaronder de popmuziek – het best en meest duurzaam georganiseerd kan worden. De initiatiefnota is zowel een pleidooi voor nog onbenutte kansen, als een analyse van een tekortschietende organisatie van de bestaande ondersteuningstructuur. In de Cultuurnota heeft het kabinet al aangegeven, dat de ondersteuning doelmatiger en doeltreffender ingericht moet worden. Dit heeft geleid tot twee brieven – de Uitgangspuntenbrief ondersteuningsstructuur (d.d. 23 december 2004, kamerstuk 28 989, nr. 18) en de Beoordelingscriteria culturele ondersteuningsstructuur (d.d. 11 februari 2005, OCW0500149) – waarin ingezet wordt op een geconcentreerde uitvoering van besteltaken waaronder (inter-)nationale promotie – door het bundelen van de aanwezige, maar versnipperde kennis en expertise. Over de besluitvorming heb ik u geïnformeerd bij brief van 23 augustus 2005 (kamerstuk 28 989, nr. 19 over de voorlopige besluitvorming) en bij brief van 28 september 2005 (kamerstuk 28 989, nr. 23 over de definitieve besluitvorming). Omdat de muzieksector een groot aantal ondersteunende instellingen kent, heb ik voor deze sector een uitzondering gemaakt en voor maximaal twee genreoverstijgende instituten gekozen.1 Juist omdat de popsector meer «natuurlijke» kennis en ervaring met de markt heeft opgedaan, vind ik het van belang dat deze expertise in de sectorinstituten geïntegreerd wordt.

IV. Reactie op de aanbevelingen

Aanbeveling 1–3 pleit voor de instelling van een fonds voor Nederlandse producties naar het voorbeeld van het Canadese New Musical Works Program (t.b.v. opnames van cd’s, promotie en marketing van cd’s, het maken van videoclips, e.d.). Het beoogde budget bedraagt tussen de 1 miljoen en 1,8 miljoen euro. Voorts wordt gevraagd om bij de cultuurnota 2008–2012 een visie te presenteren voor een groter fonds, naar het voorbeeld van de Canadian Music Foundation.

Het is zeker interessant om na te denken over nieuwe vormen van duurzame samenwerking tussen overheid en werkveld (sectorinstituten en muziekindustrie). Het Canadian Music Fund (CMF) is hiervan een interessant voorbeeld. Het CMF is een overheidsfonds dat in overleg met marktpartijen een subsidieregeling heeft ontwikkeld (het Musical Works Program), die gezamenlijk gefinancierd wordt, maar door een onafhankelijke derde (Factor) wordt uitgevoerd. Overigens sluiten noch CMF, noch het Musical Works Program bepaalde muziekgenres uit. Voor het toekomstige cultuurbeleid is het zinvol om te onderzoeken of dergelijke constructies ook in het Nederlandse cultuurbeleid betekenis kunnen hebben en hoe die zich kunnen verhouden tot de cultuurfondsen en de sectorinstituten. Immers ook in andere disciplines, zoals film, architectuur, mode, vormgeving en nieuwe media, wordt de behoefte aan een betere samenwerking met marktpartijen gevoeld.2 Op het gebied van musea is een dergelijk onderzoek al aangekondigd in Ons Creatieve Vermogen.

Het ligt echter niet in mijn voornemen om nu een nieuw fonds op te richten, zeker niet specifiek voor de popmuziek. Daarmee is en blijft het Fonds voor de Amateurkunst en Podiumkunsten (FAPK), dat in principe openstaat voor alle genres, voor het moment het overheidsfonds voor de muzieksector. Daarnaast is er het Fonds Podium Programmering en Marketing (FPPM) dat ook poppodia en -festivals ondersteunt. Ik zal met beide fondsen nog nader overleg voeren over de positie van de popmuziek in hun regelingen. De reguliere exportpromotie is belegd bij de Economische Voorlichtingsdienst (EVD), een agentschap van het ministerie van Economische Zaken, dat al diverse projecten in overleg met Conamus heeft georganiseerd.

Aanbeveling 4–5 stelt voor om met de zendercoördinator van 3FM concrete afspraken te maken over het draaien van Nederlandse popmuziek. De afspraken gaan over diversiteit, het tijdstip waarop de muziek gedraaid wordt en talentontwikkeling. Voor het uitzenden van een substantieel aandeel Nederlandse popmuziek op televisie worden vergelijkbare afspraken met de publieke omroepen voorgesteld.

De Mediawet bepaalt dat prestatieovereenkomsten tussen de publieke omroep en mij geen betrekking mogen hebben op de specifieke inhoud van programma’s en programmaonderdelen. Met inachtneming hiervan zal ik dit onderwerp in algemene zin meenemen in het overleg met de publieke omroep over de nog te sluiten prestatieovereenkomst en voor de periode 2008 en verder. Specifieke aandacht voor Nederlandse (pop)muziek maakt wat mij betreft deel uit van het multimediale jongerenoffensief. Dit is het grotere verband waar een dergelijk onderdeel in geplaatst moet worden. Het voorschrijven van een percentage Nederlandse muziekproducties stuit op Europeesrechtelijke bezwaren, dit op grond van de doelstelling een level playing field te creëren. Overigens zoeken de sector en de publieke omroep elkaar al op, waarbij ook dit onderwerp is opgepakt. 3FM heeft verklaard het percentage Nederlandse muziek te willen verhogen van 11 naar 15%.1

Aanbeveling 6–7 pleit voor een grotere betrokkenheid van de decentrale overheden en, waar mogelijk een koppeling van rijkssubsidies aan bijdragen van de decentrale overheden. Daarnaast wordt voorgesteld om een convenant met gemeenten af te sluiten over naleving van de Handleiding Popbeleid Gemeenten.

Gemeenten spelen een belangrijke rol in het muziekbeleid. Zij nemen verantwoordelijkheid voor de bouw en exploitatie van (pop-)podia en ondersteunen festivals en manifestaties. In de nota Verschil maken heb ik aangegeven ook mogelijkheden te zien voor programmatisch werken. In dit kader zal ik het (pop)muziekbeleid agenderen voor het overleg met de andere overheden.

Voor de lopende cultuurnotaperiode biedt het Actieplan Cultuurbereik 2005–2008 (inclusief Cultuur en School) een handreiking voor bijvoorbeeld de programmering van festivals en podia en talentontwikkeling. Hierover zijn afspraken gemaakt op basis van door provincies en gemeenten zelf opgestelde plannen.2 Succesvolle voorbeelden uit het verleden zijn Do it, Music Zone en Let’s Work Together.

Het Handboek Popbeleid Gemeenten is een handreiking aan gemeenten om popmuziekbeleid te ontwikkelen en vooral bedoeld om gemeenten te helpen betere afwegingen te maken en een realistische langetermijnvisie te ontwikkelen. Als zodanig is het geen document om met gemeenten een convenant over af te sluiten. Overigens heb al 10 000 euro bijgedragen aan de totstandkoming van het Handboek.

Aanbeveling 8 bepleit een subsidie van 15 000 euro voor de promotie van en een website voor de Handleiding Popbeleid Gemeenten.

Informatievoorziening is de taak van het sectorinstituut. Op dit moment is dat het NPI. Ik zal het NPI vragen via zijn informatiekanalen, waaronder de website, bekendheid aan het Handboek Popbeleid Gemeenten te geven.

Aanbeveling 9–11 pleit voor een structurele subsidie aan het fonds MusicXport van 227 000 euro per jaar en een structurele Toursupportregeling van 150 000 euro. Deze bedragen dienen ten laste te komen van de fondsen van het Innovatieplatform of in het kader van cultuur en economie. Daarnaast wordt gevraagd om overleg met BUMA en SENA over een mogelijke bijdrage van hun kant aan de Toursupportregeling en MusicXport. Tot slot wordt gevraagd om een vierjarige internationale promotiecampagne van Nederlandse groepen in samenwerking tussen OCW, EZ, BZ en het werkveld.

Voor de periode 2006–2008 is een HGIS-subsidie toegekend van 150 000 euro op jaarbasis aan MusicXport, een promotieprogramma van Conamus in samenwerking met het NPI. Daarmee moeten NPI en Conamus in staat worden geacht om dit project in de lopende cultuurnotaperiode te continueren.3 Daarnaast is de (inter-)nationale promotie een reguliere besteltaak van het sectorinstituut. Dat is op dit moment het NPI. De reguliere exportpromotie is belegd bij de EVD, dat al diverse projecten met de popsector heeft georganiseerd. Aangezien ik een heldere scheiding tussen ondersteunende en subsidietaken voorsta, wordt de Toursupportregeling van het NPI in deze cultuurnotaperiode met gelijkblijvend budget ondergebracht bij het FAPK. Voor wat betreft de vorming van nieuwe fondsen verwijs ik naar mijn opmerkingen bij aanbeveling 1–3. De uiteenlopende maatregelen om de economische benutting van cultuur te verbeteren zullen, zoals reeds in Ons Creatieve Vermogen is aangekondigd, volgend jaar aan uw kamer worden voorgelegd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan


XNoot
1

Zie ook de sectoranalyse van de Raad voor Cultuur Cultuur, meer dan ooit (2003). Het mapping document cultuur en economie Creativiteit in kaart gebracht: Mapping Document creatieve bedrijvigheid in Nederland (2005) bevat een schets van de specifieke situatie in de oude muziek.

XNoot
2

In overheidstermen is effectief subsidie beleid immers nog steeds tekortfinanciering.

XNoot
3

Canoy, M., R. Nahuis, D. Waagmeester, De creativiteit van de markt. Verkenning van de rol van de overheid bij creatieve industrieën, CPB document 50, juli 2005. Ter illustratie hiervan kan nog worden opgemerkt dat een groot deel van de Nederlandse groepen waarvan in 2004 het contract werd beëindigd, alweer een nieuw contract heeft afgesloten en/of een nieuwe cd heeft uitgegeven.

XNoot
4

Popmuziek is op zich al een verzamelnaam voor een reeks van subgenres, die ieder voor zich weer zijn onder te verdelen in categorieën als mainstream en experimenteel, die multicultureel worden beoefend en genoten door zowel jong als oud. Ook die verschillende subgenres hebben een eigen dynamiek.

XNoot
1

In de sectoren amateurkunst-, film- en muzieksector zijn processen gestart om het beoogde organisatorische en inhoudelijke resultaat te realiseren. Deze processen worden door mij financieel ondersteund.

XNoot
2

Het is misschien niet toevallig, dat al deze disciplines – met uitzondering van de film, die zonder overheidssteun niet zou kunnen functioneren – dezelfde positie hebben als de popmuziek: ze zijn succesvol en nemen daarom een relatief bescheiden subsidiepositie in. Inclusief de film hebben ze allemaal gemeen, dat zij voor hun voortbestaan (productie en/of distributie) per definitie afhankelijk zijn van marktpartijen.

XNoot
1

In het Tussentijds Concessiebeleidpslan 2006–2010 wordt concreet aandacht besteed aan de plaats van de verschillende muziekgenres, waaronder pop.

XNoot
2

Beleidskader Actieplan Cultuurbereik (inclusief Cultuur en School) 2005–2008.

XNoot
3

MusicXport is in eerste instantie voor drie jaar (2001–2003) vanuit HGIS-c gesubsidieerd. Aangezien medio 2003 van een aanzienlijke onderuitputting sprake was, is op verzoek van Conamus en NPI de subsidieperiode met een jaar verlengd om hen in de gelegenheid te stellen de werkwijze aan te scherpen voor een volledige en doelmatige inzet van de subsidie. Nu de jaarlijkse bijdrage van HGIS in de komende jaren ruim 50% hoger is dan in de periode 2001–2004, zie ik geen aanleiding de bijdrage nog eens te verhogen.

Naar boven