30 222 (R 1797)
Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van de richtlijn inzake handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (Wijziging Rijksoctrooiwet 1995 in verband met implementatie richtlijn handhaving intellectuele-eigendomsrechten)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 5 december 2005

Het verheugt mij te constateren dat het voorliggende rijkswetsvoorstel op hoofdlijnen breed wordt ondersteund. Tot mijn spijt heeft de beantwoording van de gestelde vraag enige tijd op zich laten wachten aangezien het een lastige opgave bleek van enige in het geding zijnde landen de geschikte informatie te verkrijgen. Op de gestelde vraag ga ik hierna gaarne in.

De leden van de VVD-fractie vroegen in hoeverre de voorgestelde rechtsbescherming van een octrooihouder bij inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten verschilt van soortgelijke rechtsbescherming in de verschillende bij het Europees Octrooi Verdrag (EOV) aangesloten landen die niet lid zijn van de Europese Unie. De landen waar deze leden op doelen zijn IJsland, Liechtenstein, Monaco, Zwitserland, Bulgarije, Roemenië en Turkije. Het EOV gaat specifiek over de aanvraag en de verlening van octrooien en kent geen bepalingen over de rechtsbescherming van intellectuele-eigendomsrechten. Vanuit de optiek van het EOV is rechtsbescherming van een octrooirecht een zaak die door de afzonderlijke EOV-landen zelf moet worden geregeld. De EOV-landen die tevens lid zijn van de World Trade Organisation (WTO) kennen regels voor de rechtsbescherming van de intellectuele eigendom die voldoen aan de minimumstandaarden, neergelegd in de Agreement on Trade Related Aspects of Intellctual Property Rights (TRIPS-Agreement), ofwel de Overeenkomst inzake handelsaspecten van de intellectuele eigendom. Het TRIPS-Agreement bij het WTO-Verdrag, omvat mede een algemeen hoofdstuk gewijd aan de rechtsbescherming van de intellectuele eigendom. Alle WTO-landen (meer dan 130) kennen dus een vergelijkbaar niveau van bescherming van de intellectuele eigendom.

Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEG l 1985) die bij het rijkswetsvoorstel wordt geïmplementeerd is geïnspireerd door het TRIPS-Agreement. Van de zeven genoemde landen zijn IJsland, Liechtenstein, Zwitserland, Bulgarije, Roemenië en Turkije lid van de WTO en dientengevolge ook aangesloten bij het TRIPS-Agreement. Deze landen kennen dus een niveau van rechtsbescherming van intellectuele eigendomsrechten dat vergelijkbaar is met die van de EG-richtlijn. Hierbij vestig ik er nog de aandacht op dat IJsland, Liechtenstein en Zwitserland tevens lid van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) zijn. De EVA-landen hebben afgesproken grote delen van de EG-richtlijn handhaving intellectuele-eigendomsrechten in hun nationale regelgeving te implementeren. Met andere woorden IJsland, Liechtenstein en Zwitserland kennen reeds nu, dan wel binnenkort een vrijweléén-op-één gelijkluidende regelgeving als de landen van de Europese Unie.

Blijft over Monaco. Dit land is noch WTO-, noch EVA-lid. Bij navraag is komen vast te staan dat Monaco niet van plan is de EG-richtlijn op enigerlei wijze te implementeren en volstaat dus alleen met nationale wetgeving.

Uit het voorgaande trek ik dan ook de conclusie dat de rechtsbescherming van een octrooihouder bij inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten in een EU-land vrijwel gelijk is aan de rechtsbescherming in de verschillende alleen bij het EOV aangesloten landen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

Naar boven